Jacob
Schol heeft
dat tikje
!n> 4°t
I de
eken
ingei
iele
?n 01J
in, ki D(
skaói
vintei
rs tr
te
ierdt
it ka
e
ivorii
hond
ën. E
eine
kt
Iienf4
atsie STERDAM -"Ik zei: och, ik ben maar een ama-
I Ha rtje. Toen zei die professor van de academie:
teer Schol, ik ken geen amateurs; ik ken alleen
en slechte schilders. En zo is het misschien
Als je kunt schilderen, dan heb je dat meege-
het|?en. Je moet er geen hoge pet van op hebben.
mij betreft zit het een tikje in de familie. Een
er van mijn vader - die heette net als ik Jacob
')J en die is net als ik kapitein geweest - die had
ook. En nou is er een neefje, toevallig weer een
ob Schol en weer een zeeman, daar zie je het tik-
pnieuw. !\Iaar die schildert nog niet. Hij is stuur-
en als je wilt schilderen, moet je niks anders
je kop hebben. Het eist je helemaal op. Hij zal
wachten tot hij gepensioneerd is. Zo is het bij
ook gegaan".
zei nou wel: toevallig, maar wat heet toeval?De
SChl ellen en de zee - dat is altijd één pot nat geweest.
het komen oorspronkelijk uit Egmond aan Zee. Daar
oordi ons stamdorp. Loods is altijd het familie beroep
veest. We hebben het uitgezocht in de kerkeboeken.
voorvader van ons was al in de zestiende eeuw
i voorvader van ons was ai 111 ue zesueuutr eeuw
enPJ is. Het waren nogal bevoorrechte posities, veel beter
ia ld dan een baan op de wal. En het waren vaklui
x Het liep toen allemaal door elkaar: de wahris-
rt, de koopvaardijvaart, de kaapvaart. Zo'n man als
jiieJ de Ruyter, die zat het ene moment toch ook op
i koopvaarder en het andere op een slagschip? Je
caart jon er al heel jong mee, want je moest van de grond
hiebb mef schepen leren omgaan. Maar het verdiende goed
je was een heel baasje. Kijk: de betonning en bevu-
van toen. dat was heel iets anders dan vandaag en
kapitein had er alles voor over om z'n schip veilig
jen te krijgen. Daarom is loods ook lang een beslo-
beroep gebleven. De zoon van een loods, die kreeg
jjd voorrang als er een plaatsje openviel",
oen het loodswezen bij het Rijk kwam, moest mijn
lotvader verhuizen naar Den Helder. Daar heeft hij
geloodst op schoeners en kotters. Aangezien ik
n vader bijna nooit zag - hij zat altijd op zee - heb
als het ware aan zijn hand alles over schepen ge
rei. Schepen - onze jeugd bestond uit niet anders.
jr in Den Helder. Maar vader werd rijksloods in
isterdam en ik als jochie van tien jaar mee. Toch
ad voor me vast: ik wil de zee op. Goed, zei vader,
je eerst de vijf-jarige HBS haalt. Nou, in de tweede
is had ik er al tabak van. Van jongens met wie ik
de lagere school had gezeten, kreeg ik brieven uit
ina, uit Zuid Amerika. Ik dacht: hebben die even
tere vaders dan ik. Toen ben ik met de armen over
aar achter de proefwerken gaan zitten. Al het moge-
boord met een telegram. Of ik meteen wilde afreizen
naar Amsterdam; aflosser onderweg. Het ging net er
voer nog één Batavierboot, en vol dat die zet met
bange Nederlanders
"In Amsterdam zegt Vinke tegen me: onze man die de
bevrachting doet, is door Den Haag opgetrommeld als
vlootadviseur voor het geval Nederland ook in oorlog
met Duitsland komt; wil jij zijn stoel hebben? Dat was
wat. Ik walman, kantoorman? Ik had er niks geen zin
in, maar toen ik thuiskwam, zei mijn vrouw: als je
onder deze omstandigheden weigert, ben je gek. En zo
Js het gebeurd dat ik aan de wal gekomen ben. Ik had
nog weggekund, hoor. Ons laatste schip, de Ootmar-
sum, was koud de haven uit toen de Duitsers op de
sluizen verschenen. Daar had ik op meegekund. Maar
ik ben hier gebleven en heb mijn 42 jaren bij de
Maatschappij Oostzee volgemaakt als directeur be
vrachting. Nou ja, directeur. Na de oorlog werd zowat
iedereen bij ons directeur. We hadden het over het
elftal van Vinke".
