Beeldverhaal
in
schilderijen
van
Jean-Baptiste
Vanmour
Een
„onttruttingsproces"
volgens
Hannes
Meinkema
TURKSE HOFLEVEN IN DE ACHTTIENDE EEUW
KUNST
LEIDSE COURANT
ZATERDAG 28 OKTOBER 1978 PACm
De audiëntie van
ambassadeur Calkoen bij
Sultan Achmed 111,14
september 1727.
AMSTERDAM - Het Rijksmuseum telt
aanzienlijk meer buitenlandse dan
Nederlandse bezoekers. Het is daarom
gebruikelijk de toelichtingen bij
tentoonstellingen in twee talen te geven:
Nederlands en Engels. Op de
tentoonstelling van schilderijen van Jean-
Baptiste Vanmour, die tot 19 november te
zien is, zijn de toelichtingen ook
tweetalig. Maar de tweede taal is nu
Turks. Men hoopt namelijk met deze
tentoonstelling vooral ook Turkse
gastarbeiders te trekken en bij goede
promotie in die kringen zou dat best eens
kunnen lukken. Want Vanmours
schilderijen behelzen voornamelijk het
Turkse hofleven, zoals de schilder dat
gedurende lange tijd in het begin van de
18e eeuw zelf heeft kunnen observeren
Vanmour (1671-1737) had
zich in het begin van de
18e eeuw gevestigd in
Istanboel. Hij was
daarheen gereisd in het
gevolg van de Franse
ambassadeur, maar
eenmaal in Turkije ging
hij ook voor andere
buitenlandse
vertegenwoordigers
werken. Onder hen was
de Nederlandse
ambassadeur Cornelis
Calkoen. Vanmour
schilderde voor hem
hoogtepunten van zijn
missie en verder ook
stadsgezichten,
feestelijke gebeurtenissen
als bruiloften en
portretten van
hoogwaardigheids
bekleders en ook van
gewone mensen. Er zijn
72 van die schilderijen
bewaard. Zij berusten,
gewoonlijk in depot, in
het Rijksmuseum, maar
waren begin van dit jaar
$e zien op
tentoonstellingen in
Turkije. Er van
uitgaande dat wat Turken
in Turkije interesseert,
ook Turken in Nederland
moet interesseren, is een
keuze van 39 doeken nu
in het Amsterdamse
museum gehangen.
Over de artistieke
waarde van de
schilderijen kunnen we
kort zijn. Die beweegt
zich tussen vrij redelijk
en onbarmhartig slecht.
Dat zou er op kunnen
wijzen dat het niet
allemaal eigenhandig
werk van Vanmour
betreft (slechts één
schilderij is gesigneerd),
maar dat er
waarschijnlijk sprake is
van een 'school', waar
ook minder
getalenteerden hun werk
leverden. Overigens is dat
niet zo erg belangrijk.
Het gaat om wat er
afgebeeld werd, minder
om de wijze waarop dat
gedaan werd. En dan
kan men vaststellen dat
de schilderijen een
verhaal vertellen dat erg
boeiend is. Voor Turkse
bezoekers, maar niet
minder, lijkt ons, ook
voor Nederlanders.
Wereldmacht
Het Turkse rijk van die
tijd was een geduchte
wereldmacht. Behalve
het tegenwoordige Turkije
omvatte het nagenoeg
het gehele Nabije Oosten,
Noord-Afrika en de
Balkan tot bijna aan
Wenen toe. Nederland
was óók een wereldmacht,
vooral doorzijn
maritieme positie en door
zijn wereldomvattende
handel. Die handel richtte
zich ook op de Levant,
zoals het Nabije Oosten
toen genoemd werd, en
derhalve waren
diplomatieke banden
noodzakelijk. In Turkije
was de sultan heer van
alle Turken, een zeer
machtig man. Op de
tentoonsteling kan men
zien hoe moeizaam het
contact was van die grote
heer met de
ambassadeur uit de
Nederlanden.
Om te beginnen moest
deze met zijn
geloofsbrieven zijn
opwachting maken bij
de grootvizier, zo
ongeveer de eerste
minister. Dat bezoek is
onderwerp van
schilderijen waaraan men
de stijfheid van het
turkse protocol kan afzien
en ook bepaalde
gewoontes die op
ambassadeur Calkoen
een bizarre indruk
gemaakt hebben zoals
uit zijn berichten aan de
Staten van Holland valt
af te leiden. Zo was het
gebruikelijk om bij zo'n
gelegenheid te tonen hoe
goed de soldaten des
sultans het hadden.
Terwijl de Nederlandse
missie toekeek werd voor
die soldaten een extra
maaltijd aangericht en
Vanmour laat zien hoe
de mannen zich als
hongerige wolven op de
gereedstaande schalen
storten.
