(Wip
Mharmante
verrijking
van
ons
openbaar
kunstbezit
„Heremijntijd"
Gujari ragini: Op een bed van lotusbladeren zit een vrouw. Haar kleding geeft aan dat zij zich
uit de wereld heeft teruggetrokken, maar gezien de vele sieraden lijkt dat nauwelijks ernst te
zijn.Ze houdt een vina in de hand. Zal haar geliefde het snarenspei wel horen?
Dhanashri ragini: Dame schildert het portret van haar geliefde, een dienares wuift haar koelte
toe. In het onderste deel van de schildering komt de minnaar te paard aangereden.
AMSTERDAM Het
Rijksprentenkabinet
van het Rijksmuseum
behoedt een van de
rijkste collecties
prenten en tekeningen
ter wereld.
Hoofdbestanddeel
vormt uiteraard de
kunst uit eigen land,
maar verder wordt zo
ongeveer alles
verzameld dat waar
ter wereld ook
getekend of gedrukt
werd, mits er een
relatie is met de
kunstgeschiedenis. En
hier valt het moeilijk
grenzen te trekken,
want wat enkele
tientallen jaren
geleden nog tot de
etnografica behoorde,
rekent men
tegenwoordig
meestal terecht ook
tot de kunst. Gevolg
is wel dat het zelfs bij
een enorm aankoop
budget onmogelijk zou
zijn al die collecties
redelijk af te ronden
of ze zelfs maar tot
iets redelijk
representatiefs uit te
bouwen. En enorm is
het aankoop-budget
van het prentenkabinet
bepaald niet. Gelukkig
heeft het museum
altijd de goede
vrienden gehad die uit
eigen liefhebberijen
soms met veel
zelfopoffering een
verzameling aanlegden
die dan te eniger tijd
in zijn geheel in het
openbaar kunstbezit
terechtkwam. Dat
gebeurt nu opnieuw
en wat het voor het
Rijksprentenkabinet
betekent kan men zien
op de tentoonstelling
„Miniaturenuit India",
diet/m 25 maart
wordt gehouden.
ftedha, de geliefde van Krishna,
gezelschap kunnen blijven.
heeft diens fluit afgepakt, zodat ze nog een tijdje in eikaars
hoogleraar te Amsterdam
en, als meer medici, een
geducht
kunstverzamelaar. In 1958
zag hij op een veiling
kijkdag enkele miniaturen
uit India, een kunst
waarvan hij totnogtoe
nauwelijks kennis had
genomen. Het werd een
„liefde op het eerste
gezicht". Dr. Formijne
ging deze kunst
verzamelen en bracht in
twintig jaar tijds een
fraaie collectie van meer
dan 300 stuks bij elkaar.
Uit die collectie is voor
de tentoonstelling een
selectie gemaakt van 135
stuks. Die gaan na
afloop van de
tentoonstelling, evenals
de overige bladen niet
terug naar de woning
van Dr. Formijne, maar
blijven in het museum,
waarvoor de gehele
collectie uiteindelijk
bestemd is.
Van ons
allemaal
De miniaturen zijn
daarmee openbaar
kunstbezit geworden, en
we mogen blij zijn dat er
nog altijd mensen zijn
die, alsDr. Formijne.
bereid zijn de vreugde,
die zijn aan hun liefdevol
bijeengebrachte
verzameling hebben
beleefd, door te geven
aan anderen, aan ons
allemaal.
Het Rijksprentenkabinet
bezat al enkele bladen
uit India, maar mag pas
nu spreken van een
verzameling die deze
naam verdient. Vroeger
zijn er in ons land
overigens rijke
verzamelingen geweest,
daterend uit de tijd toen
nagenoeg alle handel in
deze kunst via ons land
liep. Rembrandt
copieerde ooit ca 25
Mughal-miniaturen en dat
op een wijze die
aantoont dat hij
gefascineerd was door
deze kunst. En uit
Hollands bezit verhuisden
in de 18e eeuw
honderden miniaturen
naar Wenen, waarvan er
260 werden verknipt om
als decoratieve
wandversiering te dienen
in een kamer van paleis
Schönbrunn.
De collectie draagt
uiteraard sterk het
stempel van de
persoonlijke smaak van
de verzamelaar. Geheel
ontbreken bladen waar
sprake is van westerse
béinvloeding, portretten
zijn spaarzaam
vertegenwoordigd en de
historische begrenzing
loopt van de 15e tot het
midden van de 19e
eeuw. Dit in aanmerking
nemend kan men
spreken van een redelijk
representatief beeld voor
zover dit mogelijk is bij
een werelddeel-groot
land met een rijke
cultuur van
viereneenhalve eeuw.
Perzische
invloed
India had eeuwenlang
geleden onder invallen
van Perzië, dat een
stevig stempel ging
drukken op de cultuur
van het land. Toen in
1526 de Mughal-vorst
Babureen groot deel
van Noord-lndia
veroverde en zijn
dynastie vestigde, bleef
die Perzische invloed.