"In 1963 ben ik met pensioen gegaan en nou zijn we
beland bij het onderwerp waarvoor u hier zit: mijn
tentoonstelling bij de Werf ,,'t Kromhout", hier in Am
sterdam. Dat tikje in de familie. Op school kreeg ik al
negens voor tekenen, want tienen, die gaven ze niet. Ik
wist dus dat ik het in de vingers had. Maar als je wilt
gaan schilderen, dan mag je helemaal niks aan je
hoofd hebben. Daar moet je helemaal in op kunnen
gaan en zelfs als kapitein had ik die kans niet. Je zou
zeggen: nee. met zo'n luizebaantje? Want dat is het,
met een góede stuurman en een goede bootsman en
een goede machinist en een goede kok lopen de zaken
vanzelf. Maar toch. Zo'n schip hangt rond je nek. Je
hebt niet de vrijheid die nodig is om te schilderen. Dus
heb ik in mijn loopbaan nooit zo bar veel geschilderd.
Alleen als we binnen lagen, dan ging ik wel eens op
een krant zitten en wat schilderen. En die keer met
Bertus Aafjes natuurlijk. Dat was in 1958 toen we met
een nieuw schip, de Witmarsum. op de Golf van Mexi
co gingen varen. Ik reisde mee om het lijntje aan de
klanten ginds te verkopen en Bertus was aan boord
omdat Vinke, een oude relatie, hem in staat wilde stel
len nieuwe indrukken op te doen. Hij schreef onderweg
zijn Logboek voor Dolle Dinsdag; dat was zijn dochter
tje, een echte wildebras. Het verscheen elke week in
Elsevier. Nou: Bertus ziet mij zo'n beetje krabbelen en
hij zegt: kapitein Schol, wilt u mijn verhalen niet illus
treren? Ik helemaal beduusd. Hij zegt: we kunnen het
allicht proberen; ik stuur per luchtpost een tekening
mee en dan horen we wel. Prompt kwam er een tele
gram of ik door wilde gaan. En terug in Nederland
vond ik een cheque in de brievenbus. Ik Elsevier bel
len. Dat zoiets nooit de bedoeling was geweest. Wat
dacht u, zeiden ze, dat we ooit iets plaatsen zonder te
betalen?"
"Na mijn pensionering is het ernst geworden. Ik ben
les gaan nemen: tien jaar lang iedere donderdag naar
het ateiier van Jan Peeters, een geweldig kunstenaar.
Maar ik dacht bij mezelf: Jaap, jongen, je bent te oud
om alles nog onder de knie te krijgen; hou het bij
waterverf, dan blijf je een beetje in je element en het
is gemakkelijk mee te nemen als je in Zuid Frankrijk
op vakantie gaat; olieverf is zo'n natte boel. Vandaar
dat er op mijn tentoonstelling alleen aquarellen hangen.
Van oude zeilschepen, want ik ben tèruggekeerd naar
mijn jeugdliefde. Mijn inspiratie haal ik uit Engelse
boeken. O, die Engelsen zijn wat gesteld op hun zeege
schiedenis. Het is bewonderenswaardig hoe ze foto's
hebben bewaard van hun zeilschepen uit de vorige
eeuw. Aan zo'n fotootje heb ik genoeg, want ik weet
verder wel hoe het schip in elkaar zit; üc zet het onder
zeil, en lucht en water zijn ook te verzinnen. Er is
waarachtig nog vraag naar ook. Ik ontmoet een zekere
mevrouw Van Haaften. Ik zeg: eind vorige eeuw heeft
er een fregat Jan van Haaften gevaren. Ja, zegt ze, dat
was van mijn vader. Ze had nog een foto. Of ik er een
schilderij van kon maken? Daaruit zijn weer andere
opdrachten voortgevloeid. Ik heb er op mijn tachtigste
een nieuwe broodwinning mee. De tentoonstelling by
de Werf ,,'t Kromhout"- over dat museum zou u een
reportage moeten maken; er liggen de prachtigste sche
pen is geopend door Hans Redeker, de kunstcriticus.