Ongeveer een maand na
het bezoek aan de
grootvizier volgde de
audiëntie bij de sultan
De grootvizier, op weg naar het serail, steekt het plein van de Hippodrome over.
zelf. Ook dat is
vastgelegd op een
schilderij. Niet het
ogenblik waarop
Calkoen zich plat ter
aarde werpt bij het
betreden van de
troonzaal, dat zou een
beetje pijnlijk geweest
zijn, maar bij het
beantwoorden van de
toespraak van de
ambassadeur. Dat
beantwoorden gebeurde
overigens niet door de
sultan zelf, die was daar
veel te hoog voor, maar
alweer door de
grootvizier. Het is een
merkwaardig schilderij.
De sultan zit er op zijn
troon met vier jonge
prinsen rechts van hem.
Links staat de machtige
grootvizier en rechts de
ambassadeur en leden
van zijn missie, omgeven
door Turkse
hoogwaardigheids
bekleders.
Haast koddig is een
schilderij dat een
maaltijd bij de grootvizier
weergeeft. Daar zitten
tafeltje aan tafeltje
leden van de
Nederlandse missie
telkens tegenover een
Turk. De gastheren zijn
wat hoger gezeten, wat
de Nederlanders een
beetje op dwergen doet
lijken. En enkele rechters
eten alleen, omdat hun
positie het niet toestond
dat zij aan één tafel met
christenen de maaltijd
gebruikten.
Revolte
Met sultan, grootvizier
en de meeste
hoogwaardigheids-
bekleders is het overigens
slecht afgelopen. In 1730
kwamen zeesoldaten
onder leiding van
Patrona Halil in opstand.
Zij doodden velen van
de hoogwaardigheids
bekleders en eisten van
de sultan ook de
uitlevering van die
deftige grootvizier. In
arren moede leverde de
sultan zijn rechterhand
uit. De man liet er het
leven bij als de anderen.
Het baatte overigens de
sultan niets. Hij verloor
toch zijn tföon.
Vanmour heeft de
slachtpartij, waarvan hij
waarschijnlijk geen
ooggetuige heeft kunnen
zijn, met veel gevoel voor
realisme uitgebeeld en
schilderde ook het portret
van Patrona Halil, het
zwaard dreigend
opgeheven. Het is dit
laatste schilderij overigens
dat hij als enige
signeerde.
De afloop van de
revolte wordt door
Vanmour niet uit de
doeken gedaan, maar is
te aardig om hier niet te
vermelden. De nieuwe
sultan, een neef van zijn
voorganger, deed heel
instemmend tegenover
de revolutionairen. Hij
wilde him leiders graag
ontvangen om hun wijze
adviezen te horen en
ontbood hen, telkens een
uur na elkaar. Het was
toen een koud kunstje
hen een voor een
gevangen te nemen. Zij
werden berecht en ter
dood veroordeeld.
Portretten
Een aantal portretten
van Vanmour vertelt
meer over het Turkse
hofleven. Er is er een van
de sultan zelf, van de
sultane, van de grootvizier
en van hovelingen als
de hoofden van de zwarte
en van de blanke
eunuchen, de
wapendrager van de
sultan en van andere hof
functionarissen. Deze
portretten zijn over het
algemeen erg goed
geschilderd met veel
aandacht voor details in
kledingen attributen. We
mogen aannemen dat
het eigenhandig werk van
Vanmour is, gezien de
zorg die aan de
uitbeelding besteed is
Er zijn ook schilderingen
van feesten, bruiloften
met name, die een indruk
geven van de
veelomvattendheid van de
culturen binnen het
toenmalige Turkse rijk.
Er is een Turkse
bruiloft, maar ook een uit
Armenië en een uit
Griekenland. En erg
charmant is een
voorstelling van een
Turks jongetje dat voor
het eerst buiten de harem
komt om naai-school te
gaan. Hij wordt uitgeleide
gedaan door zijn
moeder en andere
vrouwen uit de harei£
allen zwaargesluierdr®
begeleid door een
bediende die zijn Bv<
gebedskleed en andeP1
persoonlijke zaken
Alleraardigst tafere^ 0
een land waar het ed
alledaagse leven mee 2
niet zo alleraardigst tf-\
De tentoonstelling wini
begeleid door een bote]
catalogus die het h(
'beeldverhaal' dat d^|
tentoonstelling biedtj
goed toelicht. Aardi]
misschien nog is de i
gëillustreerde extra
Kunst-Krant van hel
Rijksmuseum, gewij
de tentoonstelling. T
is, net als de toelichl
bij de expositie
tweetalig, zodat
tentoonstelling bezoe^
alles te weten kunne#~
komen over „Padisak*
bir Elci Calkoen" of\pS
„Ambassadeur bij Spai
Calkoen", zoals dat <$g(
Vanmours schilderijC
vastgelegd. Maar heüm
bepaald geen pa
tentoonstelling voor j
Turken alleen! jjr
HENK VOLK*
„HET BINNENSTE El"
Multatuli riep het uit in zijn „Max
Havelaar: „Ja, ik zal gelezen worden.
