L. De Jong: „Dienstbetoon
ons hoog genoteerd"
Prof. dr.
staat bij
„Onze Aarde", encyclopedie van de geologie
AMSTERDAM Bijna
vierendertig jaar geleden
werd er een punt gezet
achter het grootste con
flict, dat ooit werd uitge
vochten: de Tweede We
reldoorlog. Sindsdien is
er een nieuwe generatie
opgegroeid, die het oor
logsverleden alleen kent
van de geschiedschrij
ving en van horen zeg
gen. Toch heeft in het
afgelopen jaar de Twee
de Wereldoorlog in ons
land menig maal de ge
moederen intensief be
ziggehouden. En niet al
leen in ons land, maar
ook ver daarbuiten. De
ontwikkelingen waren er
dan ook naar.
Daar was de zaak Men-
ten met zijn onverwachte
wendingen en de eruit
voortspruitende belang
stelling voor de „Velser
Affaire"; daar was de
kwestie rond de CDA-
fractievoorzitter Willem
Aantjes, die in de oorlog
onvaderlandse handelin
gen bleek te hebben ver
richt; daar was de op
sporing van in het
buitenland wonende Ne
derlanders, die in de
oorlog ernstige misdrij
ven hadden begaan en
tot nu toe hun straf had
den kunnen ontlopen.
In al die zaken heeft onder an
dere het in Amsterdam gevestig
de Rijksinstituut voor Oorlogs
documentatie een rol gespeeld.
Meestal was die rol bescheiden,
zo zegt de directeur prof. dr. L.
de Jong, maar soms ook was
de bemoeienis van het instituut
zeer groot. „De zaak Aantjes
bijvoorbeeld", zegt hij, „dat was
helemaal ons initiatief en ons
eigen onderzoek. Daarom heb
ben wij ook zelf de resultaten
ervan gepresenteerd".
Op de wijze van presenteren
van het rapport over Aantjes is
achteraf nogal wat kritiek losge
komen. En over de aanleiding
tot het onderzoek in deze zaak
zijn in de pers nogal wat specu
laties gepubliceerd. Dr. De Jong
is in zijn reactie daarop nogal
summier. „Nee, ik heb geen
zwijgplicht opgelegd gekregen,
dat is veel te sterk uitgedrukt.
Maar ik word hierover binnen
kort nog gehoord door de par
lementaire commissie en ik vind
het juister om mijn reacties niet
eerst aan anderen kenbaar te
maken".
Wel merkt De Jong nog op dat
hij bij meer voorbereidingstijd
bepaalde elementen van de pre
sentatie van het rapport Aantjes
misschien wat anders zou heb
ben gekozen. „Maar inhoudelijk
sta ik nog steeds volledig ach
ter alles wat Van der Leeuw en
ik destijds gezegd hebben. Het
is gewoon allemaal waar, hoe
verschrikkelijk het ook is om
het onder ogen te zien. leder
een is ervan geschrokken, ja.
Wat dacht u hoe wij hier er van
opkeken toen wij het ontdek
ten?".
De Jong is overigens van me
ning, dat er geen landgenoten
meer zijn die een belangrijke
politieke functie vervullen on
danks of dankzij een verzwegen
oorlogsverleden, evenmin als er
nog veel oorlogsmisdadigers
zijn, die tot nu toe de dans ont-
Dr. L. De Jong, gefotografeerd vorig jaar bij de verschijning van het meest recente deel
Van zijn boekwerk over de Tweede Wereldoorlog, vertrekt binnenkort als directeur van het
Rijksintsituut voor Oorlogsdocumentatie, maar gaat door met zijn geschiedschrijving.
sprongen zijn. „We waren hier
echt met duidelijke uitzondering
sgevallen bezig", zegt hij. „Ge
lukkig wel".
Voortbestaan
Het zijn in de regel juist de
spectaculaire zaken waardoor
het Rijksinstituut voor Oorlogs
documentatie nadrukkelijk in de
belangstelling komt. maar ook
op minder spectaculair terrein
houdt het instituut zich bezig
met zaken, die zijn bestaan
anno 1979 nog rechtvaardigen
en noodzakelijk maken. „Het vo
rige kabinet had gesteld dat het
instituut in 1986 zou moeten
worden opgeheven", zegt De
Jong, „maar dat heeft het huidi
ge kabinet teruggedraaid. Nu is
gesteld dat het tijdstip van op
heffing nog niet te voorzien is.