Jaap, zei hij tegen me, je moet ze niet te goedkoop
prijzen, want dan denken de mensen dat het niks is. Ik
heb er dus kaartjes met 400 of 500 gulden onder ge
hangen Zal ik u eens wat vertellen? Van de dertig
schilderijen zijn er al twaaif verkocht, haha
PIET SNOEREN
Dit naar aanleiding van een feest, een mess-ontmoeting, die
- merkwaardig genoeg zonder de minste ironie - de mislukte
levens van kapitein, luitenant en aalmoezenier blootlegt. Het
verhaal, de novelle (waarom toch?), heeft een bijna klassieke
titel: „De dochter van de kapitein wordt achttien jaar".
Erotische komplikaties zijn er dus wel.
Maar dat geldt voor de meeste verhalen van dit boekje: Erotiek
en verschijningsvormen daarvan spelen een grote rol. En ook
dat aspekt-is erg knap behandeld en waar gemaakt.
JAN VERSTAPPEN
Jan Siebelink: „Weerloos", uitgave LAV, Loeb A van der
Velden, Amsterdam. Prijs f M.50.
Weerloos
>n
eluld
verhalen
hap s
van
Siebelink
Het openingsverhaal van de bundel verhalen van Jan
Siebelink, speelt zich af In een Arnhemse trolleybus en op
een naargeestig stationsplein In dezelfde stad. Het heet
„Weerloos" en je zcu het in allerlei opzichten kunnen
beschouwen als typerend voor de andere verhalen, plus
de ene novelle, die In dit boekje „Weerloos" bijeen gebracht
zijn.
De hoofdpersoon jn dit verhaal rijdt in de vroege avond met
de trolleybus naar centrum stad, waar hij een afspraakje heeft
met een meisje dat hij de avond tevoren pas ontmoet heeft.
In de bus gaat een meisje naast hem zitten, dat hij van school
nog kent, met wie hij bovendien in die schooltijd een heel
merkwaardige, veelomvattende (hetgeen hij niet begrepen heeft
of heeft pillen begrijpen) relatie heeft gehad. Zijn reactie
'is: vlucht, ervandoor gaan, er niets mee te maken willen hebben.
Maar dat loopt anders.
De verhalen van Siebelink in deze bundel zijn niet eenvoudig
en voor de hand liggend. Integendeel, allerlei implicaties en
wendingen die het leven nu eenmaal biedt, worden op
overtuigende wijze ingebracht in de structuur van verhalen
(en novelle). Niets ligt voor de hand, zelfs wat voor de hand
ligt heeft een eigen waarde, en waarachtigheid. Niet alle
verhalen zijn even sterk, ook al lijken ze soms heel wat.
Het verhaal „Man en vrouw in oktoberlicht op voetbalveld"
heeft een aantal modische kanten, maar is intrigerend van
uitgangspunt: tijdens een voetbalwedstrijd voeren een man
en vrouw eeiS gesprek, waarin heel wat van henzelf wordt
overgeleverd aan de ander. Het resultaat is gering: men gaat
weer uit elkaar zonder dat je het idee krijgt dat er uitzicht
zal ontstaan in de situatie.
Heel knap vind ik, afgezien van het slot en de voorbereidingsele
menten daarop, het gesprek van een man met een hoer,
die hij opzoekt. Haar pogingen om menselijkheid in het contact
te brengen: zijn afknapper daardoor. De toch al onechte
spanning tussen mensen op deze manier, krijgt hierdoor een
heel tragische uitwerking. Jammer genoeg moet er daarna
met een pistool iets gewelddadigs gebeuren en dat was toch
eigenlijk helemaal niet meer nodig.
Het laatse verhaal, een novelle dus, is een reeks van
gebeurtenissen in en rond een Arnhemse kazerne, waar de
verhoudingen tussen rhannen en standen worden beschreven.
"Als je
wilt
schilderen
moet je
niets aan
je kop
hebben"
lijke deed ik om niet over te gaan. Ik dus met die
brief naar huis, schoorvoetend, en maar hopen dat va
der niet thuis zou zijn. Hij was er natuurlijk wel. Tach
tig jaar ben ik nu, jazeker, maar zijn reactie vergeet ik
nooit. Hij zette zijn leesbril op, las de hele brief en
reageerde absoluut niet. Dat verbaasde me enorm,
want hoewel hij van nature een kalme man was, had
ik toch anders verwacht. Toen zette hij zijn leesbril af
en ik zag een traan over zijn wangen biggelen. Ik
dacht dat ik door de grond ging".
