PLEIDOOI VOOR EEN KINDER OMBUDSMAN CAR LA: Minder ruzie „Ruzie", zegt Carta, elf Jaar oud en woon- I achtlg In een middelgrote stad In het I westen van het land. „Misschien dat de I ombudsman daartegen Iets zou kunnen doen. Maar Ik denk het eigenlijk niet. Ru- zie maken doen de mensen toch altijd wel. Maar Ie zou het kunnen vragen". Te stellen dat Carla ervaring heeft met ru- 1 zie zou wel heel cynisch zijn. Drie laar ge leden werd haar moeder vermoord en een laar geleden haar broertje. Ze woont nu In bij haar zus Sjaan. Sjaan Is 21, heeft een 1 dochtertje van drie en Is niet getrouwd. De I vader van het dochtertje, dat Yvonne heet, I zit een gevangenisstraf uit. j „M'n zus maakt tenminste minder ruzie I dan m'n vader. Al Is ze wel oen zenuwe- lljer, Sjaan. Ze maakt zich eigen druk om niks. En dan geeft ze m'n nlchle Yvon- j ne dus een pak op d'r broek en dan moet ze naar boven, naar bed. En dan ga Ik meestal wel 's met d'r mee. Ze vindt 't niet leuk als ze alleen Is. Maar ze Is zelf ook brutaal. Als m'n zus hóér slaat, geeft ze gewoon een klap terug. Ze Is pas twee, maar ze Is hartstikke bijdehand". „We slapen meestal met z'n drieën In het bed van m'n zus. Lekker warm. Behalve In de weekends. Dan slapen we samen In mijn bed, want dan Is de vriend van m'n zus d'r. Van vrijdags tot zondags vieren. Eerst mocht Ie heleméól nooit komen, de vriend van m'n zus. Moest Sjaan elke zon dag déér naar toe. Naar Haarlem. Maar te genwoordig komt Ie dus wel. Hij belt ook elke avond op. In april komt Ie helemóól naar huls. Heeft Ie een jaar en zes maan den gezeten". „Voordat Ik bij m'n zus zat heb Ik bij m'n vader gezeten. Bij m'n vader en z'n twee de vrouw. Daar was altijd herrie. En Ik moest altijd al het werk doen. Er waren daar nog drie jongens, maar die hoefden nooit te werken. Ja, eentje moest er enkelt afwasten. Ik moest aftfjd aOs^oer •pen doen. Ze zei altijd: „Ja, T pjj maar even naar de melkboer, Jtoer debiel". Of naar de visboer, fow» de week werd er gestofzuigd. he les schoonmaken. En m'n vaóze i veel drinken daar. Want zij tyjer en toen ging m'n vader maar\g: n Kwam er zowat altijd ruzie. ie$ de camping, In Voorthulzen, kri de weer bonje. Toen wou m'n vadj da moest Ik daar blijven. Is Ie eetr da gelopen. Is het later weer goi^Nas We zlln daar veertien dagen na elke dag bonje". jSt I, „En één keer vroeg ze een spo 0p aan, m'n stiefmoeder. Want njfó ja te witten, het plafond en zij z&if z te lezen. Zegt ze opeens: jfoen goed en alles. Toen zijn zb\ de kwaad op elkaar gebleven, of gas: 't ook weer goed gekomen". ee Een samenleving die ernst wil maken met de Rechten van het Kind, zou een kinderombudsman moeten aanstellen. Dat vindt tenminste mr. Th. Bot, die aangetrokken Is als voorzitter van het Nationale Comité voor het Jaar van het Kind. De regering zou, zo vindt hl), een onafhankelijke functionaris moeten benoemen aan wie kinderen hun problemen kunnen voorleggen. Een man of vrouw die daar waarde „kleine" belangen aan de grote mensenmaatschappij dreigen te worden opgeofferd, aan de bel trekt. Al was het alleen maar om ons, volwassenen, van tijd tot tijd te herinneren aan de noden en behoeften van onze spruiten. Wat voor problemen zou zo'n ombudsman te behandelen krijgen? Daarover laten we een aantal Jongens en meisjes op deze pagina aan het woord. Hun soms bemoedigende, maar vaak ook erg deprimerende relaas Is de vrijwel letterlijke weergave van een bandopname. Vermelding van achternamen en woonplaatsen hebben we