Blk^roortje was doodgestoken, was rjJa, f bij m'n stiefmoeder. Ik kwam oer, j toon zalen ze heel stom te eer. fr0uw en m'n vader. M'n stlef- ilgd.1 het eigenlijk zeggen. Maar i vaó ze zo met d'r vingers en toen zij c\der met me naar de achterka- naar\e: ,^3l Je Je groot houden?" Ie. f| /egt eraan. Ik weet toch niet n, kt'(je hand Is". M'n stiefmoeder i rad| dat Ie naar het gekkenhuis eeir dat was niet zo. Toen zei Ik r 9<xjlaar het gekkenhuis", zei Ik r en geo". „Met mamma", zei Ie". 1st Ik 't pas. Omdat m'n eigen 1 ©PO, op zo'n manier overleden was. Tt mie laar geleden. Ik was zeven, tij zBgif zien gebeuren. Er was een s: jfoen hoorde Ik opeens schreeu- «|r de gang op. Zegt m'n nlchle, of aas: „Naar binnen!", en liep ze f een schep naar bulten. Zo'n hele grote schep. Ging Ik voor het raam kijken, zag Ik ruzie gemaakt worden. Dat was ruzie tussen m'n moeder en de buur vrouw. Die zei tegen m'n moeder: „Ik la Ie wel opknappen door m'n man". Nou, die man gooide die IJzeren staaf zo over m'n vader heen, zo op m'n moeder. Zag Ik m'ni- moeder zó vallen. Kwam er een politie bin nen en die zei: "Ja, Ja, t Is wel goed". Ik huilde toen en was In slaap gevallen. Werd Ik 's ochtends wakker, ging m'n nl chle hullen. Ze zei: Je moeder Is dood". Ik wist niet wat dat was. Later bij m'n tan te begreep Ik Ipas". „Vanuit m'n tante ben Ik naar een pleeg gezin gegaan. Toen ben Ik een tijdje bij een Jongen geweest Daarna bij m'n zus, toen naar m'n vader en toen ben Ik bij m'n zus teruggekomen". „Bij SJaan Is 't wel rustig. Er komt haast niemand, 's Avonds doen we voor niemand open. Doen we het licht uit gaan we heel rustig televisie kijken. Want we zijn alle drie bang. M'n zus, Ik en die kleine ook. Als we thuis komen, moet Ik altijd het eerst naar boven gaan. SJaan durft dan niet". „Aan m'n moeder denk Ik niet veel, maar aan m'n broertje wel. Toen we klein wa ren, als m'n vader en moeder ruzie kre gen, dan gingen we altijd met z'n tweeën spelen. Haalden we het bed af, gingen we achter een matras zitten. Als Ik alleen ben, ga Ik aan 'm zitten denken. HIJ was zes tien, dus hl/ Is nu zeventien. Soms krijg Ik wel verdriet. Denk Ik: was Ik er maar nooit. Was Ik maar nooit geboren. Maar anders, als Ik plezier heb, denk Ik: Ja, Ik vind 't toch wel weer leuk". „Ik droom er niet van, van m'n broertje. Heel zelden droom Ik maar. Ga Ik lopen gillen. Ben Ik bang. Droom Ik dat Ik In het water gegooid word. Dat Ik word verzo pen". leb ik dus dat de mensen zo ge- e gelijk tegen me doen. Net als bij e. thuis. Die doen\ ook nooit extra chieijneIk krijg net zo vaak een n ka< mijn broertje. En met televisie Is Oorbeeld, word ik ook nooit voor wagen enkele keer krijg ik over de >n, z(,eens ruzie met mijn broer. Wil ant ije/d een Engelse film zien en ik 7, mt-vijftig. Aan zo'n Engelse film t nouurlijk niks, want ik versta geen et eilr dan zegt mijn vader heus niet: >1 nou maar haar zin. Dan gaat zngelse film aan". „Het hele woord „kijken" vinden de ziende mensen vaak moeilijk om te gebruiken te genover blinden. Dan zeggen ze bijvoor beeld: „Voel 's wat een mooie jas", in plaats van „Kijk 's wat een mooie jas". Dat vind ik veneend. Ik heb veel liever dat iedereen gewoon zegt: „Kijk uit", „Tot ziens" en Kijk nou 's wat een heldere hemel". Een voorstelling van een heldere hemel heb ik eigenlijk wel niet. maar dan zeg ik gewoon: „Ja. dat kan wel". 