Met die zienswijze ben ik het
van harte eens, want het is nu
inderdaad nog niet te bekijken
wanneer er een punt achter kan
worden gezet. Hier is een groep
belangrijke stukken en deskun
digen bij elkaar. Die moet je bij
elkaar houden zolang daartoe
de noodzaak bestaat".
Ook prof. De Jong is ervan
overtuigd dat het Rijksinstituut
niet ten eeuwigen dage hoeft te
blijven voortbestaan. „Eens
komt het moment waarop het
Instituut geen duidelijk zinvolle
taak meer heeft. Dat is in 194Ö
al voorzien en toen al is de af
spraak gemaakt dat alle biblio
theekstukken, die wij hebben
verzameld, dan worden overge
dragen aan de Koninklijke Bibli
otheek in Den Haag en dat de
rest van de collecties gaat naar
het Algemeen Rijksarchief, ook
in Den Haag".
Ook na de overdracht van alle
stukken zal er nog lange tijd
een nasleep zijn van de oor
logshandelingen, waarmee de
overheid bemoeiing heeft. „Kijk
maar eens naar Engeland", zegt
De Jong, „daar zitten ze zelfs
nog met de afbestelling van za
ken uit de Eerste Wereldoor
log".
Een taak waarmee het Rijksinsti
tuut nog steeds bezig is, is de
uitbreiding van de documentatie.
„Wij zijn daar in 1945 al mee
begonnen, en in de eerste vijf
jaren hebben we het volle ac
cent gelegd op wat je „het bin
nenhalen van de buit" kunt
DeJong
legt
dit jaar
directeurs
functie
neer
noemen. Er is veel bewaard ge
bleven dat tegen de bezetter
was gericht".
Veel respons
„In die eerste periode hebben
we een oproep tot de bevolking
gericht, om al hun kleine verza-
melingetjes af te staan, zodat
wij" de verzameling konden op
bouwen. Daar is bijzonder veel
respons op gekomen. We kre
gen van zo'n 9000 mensen ge
schenken, die nu belangrijke
onderdelen van onze collecties
vormen. Illegale bladen bijvoor
beeld. Wij bezitten daarvan on
geveer 70.000 verschillende
exemplaren, waarbij ik de dub
bele niet meereken. Nog steeds
komen er nieuwe bij. Jaarlijks
ontdekken wij ongeveer één
nieuw illegaal blad. We merkten
elk jaar weer, dat de schoon
maaktijd bij de mensen is aan
gebroken. Voor al die mensen
die materiaal willen afstaan is er
natuurlijk een adres nodig".
Een tweede taak van het Rijks
instituut is het beheren en orde
nen van archieven en stukken
van de bezetter, van de NSB,
van de illegaliteit en van het
oorlogsgebeuren in het voorma
lige Nederlands-lndië. Weliswaar
hebben de verschillende dien
sten van de bezetter aan het
eind van de oorlog veel archief
materiaal vernietigd, zoals de
SD en het Reichscommissariaat
van Seyss Inquart. Maar toch
heeft het Rijksinstituut een rede
lijk compleet beeld weten te re
construeren.
Het zelf publiceren en het verle
nen van steun aan publicaties
van derden is een taak, die het
Rijksinstituut bij tijd en wijle
sterk in de belangstelling
brengt. Wie kent niet de ge
schiedschrijving van De Jong
over „Het Koninkrijk der Neder
landen in de Tweede Wereldoor
log", waarvan inmiddels acht
van de twaalf delen zijn ver
schenen? „Het manuscript van
deel negen zal in februari ge
reed zijn, terwijl het boek in
september zal uitkomen", zegt
De Jong.
Maar behalve die geschiedschrij
ving is en was er op publicis
tisch gebied veel meer te bele
ven op het Rijksinstituut. Een
grote boekenkast achter De
Jongs bureau is het bewijs van
de activiteiten in het verleden.