gezien het Intieme karakter van hun ontboezemingen, achterwege gelaten. CHRISTEL: Geen médelijden met blinden „Ze moeten er gewoon helemaal van af om ons zielig te vinden", zo formuleert de vrij wel blinde Christel het probleem dat zij graag aan een kinderombudsman zou willen voorleggen. „Want we zijn helemaal niet zielig. Blinde kinderen hebben helemaal niet meer verdriet of meer problemen dan ande re kinderen. Het enige is: we kunnen niet zien, dus we moeten ons een beetje aan passen". Levenslustige Christel, prima van de ton griem gesneden en beweeglijk als water, is dertien jaar oud. Al vanaf haar zesde ver blijft ze In een blinden-instituut. Door de week althans, want in de weekends gaat ze naar haar ouders, die op het Zeeuwse plat teland wonen. „Het Is niet onaardig bedoeld", weet Chris tel, „maar wel erg vervelend als je in de su permarkt loopt en je hoort achter je een mompeltje van: góhkijk die eens bood schappen doen. Wat zielig hè, maar toch wel knap". Soms krijg ik dan het gevoel al sof ik een of ander zeldzaam dier ben. Ter wijl ik echt net zoveel plezier in het leven heb als ziende kinderen". „Je hebt misschien wel één ieb /i minder om van het leven te gelijk I ook weer ééntje meer. Je hebt e thu. gehoor. Kijk, het klinkt misschieijne. raar, maar een muur of een kalmijt ik staan. Deze kast hier, als ikfrbet bij sta. klinkt ie doffer dan warden verder weg sta. Kleine dingen, zieen: beeld een bloem langs de kant y=ld kan je natuurlijk niet horen, myvijfi of bomen weer wel. Wat dat nouurlij weet ik niet. Geluid geeft het eijr da H n< En toch hoor je het". *nge MONIQUE: Kinderkrant ABDUL: Ik ben geen Turk v"' r V;.;. „Er moet een kinderkrant komen", poneert Monique, 12-jarlge leerlinge van een Mon tessorischool en dochter van een welge steld ouderpaar. „Een kinderkrant lijkt me een goed plan om aan een kinderombuds man voor te stellen. Bij ons thuis bijvoor beeld lezen we de NRC en Het Binnenhof. De NRC snap Ik geen bal van. Het Binnen hof een beetje, maar toch ook niet vol doende. Dat geval van Aantjes bijvoorbe eld, daar snap Ik nu nog steeds geen knal van. Er zou dus een soort kinderkrant moeten komen, waar alle normale dingen In staan die ook In andere kranten staan. En niet alleen maar strips en verhaaltjes „Maar behalve dat zou Ik eigenlijk niet zo veel weten. We hebben het toch heel erg goed. Eigenlijk zijn we heel erg verwend In vergelijking met andere kinderen. Kinderen uit de Derde Wereld of uit Oost-Dultsland. Of kinderen uit Turkije, die zijn ook heel zielig. Zijn te arm om bijvoorbeeld aan sport te doen, zoals Ik". „Op donderdag moet Ik altijd trainen en op zaterdag wedstrijd-hockeyen. Op woensdag ga Ik tennissen. Binnenkort begin Ik met wintertennis. En op dinsdag ga Ik vaak knutselen. Ik heb thuis een eigen kamer, natuurlijk. Die soort van bungalow waarin wij wonen Is groot genoeg. Soms Is dat wel ongezellig, maar Ik slaap toch liever alleen dan bij mijn broer op de kamer, bij voorbeeld". „Wat Ik ook wel vind dat In het Jaar van het Kind moet gebeuren, Is dat de span nende films eerder op de teevee komen. Abdul is Marokkaan, veertien jaar oud vol gens zijn paspoort en hij zit in de zesde klas van de lagere school. Zijn vader werkt op een tuinderij in Zuid-Holland. Hij heeft vier broertjes en drie zusjes. Abdul spreekt bewonderenswaardig goed Nederlands. Maar wat een ombudsman is, valt hem niet dui delijk te maken. Eén van de problemen die hem dwars zitten is dat zijn vader nogal eens