10f: „Ja, dat zou wel kunnen". Het zal \vel een lucht zijn waar dan niet zoveel wolken „Maar zo erg vind ik het nou ook weer niet hoor, als de zienden eens een foutje ma ken. Ze zeggen wel eens: de zienden moe ten dit en de zienden moeten dat, maar ik vind: de blinden moeten zich ook aanpas sen. Er zijn wel van die jongens, als iemand tegen hun zegt: Kijk 's uit", antwoorden ze puur om te pesten: „Ik kan niet kijken". Daar ben ik fel tegen. Op zo'n manier mèêk je het ernaar dat de mensen je zielig vin den". thuis Is. Maar de keren dat dat niet kan, Is Petra aangewezen op de gastvrijheid van de buren of van één van haar oma's. Ook zorgen vader en moeder er wel voor, dat ze mee kan eten In het restaurant van de Tweede Kamer. Op zulke momenten kan Petra verlangen naar een „normaal" gezinsleven, zoals ze dat meemaakt bij haar buurmeisje Jessica De omgang tussen dochter en ouders wordt nog meer bemoeilijkt, doordat Petra op zaterdag en zondag, de enige dagen dat de minister en het Tweede Kamerlid In principe vrij zijn, zelf erg uithuizig Is. Belde dagen gaat zij 's ochtends vrij vroeg de deur uit om bij de hockeyverenlglng Te Werve te gaan trainen of spelen. „Ik pro beer dan wel een beetje vroeg weer thuis te zijn, maar soms Is het zo gezellig op de club, dat het me gewoon niet lukt". Petra'3 vader, tot dan toe directeur van het TNO-studle- en Informatiecentrum voor milieubeheer, werd op 19 december van het vorig Jaar door de koningin als haar dienaar (minister) aanvaard. Is er vanaf dat moment Iets In het leven van Petra veranderd? Zij lijkt eerst de vraag niet te begrijpen en reageert enigszins veront waardigd: „Waarom zou het! Ik ben toch dezelfde gebleven!" Een nadere toelichting doet haar kalmeren en dan breekt er een lachje door. „Als Ik met m'n vader op straat loop, worden we echt niet herkend hoor, als u dat soms denkt. Dat kan ook moeilijk, want In het begin van het jaar Is er een enquête ge weest, waarin hij de minst bekende minis ter genoemd werd. Gelukkig maar. Het lijkt me niet leuk als je steeds wordt aange gaapt". Toch zijn er wel momenten, dat Petra met haar vaders beroep wordt ge confronteerd. „Er zit één jongen bil mij In de klas, die het blijkbaar leuk vindt om te gen me te zeggen, dat hij mijn vader weer eens op de televisie heeft gezien. Dan zeg Ik: da's leuk voor je". Begrijpt Petra Iets van de staatszaken, waar haar ouders zich mee bezig houden? Zoals bij veel vragen geeft het meisje niet rechtstreeks entwoord. Ze besteedt eerst enige tijd ean een Inleiding. Waar hoort men dat toch meer...? „Ik vind het voor hen een hele eer. Uit veertien miljoen mensen Is mijn moeder één van de 150 In de Tweede Kamer. Voor mijn vader geldt, dat nog veel meer. Ik probeer het wel een beetje te volgen, door het lezen van de krant ol naar de tv te kijken. Als Ik dan Iets onbegrijpelijks vind, vraag Ik het Maar meestal heb Ik geen Idee, waar ze het In de Kamer of In de regering over hebben. Ze praten en praten maar...", vooral de mensen, die In de ...eh, hoe heet het ook alweer, „.positie (oppositie) zijn". Denkt ze dat haar vader macht heeft? ,Ja, Ik geloot het wel, veel meer dan m'n moe der In elk geval. Maar dat kan toch ook niet anders. Iemand In het land moet toch de beslissingen nemen". Wil Ie later zelf ook In de politiekZe blijkt daar nog niet over nagedacht te heb ben. „Ik weet niet wat Ik later moet wor den. Ik ben pas twaalf en eigenlijk nog maar net begonnen met leven. Eerst wilde Ik schooljuffrouw