"Spijt? Ach nee. Ik werd als 16-jarige jongen leerling
stuurman op de Euterpe van de KNSM. Ik had mijn
zin. Of toch niet. Het was de bedoeling dat ik op de
zeevaartschool door zou leren voor derde stuurman en
dat wilde ik voor geen geld. Ik wilde maar één ding:
varen op een zeilschip. Nou: toen zag ik in Marcushoek
aan de Delaware - dat was dus in Amerika - die
prachtige Noorse bark liggen. En toen heb ik iets heel
fouts gedaan. Ik ben weggelopen. Gedeserteerd? Dat is
een lelijk woord, maar zo kun je het wel noemen, ja.
Moet u luisteren: ik was bezeten van zeilschepen. Als
kind kroop ik onder tafel - dat ze me niet zouden zien
en naar bed zouden sturen - om naar al die ooms en
neven te luisteren met hun verhalen over zeilschepen.
Het zat in mijn bloed. Ik wilde en zou op een zeilschip.
Ik ben dus weggelopen en aan boord van die bark
gegaan. Op het dek zat een jongen van mijn leeftijd
zijn wasje te doen dat ging toen nog zo. Ik zeg: is
hier misschien een plaatsje vrij? Hij zegt: ja, we zoe
ken een lichtmatroos of een gewone matroos. Ik zeg:
wat voor landslui zijn er aan boord? Allemaal in het
Engels, hè. Hij zegt: Noren natuurlijk en Amerikanen
en een Chinees en een Nederlander. Ik zeg: dat treft,
want ik kom ook uit Nederland. Hij zegt: dan kunnen
we dus verder Hollands praten. Laat die jongen nou
ook uit Den Helder komen... Maar we hadden elkaar
nooit gekend: hij was op de School met de Bijbel
geweest en ik op de Openbare, zodoende".
"Nou: met hem heb ik twee jaar over alle zeeën ge
zworven, eerst op die Noorse bark en later op een Rus-
Finse schoener. Toen waren de wilde haren er zo'n
beetje uit en gingen Ive naar huis - ik op de zeevaart
school in Amsterdam, hij idem in Den Helder. Maar op
een dag schreef hijzeg Jaap, mijn ouders zijn 25 jaar
getrouwd en ik heb graag dat je komt. Ik erheen. Dat
is beslissend voor de rest van mijn leven geweest, want
aan tafel kwam ik tegenover toch zo'n lief meisje te
zitten. Mijn broer zat naast haar. Ik heb hem apart
genomen en gezegd: zullen we van plaats ruilen? Hij
vond het goed. Hij was pas 15 - wist ie veel? Nou:
naast deze dame, Jo Schoorl, ben ik 56 jaar lang blij
ven zitten. Tja, dan wil je vastigheid. Dan is het met
zwerven gedaan. Nou was het met die zeilschepen toch
afgelopen, hoor. De stoomvaart had gewonnen. Ze wa
ren niet meer van deze tijd en gek, ik heb ze eigenlijk
geen moment gemist. Ik ging als derde stuurman varen
bij de Maatschappij Oostzee van de familie Vinke, een
oud redersgeslacht, prima mensen, net vaders voor je;
er zit nu al de zesde generatie, geloof ik. In november
1918 was dat. Of die desertie van vroeger me niet
parten speelde? Nee, nooit. Wiersma. dat was de walka
pitein, zei: we beschouwen het als een kwajongens
streek; haal jij je rang nou maar, dan kun je bij ons
terugkomen. Op mijn 25-ste, heel gauw dus, was ik
eerste stuurman, want brutalen hebben de halve we
reld, en in 1933 werd ik kapitein op mijn eerste schip:
de Bussum van 6000 ton. Algemene vrachtvaart. Je
kwam overal. Zo ben ik blijven zwalken tot september
1939. We waren met een lading mais van Zuid Amerika
op weg naar Engeland toen Londen de oorlog verklaar
de aan Hitier. Ik zat in m'n rats, want ik had mijn
vrouw bij me - dat mocht vaak van Vinke; fijne men
sen, zoals gezegd - en na aankomst in Swansee tobde
ik erover hoe we naar huis moesten komen. Weet u:
opeens was de zee heel anders geworden. Gevaren loer
den er altijd wel, maar tegen een storm kun je je
wapenen. Je kunt je schip hecht, dicht en sterk maken,
zoals dat in.de scheepsjournaals heet. Maar nu opeens
die verraderlijke dingen onder water: mijnen, duikbo
ten. Daar had je geen verweer tegen. En die Duitsers
wilden je pakken, denk erom. Ze waren er' helemaal
klaar voor. Nou: in Swansee komt onze agent aan