wordt verzocht één en dezelfde reke ning twee keer te betalen. Aan Abdul in zo'n geval de taak het gerezen misver staneI" recht te trekken. „Omdat hij niet zo goed Nederlands kan, ga ik vaak met mijn vader mee. Als hij een probleem heeft. Als hij bijvoorbeeld een re kening moet betalen. Als 't dan niet zo is, zeggen sommige Nederlanders dat 't wél zo is. Dat vind ik niet aardig. Bijvoorbeeld twee maanden geleden, heb mijn vader twee keer huur betaald. Rekening voor het huis van één maand, hebben ze twéé keer gestuurd. Ging ik met mijn vader mee. Zeiden ze: kom maar 19e terug. Ging ik terug. Hebben ze het geld niet teruggegeven. Tot ie naar advocaat ging, mijn vader. Dan krijgt ie geld weer terug". „Mijn moeder is dan heel bedroefd. Zij wil weer terug naar Marokko. Mijn moeder wil altijd terug naar Marokko. Ze verstaat wel Nederlands, maar kan niet terugpraten. In Marokko kan ze zelf brood maken. Maakt ze deeg. Gaat ze naar grote bakkerij. Wordt dóér gebakken. Hier niet. Moet ze altijd naar winkel. Misschien déérom bedroefd". „Mijn vader wil ook wel naar Marokko te rug. Maar gaat niet. Geen werk. Mijn vader is al vijftien Jaar in Europa. Eerst in Duits land en België. Toen hier. Mijn, vader bijna twaalf jaar in Nederland. Toen vroeg hij huis aan gemeente. Kregen wij huis, déar bij vuilnis-fabriek. Ik ben drie jaar in Neder land nu. Toen begon ik in derde klas. Krijg ik een extra juffrouw voor extra les. Vanaf de vijfde klas geen extra les meer. Ik doe het nu bijna net zo goed als Nederlanders. Alleen taal is een beetje moeilijk. Maar bij voorbeeld aardrijkskunde en geschiedenis, halen we meer dan Nederlanders. Betere cij fers". kunnen wij netzo goed als Nederlanders. „De meeste Nederlanders zijn wel aardig. Maar sommige niet zo aardig. Bijvoorbeeld met Ramadan-feest, gaan wij schaap kopen. Eerst mochten we niet slachten In slach thuis. Toen slachtten we in huls, In de douche. Ging m'n vader schaap kopen. In auto weggebracht, van boerderij. Hebben onze buren gebeld naar politie. Komt poli tie. Nou, dat vind ik stom van Nederlanders. Ze zeggen allemaal: jullie doen iets met dat Kojak en Derrick en zo. Daar kan je nooit naar kijken. Tenminste, dat mag Ik nooit van mijn moeder. Van mijn vader ook niet, maar die Is meestal weg. In het buiten land. Het afgelopen weekend ook. Was Ie jarig. Maar hij zat In Amerika. Dan vieren we het pas als hij terugkomt Gaan we uit eten". „Met vakantie gaan we ook altijd naar het buitenland. Afgelopen zomer zijn we naar Corsica geweest. En zelf ben. Ik daarna nog naar een tentenkamp geweest". „Nee, wat mij betreft hoeft de ombudsman niet zoveel te veranderen. O, ja. Nog één ding. De kinderen moeten gelijke rechten krijgen". schaap, iets belangrijks, ik weet niet. Ze weten niet dat wij opeten". „Ze denken: zielig voor dat schaap. Maar doen Nederlanders toch ook in het slacht huis. Beter met een mes dan met stroom, toch? Wat is pijner? Stroom toch. En hij gaat toch dood". „Maar nou doen wij niet meer in douche. Nou het mag in slachthuis, doen we déar. Marokkaan slacht. Maakt ie sneetje. Moet ie dood bloeden. Nederlanders doen de huid eraf. In Marokko niet. Daar doe je alles zelf. Buiten". „Maar sommige Nederlanders zijn niet zo aardig. Gebeurt wel vaak, kom je Nederlan der tegen, doe je helemaal niks, zegt ie: „Vuile Turk". Ik begrijp niet. Doe je hele maal niks, zegt ie: „Vuile rot Turk. Terwijl ik ben Marokkéén

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1978 | | pagina 18