worden, net als m'n moe der (lerares scheikunde en maatschappij leer), maar dat Is al lang niet meer zo. Hè bah nee, de hele dag voor de klas. Ik zou wel Iets willen doen wat met sport te ma ken heeft Sport la mijn hobby". Heb Ie nu het vervelende gevoel zoiets heeft een zoon van Den Uyl wel eens ge zegd dat Je niet om Jezelf geïnterviewd wordt, maar omdat Je de dochter van Ie vader en moeder bent? „Ik had daar nog niet aan gedacht Daar doet u het veel te knap voor". „Dat de mannen minder moeten drinken", zo omschrijft Kareltje het probleem dat hlf aan een kinderombudsman zou willen voor leggen. Karei Is 12 Jaar, zit In de zesde klas en komt uit een middenstandsgezin. „Twee keer In de week Is mijn vader dron- i ken", vertelt deze bewoner van een wat vervallen deel In een binnenstad. „Dan roept Ie tegen m'n moeder: „Vuile schol, rot op". En dan geeft Ie m'n moeder meestal een schop. Verleden keer was ze bezig vlees te hakken. Want wij hebben thuis een slagerij. Toen heeft ze bijna d'r duim eraf gehakt. De volgende ochtend moet m'n vader altijd spugen: niet mooi meer. Dan zegt m'n moeder meestal: „Of je kan blijven, of je gaat het huls uit". En m'n vader: „Ja Mies, ja Mies, Ie hebt ge lijk". En dan laat le m'n zus altijd een bos bloemen kopen. En dan Is het weer goed. Maar de volgende week Is le toch weer dronken". „In leder geval Is dronken zijn minder erg als heroïne gebruiken. BIJ ons In de straat wonen ook twee herólne-mensen. Hele rare I ogen hebben die en heel lang haar. Ze doen ook altijd heel raar tegen Ie. Als Ie bijvoorbeeld langs ze loopt, kijken ze Ie I heel gek na. Alle drugsmensen moeten het j land uit, vind Ik. Laat ze maar naar Ameri ka gaan. Hier zijn er teveel". „Mijn oom heeft zelf ook een café. Rik, heet le. We noemen 'm altijd Roole Rik omdat le rood haar heeft. Daar gaat m'n vader soms ook wel eens een keertje heen. Turken mogen er niet In, daar. Be halve eentje. Dat Is ook een soort Turk i een Marokkaan Is dat maar die Is een vriend van m'n oom „Met sommige Turkse kinderen speel Ik wel eens. Het ligt eraan. Reageren ze goed, dan ga Ie gewoon met ze om. Zijn het geen leuke kinderen, dan laat Ik ze I gewoon dwars liggen. Mijn vader zegt al- tijd: die Turkse mensen, of Marokkaanse, of andere rotzooi laten we maar zeggen, die moeten toch ook leven. Maar m'n oom vindt van niet". „Waarom m'n vader altijd zo vaak dronken Is weet Ik eigenlijk niet. Ik denk dat het komt doordat le soms bijvoorbeeld niets te I doen heeft. Dan gaat ie gezelligheid op zoeken hè. En de gezelligheid zit meestal In cafés. Mijn vader kan niet alleen drin- ken, hij moet altijd mensen om zich heen hebben". „M'n moeder gaat wel eens met ons pra ten. „Als je groot bent", zegt ze, „moet je nooit veel drinken. Alleen als er feestjes zijn mag je van mij wel een pilsje drinken. Als je maar niet teveel drinkt. Als je daar aan denkt, word Ie heel rijk", zegt m'n moeder. Ik doe het ook niet, want ik be grijp niet wat er aan Is om dronken te zijn. Ik vind het bezopen". lans: een magere, beetje bleke jongen van 12 jaar, woont in een sociaal zwakke wijk in één van de grote steden van ons land. Een wijk met veel werkloosheid en nogal wat criminaliteit. Hans komt uit een gezin dat door zijn onderwijzer wordt omschreven als „arm". „Arm. maar erg fatsoenlijk". Het pleidooi van deze zesde klasser is nogal be angstigend. Hij vindt dat de kinderombuds man rechtstreeks op getto-vorming