En er staat ook nog het een en
ander op stapel: „In de lente
van 1979 komt een waardevol
boek uit, dat Sijes met mede
werking van vijf studenten
schrijft over de zigeunervervol
ging. En ook komt er het twee-
RIJKSINSTITUUT VOOR OORLOGSDOCUMENTATIE
WIL VOORLOPIG NOG NIET OPGEHEVEN WORDEN
de deel van de briefwisseling
van Rost van Tonningen uit, de
tweede man in de NSB. Verder
wordt nog gewerkt aan een
groot aantal kleinere studies".
Dienstbetoon
Dienstbetoon staat volgens De
Jong bij het Rijksinstituut ook
hoog genoteerd als een taak
stelling, die het bestaan op dit
moment rechtvaardigt. Talloze
wetenschapsbeoefenaren en as
pirant-wetenschapsbeoefenaren
kunnen hun studies en eventue
le publicaties verrichten dankzij
de medewerking van het Rijksin
stituut. Ook de publiciteitsmedia
vinden voor hun onderzoekingen
de deur van het Rijksinstituut
aan de Herengracht open. Zono
dig bemiddelt het Instituut bij
het vinden van uitgevers wan
neer onderzoekresultaten de
moeite van publicatie lonen.
Het feit dat het Rijksinstituut
graag een stuk dienstbetoon
verricht, houdt meteen in dat de
archieven van deze instelling in
principe openbaar zijn. „Serieus
onderzoek met behulp van ons
materiaal is in vrijheid uit te
voeren", zegt De Jong, „met
maar twee beperkingen. De eer
ste betreft stukken die wij in
kopie hebben uit de dossiers
van het ministerie van Justitie
van mensen, die van hulp aan
de vijand werden verdacht. Die
stukken mogen alleen worden
ingezien met toestemming van
het ministerie van Justitie. De
tweede beperking betreft dag
boeken met persoonlijke aante
keningen van de schenkers. Aan
hen is toegezegd, dat die alleen
mogen worden ingezien met uit
drukkelijke toestemming van de
schrijver of hun nabestaanden.
Zo'n toezegging respecteren
wij".
Toegankelijk
Met nadruk stelt De Jong dat
het Rijksinstituut toegankelijk is
voor serieuze onderzoekers.
„Een groot publiek heeft een
versimpelde voorstelling van wat
wij doen. Alsof wij hier alles
weten. Nog te vaak krijgen we
bezoek van mensen die bijvoor
beeld een huurconflict hebben
met hun huiseigenaar en die
hier even willen nakijken wat
voor oorlogsverleden de man
heeft. Los van het feit dat zulk
een oorlogsverleden niets te
maken heeft met een huidig
htiurconflict, willen wij aan dit
soort zaken geen medewerking
verlenen".
Alles weten wat in de archieven
van het Rijksinstituut op papier
staat is volgens De Jong onmo
gelijk. „Als één man alles wat
we hebben wil lezen, dan is hij
200 jaar bezig. Bij mijn ge
schiedschrijving ben ik dan ook
uitgegaan van inventarislijsten
en samenvattingen. Want als
een historicus alles op het ge
bied van de eigentijdse ge
schiedschrijving wil lezen wat
De directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, in de ambtenaren loge van del!
Tweede Kamer tijdens het Aanties-debat in november vorig jaar, zegt nu: „Bepaalde ele-
menten van de presentatie van net rapport van Aantjes zou ik achteraf wellicht wat anders
hebben gekozen, maar inhoudelijk sta ik nog steeds achter wat wij gezegd hebben".
j
beschikbaar is, komt hij nooit
aan geschiedschrijving toe.
Wanneer anderen een bepaald
onderwerp hebben onderzocht
en daarover hebben gepubli
ceerd, moet ik dat niet willen
overdoen. In zo'n geval maak ik
gebruik van de gegevens van
die ander, met een verwijzing
naar het betreffende werk. De
bedoeling van „Het Koninkrijk"
is ook niet alleen de resultaten
van het eigen onderzoek, maar
ook van dat van anderen tot
hun rechtte laten komen".
Al in 1955 begon De Jong met
de voorbereidingen van zijn ge
schiedschrijving, waarvan nu
acht delen zijn verschenen.
„Aanvankelijk was het helemaal
niet de bedoeling dat ik het al
lemaal zou schrijven. Er waren
vier andere auteurs voor aange
zocht. Maar in 1954 kwamen die
tot de conclusie dat ze er niet
uitkwamen, enerzijds door tijd
gebrek, anderzijds doordat de
materie niet in vier gelijke por
ties kon worden geknipt. Er zou
te veel dubbel werk moeten
worden gedaan".