Ook toen onder Baburs
kleinzoon Akbar (1556-
1605) India een „Gouden
Eeuw" beleefde. Akbar
haalde kunstenaars uit
Perzië naar zijn hof (de
miniaturen waren
voornamelijk voor het
hof bestemd) en hoewel
er al spoedig sprake was
van een specifiek Indiase
kunst bleven die
Perzische invloeden nog
lang aanwezig. De
Mughal-periode duurde
tot ongeveer het begin
van de 18e eeuw.
In de collectie zijn
enkele bladen die aan
Mughal voorafgaan, vaak
moeilijk te onderscheiden
van Perzische miniaturen
van die tijd.
Enkele tientallen Mughal-
bladen geven een goed
inzicht in deze kunst. De
verfijnde detaillering valt
op. de sterke kleuren die
het honderden jaren
goed uithielden, de
charme die uit de
meeste voorstellingen
spreekt. De onderwerpen
worden vaak gevonden
in de hindoe-godsdienst,
maar ook de liefde wordt
graag afgebeeld, vaak in
de vorm van een jonge
vrouw die verlangend de
terugkeer van haar
geliefde afwacht.
Die onderwerpen komen
ook terug in de andere
gebieden van India. Het
merkwaardige is dat,
hoewel de verschillen
soms kenmerkend zijn er
toch een duidelijke band
is tussen die
verschillende gebieden.
Kunstenaars reisden
kennelijk nog al eens.
Bovendien was er een
methode om prenten te
vermenigvuldigen de
tentoonstelling laat er
voorbeelden van zien
ongeveer als met de
„spons" die vanouds in
het westen werd gebruikt
om aardewerk te
versieren. Daartoe werd
een tekening op papier
of op zeer dun leer
„doorgeprikt". Met fijn
houtskoolpoeder werd de
voorstelling dan
verstoven en zo
overgebracht op een
nieuw vel papier, waarna
men de miniatuur dan
haarfijn kon overtrekken.
Wellicht zijn befaamde
voorstellingen zo van hof
naar hof gereisd en komt
het daardoor dat een
bepaald genre zo'n grote
verbreiding kon krijgen
en ook eeuwenlang kon
standhouden.
Zo men wil kan men op
de tentoonstelling heel
wat te weten komen over
hindoëismeen
boeddhisme, zoals dat in
volksverhalen werd
verteld en in miniaturen
afgebeeld. De
geschiedenis van Vishnu
bijvoorbeeld die negen
maal nederdaalde om de
wereld te redden en dat
deed in gedaanten die in
hun opeenvolging een
merkwaardige
overeenkomst hebben
met moderne
evolutieleer-ideeën
(achtereenvolgens als vis
amfibie (schildpad),
everzwijn, leeuwmens.
dwerg, krijgsman, de
halfgod Rama, de
oppergod Krishna en
tenslotte Boeddha, die
op deze wijze als het
ware ingelijfd werd in
het hindoe-pantheon. De
laatste afdaling heeft nog
niet plaatsgevonden. Die
gebeurt als het menselijk
leven op aarde
verdwenen zal zijn en
Vishnu met een wit
paard zal terugkomen
om een betere wereld te
stichten.
Ondeugende
Krishna
avatara's, van Vishnu
krijgen de miniaturen
een episch karakter.
Maar binnen het
pantheon bleken ook
amusantere verhalen
mogelijk. De jonge
Krishna met name is
dikwijls onderwerp van
charmante miniaturen,
waarbij hij vaak in
liefdesscènes is
uitgebeeld en soms stelt
hij zich allesbehalve
deugdzaam op. Zo gapt
hij boter van een
boerenvrouw en een
ander miniatuur laat zien
hoe hij jonge
herderinnen verraste die
aan het baden waren. Hij
nam hun kleren weg,
klom ermee in een boom
en ging van het uitzicht
genieten. De dames
mochten daarna een
voor een bij hem komen
om hun kleding in
ontvangst te nemen.
Wil men de
tentoonstelling alleen
zien als een esthetische
beleving dan is het
voldoende om alleen
maar te kijken en de
soms ongelooflijke
charme van de
miniaturen te ondergaan.
De bijschriften bieden
voldoende informatie. Wil
men meer wetervover de
achtergronden dan wordt
die geboden inde
uitstekende catalogus (4
afbeeldingen in kleur. 32
inzwart-wit)die het
tentoongestelde in een
wetenschappelijk kader
plaatst, vertelt van
geschiedkundige en
godsdienstige
achtergronden en eer.
verklaring geeft van de
nogal moeilijke
technische termen. De
catalogus kost 20.-en
is de eerste gedrukte
bron over dit onderwerp
in onze taal.