dient aan te sturen. „Ja", aldus Hans. „ik vind dat er vooral moet worden veranderd dat alle schoffies hier wegmoeten. Dat er een speciale buurt wordt opgericht waar allemaal schorum woont en dat daar geen normale kinderen kenne spelen. Want bij ons ken je nergens spelen of je wordt geslagen. Door al die gasten van het plein. Die doen de meest rare dingen. Vechten, inbreken, steken, al les. Zien ze bijvoorbeeld een hele splinter nieuwe Mercedes, gooien ze een ruit in, zetten ze hem van z'n handrem, rijen ze hem op het pleintje en steken ze hem zo maar in de fik. En dan hoeft de brandweer er niet bij te komen, want ze snijen gewoon die brandslangen door. Ouwe mensen slaan ze ook in elkaar. Verleden keer nog een oud vrouwtje, bij ons om de hoek, twee portieken verder. Die was om tien uur naar de teevee gaan kijken, werden opeens de ramen binnengegooid. Ze hadden maskers om. Nou, de kleurentelevisie hadden ze uit gedaan en meegenomen. Dat soort dingen ,,En op het plein maken ze alles kapot. Vooral de bomen slopen ze steeds. Dan hebben ze niks te doen en gooien ze er pluimpies in. Of messen. En de politie durft ook niks te zeggen anders komen hun va ders en krijgt de kit zélf een pak slaag. Want ze komen nooit alleen op je af, maar altijd met een hele familie. Zelf doe ik ook wel 's mee. Alleen nooit van die erge din gen. Maar als je hier nou. woont hè, zie je al die jongens dat doen en zie je daar dat vuur en dan denk je: ja, ik ga het zelf ook maar 's proberen. Eerst ook, toen had ik ook vuur gemaakt, ook op het plein met m'n vriendjes. Daar is een hoek waar alle maal huizen zijn afgebroken. Er lag een kast en die hebben we helemaal kapot ge sloopt. Toen kwam de politie, maar hoefden we het gelukkig alleen maar uit te gooien. Maar echte erge dingen doe ik niet. M'n va der zegt: als je gaat steken of zo, dan sla ik je meteen wel even het ziekenhuis in, zegt m'n vader". „Zelf is ie invalide. Al twee jaar, dacht ik zo ongeveer. Wat ie daarvoor heeft gedaan, weet ik niet. Hebtie me nooit verteld. Hij heeft reuma In z'n borst en In z'n armen. Van één kant wel gezellig, want nou dat ie altijd thuis is. kennen we gezellig kwissen. Halen we een kwisboek uit de bibliotheek en gaan we lekker kwissen. Met m'n broer tje. Die zit op de leao. Maar vooral 's win ters. dan wordt m'n vader sjaggerijnig. Dan hebtie van de dokter zalf gekregen en dat moet ie erop smeren. Dan brandt het heel erg op zijn huid. Moet de kachel heel hoog staan. Minstens zeven. Dan ga ik maar naar m'n eigen kamertje". „Op school zeggen ze soms dat wij arm zijn. Want jullie gaan nooit op vakantie, zeggen ze wel 's een keer. En je krijgt geen zakgeld en zo. Maar m'n vader en m'n moeder houden niet van vakantie. Want bij ons in de buurt, daar willen ze graag trou wen en een huis hebben. Dus, als wij nou een keer weggaan, met vakantie, hebben we niemand om op te passen. Dan kruipen ze zomaar In ons huis, en dan krijg je ze d'r meestal niet meer uit". „En zakgeld hoef ik niet. Als ik uit school kom, om twaalf uur, dan heb m'n moeder altijd zelf gebakken patat. Uit de supermart vandaan. Kom Ik boven, 's middags, heb ik gelijk al een bord patat voor m'n neus. M'n neeffie, die is zes jaar en die krijgt wel zak geld. Tien gulden. En die ken alles halen wat ie wil. Zegt ie: „Pap, geef mij effe vijf gulden, ga ik effe een ijsje halen". Dat vind ik gewoon gek, vijf gulden voor een ijsje. Is er geen ijsje, dan