Belangstelling
Over de belangstelling, die er
bestaat voor zijn geschiedschrij
ving, is De Jong bijzonder te
spreken, al ziet hij wel een ge
leidelijke terugloop van de ver
koop van de boeken. Verwon
derlijk vindt hij dat niet. „De
meeste boeken werden gekocht
door volwassenen, die er des
tijds zelf bij waren. Dat is een
generatie die uitsterft en de na
bestaanden stellen er niet altijd
prijs op de serie verder te com
pleteren. Anderen, die destijds
wel de eerste delen hebben ge
kocht. hebben soms zo weinig
gelegenheid tot lezen, dat ze
het tempo van schrijven niet
kunnen bijhouden".
Blij toont De Jong zich met de
belangstelling voor zijn ge
schiedschrijving. maar ook voor
het werk in het Rijksinstituut in
•het algemeen van de jongere
generatie. „Wellicht is daar in
de toekomst extra aandacht
voor nodig, want we hebben
geen duidelijk beeld van wat er
op de scholen aan wordt ge
daan. Op sommige wordt er
veel aan gedaan, op andere
komt men er niet aan toe. Maar
dat wordt allemaal een taak
voor mijn opvolger. Ik stop ditl
jaar met het directoraat van het
Rijksinstituut. Mijn laatste werk
dag is 30 april 1979. Mijn ge
schiedschrijving zal ik natuurlijk
afmaken".
RINK DRAST
De geologie en de
sterrenkunde behoren
tot die takken van
wetenschap waarin
de laatste jaren bijna
revolutionaire
vorderingen gemaakt
zijn. Zij vertonen
allebei ook enige
verwantschap, want
de aarde is een uit
de zon geboren
planeet.
Het is evenzeer waar
dat de vorderingen die
in de geologie
gemaakt zijn, voor een
niet gering deel te
danken zijn aan de
resultaten van
sterrenkundig
onderzoek.
De bemande en
onbemande
ruimtevluchten hebben
de geologen veel
inzicht gegeven in de
wijze waarop onze
aarde zich ongeveer
4600 miljoen jaar
aeleden gevormd
neeft, ook al blijven
veel vragen open en
raadsels bestaan
De geologie of
aardkunde bestrijkt
heden ten dage een
reusachtig terrein en
het is daarom niet
verwonderlijk, dat
Elsevier Focus een
encyclopedie van de
geologie, genaamd
„Onze aarde" heeft
doen samenstellen
onderde
hoofdredactie van
prof. A. Hallam van de
univérsiteit van
Birmingham met de
assistentie van een
groot aantal
gekwalificeerde
medewerkers.
Het boekwerk is niet
encyclopedisch van
opzet, maar verdeeld
in een aantal
hoofdstukken, waarin
achtereenvolgens de
aarde en haar buren,
de processen die de
aarde vormen (met
Veel aandacht voor de
theorie van de
drijvende continenten),
de landschappen, de
oceaanbodem, de
economische geologie,
de gesteenten van de
aarde, de geologische
geschiedenis van de
aarde en het ontstaan
van de geologie
uitvoerig behandeld
worden. En wat meer
zegt: in een taal, die
voor de
geïnteresseerde leek
geen problemen
oplevert. Een
verklarende
woordenlijst en een
register sluiten het,
van een groot aantal
illustraties voorziene,
geheel af.
T.VAN GRINSVEN
„Onze aarde",
encyclopedie van de
geologie, hoofdred. prof
Anthony Hallam, uitg.
Elsevier Focus, 89,50.
Straalvinnige vissen,
geconserveerd in
zandsteen. Deze grote
hoeveelheid fossielen
wijst op een
plotselinge
verandering in de
levensvoorwaarden. De
dode dieren moeten
vrijwel onmiddellijk
met zand zijn bedekt,
zodat aaseters geen
kans meer hebben
gekregen en de dieren
ook niet konden
wegdrijven.
ALASKA
OÖST-SIBERIA
EN
ZOAZIE
RODE OCEAAN
AFRIKA
GROtE zuto e Lu OCEAAN
ANTARCTICA