VOLKERING
psrrit Komrij past in zijn nieuwe bundel (reacties op
Peratuur, op schrijvers, boeken en andere verschijnse
ls) een heel nieuwe, oorspronkelijke en uitermate
wijze van kritiek toe. „Ter waarde van
heet deze afdeling uit dit boekje, „Here-
qrj'int'id Exercities en Ketelmuziek". Daarin worden
■21rr romans besproken: „Jessica" van Hugo Claus,
ll|P« Kus" van Jan Wolkers, „De Laatste Goendroen"
~2jPn Koolhaas en „Oude Lucht" van Mullsch. Gerrits
is simpel, doeltreffend en lijkt bovendien
irend voor de recensenL Hij citeert de eerste
ia van het boek (heeft hij dan ook niet verder
l'g^ezen?) en analyseert zin voor zin wat er staat, wat
consequenties zijn van de woorden, de zlnswendin-
Er blijft geen spaan heel van de vier besproken
ijden. Daar laat Komrij het wijselijk bij, wat voor
f in zou het ook hebben een boek verder te behandelen,
i8- ie op de eerste pagina al het bewijs leest, wat
0, K verder zal zijn.
>3-
25 te' is een provocerende manier van reageren. Maar
48. een heel krachtige, die Komrij's ironie immers mogelijk
34 Waakt. Een zin van Wolkers: „Toen liet hij me los, draaide
1 öch om en liep weg". Komrij tekent daarbij aan: „Maar
11 J»* ware talent verloochent zich niet. In deze zin ligt
i (r kt hele machtige schrijverschap van Wolkers besloten.
33. Hierin is zijn kunnen samengebald. Elke andere schrijver
44 zou hebben gezegd: „Toen liep hij weg, draaide zich
t li ow en liet los", maar zo niet bij Wolkers! Met trefzekere
ana Oen hanteert hij deze unieke volgorde. En toen, en toen,
en vervolgens. Zo gaat het 't hele boek door. Je sukkelt
vanzelf in slaap".
Komrij heeft dus niet alleen toch het hele boek gelezen,
hij valt hier een essentieel gebrek van het boek van is.
Wolkers aan: het teveel aan woorden, de overdaad aan
niet terzake doende passage's, die het boek teisteren. PortrGttCfl
Briljant is ook het hoofdstuk „Es ist die die,/Die Poesei!"
waarin Komrij zich afvraagt wat dan toch poëzie is.
Climax in zijn ontdekkingstocht is een experiment met
een gedicht van Helene Swart, dat hij citeert, maar
waarvan alleen de eerste en laatste woorden van elke
regel worden overgenomen. En welja.het ziet eruit
als poëzie, het moet dus poëzie zijn. De proef op de
som bewijst het inderdaad.
reld van Komrij, zoals die in „Heremijntijd" te vinden
Komrij blijkt hier opnieuw iemand zonder respect voor
reputaties of vanzelfsprekendheden, iemand die een
heftige afkeer heeft tegen onzuiver taalgebruik (dit in
de meest ruime zin van het woord), die zich scherp
verweert tegen automatismen, die de taaluiting ver doen
staan van dé werkelijkheid. Zijn aanvallen op de genoem
de vier schrijvers en hun romans, op iemand als pater
Van Kilsdonk, op Margaretha Ferguson, op de feministi
sche brievenschrijvers van een Volkskrantrubriek (de
polemiek van Komrij stijgt daar tot grote hoogten)
bewijzen dat.
Komrij levert dezelfde kritiek ook op zichzelf. Het
voorlaatste artikel heet „Crescendo" of „Een oefening
in schrijfeconomie". Acht korte verhalen, die steeds
korter worden en steeds hetzelfde vertellen. Is het eerste
verhaal nog anderhalve pagina, het laatste bevat slechts
drie nominale zinnen, waarin het hele gebeuren is
gevangen: „Nacht. Kantoor. Telefoongerinkel" Een aar
digheidje weliswaar, toch typerend voor de gedachtenwe-
Onmisbaar voor de regelmatige lezer is de bundel „Het
Volle Literaire Leven", een reeks van schrijversportretten,
die in de loop van de laatste tijd verschenen in De
Haagse Post. De techniek die hier gevolgd wordt is
die van de „knipseljournalist", zoals je die aantreft bij
bladen van een ander kaliber, die „het gat in de markt"
zo effectief aan het vullen zijn: citaten uit interviews,
uit andere documentatie-bronnen (in dit geval het werk
van de auteurs zelf), soms inderdaad ook een gesprek
met de auteur zelf. Maar deze vorm is uiteraard zonder
enige commerciële of sensationele bedoeling toegepast,
zodat deze techniek hier leidt tot een reeks van
intrigerende, zuivere, afgeronde, zeer informatieve pro-
tretten. Een uitgebreide bundel bovendien: Lucebert,
Kouwenaar, Wolkers, Lodeizen, Theo Tijssen, Slauerhoff,
Frederik van Eeden, om maar wat te noemen. De
HP-medewerkers die dit samenstelden zijn Jan Brokken.
Martin Schouten. John Jansen van Galen en Willam
Rothuizen.
JAN VERSTAPPEN
Gerrit Komrij: „Heremijntijd, Exercities Ketelmuziek"
Uitgeverij De Arbeiderspers. Prijs 14.50
„Het Volle Literaire Leven" Portretten uit de Haagse
PosL door Jan Brokken, Martin Schouten, John Jansen
van Galen en William Rothuizen. Uitgeverij De Arbeider
spers. Prijs/ 24,-
GERRIT KOMRIJ
EN ANDEREN
OVER BOEKEN EN
SCHRIJVERS
Gerrit Komrij