zegt ie: „Nou, geef dan maar een taart van vijf gulden". Dat is toch kil, zo'n klein kind". „Maar als er een kinderombudsman komt, dan moet die dus maar een speciale schof- fiesbuurt oprichten. Met twee muren, dus. De schoffies aan de ene kant en de norma le kinderen aan de andere kant". tie je op zit te nemen als kwam je uit een andere wereld. (Wat eigenlijk ook zo Is). Eerst dus maar een neutraal vraagje: op wat voor school zit Ie? „In de havo-vwo- brugklas van het ROS. En nu wilt u natuur lijk weten wat die drie letters betekenen. Rljswljkse Openbare Scholengemeen schap". Wat Is je beste vak? „Wiskunde. Talen Frans en Engels zijn aan mij niet zo besteed". Het gaat srom te weten te komen hoe een kind van politici da bezigheden van zljn- /haar oudera ervaart Dus vooruit dan maar: Zie Ie Ie vader en moeder eigenlijk nog wel voldoende? Petra geeft hier eerst een bevestigend antwoord op, waarin ook leta defensief» doorklinkt. Zo van: je moet niet denken, dat Ik maar aan m'n lot word overgelaten. Maar later In het gesprek blijkt, dat za het toch wel eens moeilijk heeft Vader en moeder zijn vaak dagen achtereen slechts 's nachts thula. De rol van de oudera wordt dan vervuld door een huishoudster, maar over twee maanden gaat zll weg, om een opleiding voor verplaagster te volgen. Haar opvolg ster staat al klaar, dankzij de noodkreet van Petra'» moeder In een landelijk och tendblad, dat het zo moeilijk was een ge schikt Iemand te vinden. De hulshoudster Is niet Intern. Rond een uur ol vijf In de middag gaat ze weg en dan beginnen de problemen voor Petra. Ala het even kan, zorgt haar moeder ervoor, dat zij zelf dan Twaalf laar Is ze, maar ze praat en ziet er uit als tenminste veertien. De Jas van de verslaggever neemt ze aan als een vol leerde gastvrouw. En zo zet ze zich ook neer op de driezitsbank In de hulskamer, het glas Fanta hanterend als was het een roemer Amontillado. Alleen een nerveus glimlachje, dat at en toe over het enigs zins sproetige gezichtje speelt, verraadt dat ze toch niet helemaal op haar gemak Is. „Ik vond het wel gek, toen u belde. Ik dacht: waar moeten ze mij nou voor heb ben. Ja, nu begrijp Ik het wel. Maar het Is heus mijn eerste Interview". Haar onerva renheid verhindert echter niet, dat ze aan het eind van het gesprek weliswaar heel beleefd, maar daarom niet minder vastberaden bedingt dat het vraagges prek door haar gelezen zal worden, voor dat het In de krant komt. Tja, je groeit op met de politiek of Ie groeit er niet mee op. Petra Is het longste kind van een minister en een Tweede-Kamerlid. Het was tamelijk logisch dat de keus op haar viel, toen het Idee geboren was een verhaal te maken over een „politiek" kind. Dat belde ouders hun brood verdienen op en rond het Bin nenhof, Is per slot geen alledaags ver schijnsel. Het echtpaar woont In één van de foren sengemeenten van Den Haag. Het valt op dat de echtelijke woning niets bultenspo- I rigs heeft.Dat strookt niet met de verwach ting. Een gewoon doorzonhuls Is het, zoals er honderdduizenden staan In dit lage landje. Het levert een merkwaardig gevoel op. De ouders zijn toch goed voor zo'n tweeëneenhalve ton. Wat Is dan de reden van deze eenvoud? Spaarzaamheid of blijft er van het bruto-lnkomen toch minder net to over dan Ie denkt? Hoe begin je een Interview met een kind? Moeilijk hoor, vooral als het kind In kwee

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1978 | | pagina 19