Als d£t doel bereikt wordt, zal ik
tevreden zijn. Want het was mij niet te
doen om g o e d te schrijven..., ik wilde
schrijven, zóó, dat het gehoord werd en
even als iemand die roept: „houdt den
dief!" zich weinig bekommert over den
stijl zijner geïmproviseerde toespraak
aan het publiek, is het ook mij geheel
om het even hoe men zal beoordelen _de
wijze waarop ik mijn Jioudt den dier'
heb uitgeschreeuwd".
Een adagium, dat de vrouwenliteratuur
zich schijnt te hebben eigengemaakt. De
eri de coeur, het leed van de
onderdrukte vrouw, het streven en
verlangen naar bevrijding en individueel
functioneren staat daarin immers zo
centraal, dat de kwaliteiten van het
boek, het pamflet, de roman, het gedicht,
wat betreft de vórm van geen belang
lijken. Vooral wanneer je je als man een
oordeel probeert te vormen over deze
literatuur (en het is jouw keuze niet dat
je dat als man doet, dat is de gegeven
situatie en de beweging van de
vrouwenbevrijding die je „als man" laat
schrijven), wanneer je dus je oordeel
over een boek of geschrift wilt geven,
moet je rekening houden met dat harde
uitgangspunt, dat Multatuli onder
woorden bracht, weliswaar in een heel
ander verband, maar dan toch heel
duidelijk met de betekenis: Wat ik te
melden heb is zo belangrijk,
mensonterend, gruwelijk, dat je maar
niet moet letten op de manier waarop ik
schrijf. Die manier mag geen kriterium
zijn om mijn overtuiging en ideaal af te
wijzen.
Het is inmiddels al lang aangetoond dat
Multatuli in zijn „Max Havelaar" juist de
vorm gevonden heeft, waarin hij zijn
„houdt den dief' (wat dat ook moge
betekenen) zo helder en literair vormvast
als mogelijk opgebouwd heeft en heeft
uitgeschreeuwd. Daar zijn allerlei
wetenschappelijke onderzoekingen over
gedaan.
Deze lange inleiding vanwege het nieuwe
boek van Hannes Meinkema, waarin
opnieuw het leed van de vrouw thema is.
Het boek heet „Het Binnenste Ei" en het
is het verhaal van een vrouw, die danig
gebukt gaat onder allerlei zaken.
Opvoeding, eigen lichaam, huwelijk,
ontrouw in het huwelijk, sexuele vrijheid
en al dat soort dingen. Het gaat deze
vrouw, Judith, allemaal niet zo
gemakkelijk als gesuggereerd wordt dat
zou kunnen.
Uitermate belangrijke problematiek in
het leven, in het oordeel over de plaats
van de vrouw in onze samenleving. De
schuldvraag wordt hier niet zozeer
gesteld, wel wordt een waarlijk onvrolijk
beeld gegeven van een vrouw die
gevangene is van zichzelf, haar eigen
denkpatronen en van haar levensloop,
haar situatie. In flarden, chronologisch
zeer verward, wordt een moeilijke
periode uit haar leven verteld en van
alles wat daaraan voorafging. Dat heeft
veel met sexualiteit te maken.
Deze Judith haat haar eigen lichaam.
Met name projecteert ze haar afschuw
op haar borsten, die veel te groot en erg 1
lelijk zijn in haar eigen visie. De man
met wie ze samenwoont, houdt er een
vriendin op na, zoals zij ook wel eens
een tijdje een vriendje heeft. Met de
vriendin, haar man, de vrouw zelf en
haar vriend ontstaat er een reeks
situaties, waarin de openheid kennelijk
het grote doel is, maar waarin geen van
de vier op enige wijze in staat is,
daaraan vorm te geven. Of ze willen het
niet...
Vrouwenboek?
Door dit alles zou het verhaal van
Hannes Meinkema nog helemaal geen
boek hoeven te zijn over de Situatie van
de vrouw in deze tijd, een vrouwenboek
dus. Er zijn een paar elementen, die de
indruk wekken dat het wel zo bedoeld is,
ook al kun je er bij bedenken dat die
elementen best pas achteraf kunnen zijn
toegevoegd, om een schijn van meer
dimensies in de inhoud aan te brengen.
Zo wordt het boek gepresenteerd als een
verslag van een „onttruttingsproces". Je
kunt dat natuurlijk wel roepen, maar het
zou wel fijn zijn als je dat in het verhaal
terug kunt vinden. Dat is me niet gelukt.
Nu gaat het er daarbij natuurlijk een
beetje om wat je voor type vrouw met
de term „trut" karakteriseert. Maar deze
Judith in dit proces blijft tot het eind
een ontieglijke trut voor me, al zal er
dan wel iets aan haar veranderd zijn.
Verder wordt door een steeds herhaald
(en van andere afgekeken) patroon elk
hoofdstuk ingeleid: een of meer citaten
betreffende het lot van de vrouw, vrijwel
uitsluitend uit werk van vrouwen.
Tenslotte is er een wezenlijke ingreep,
die een kennelijke poging is om de
modderige struktuur van het boek de
schijn van samenhang te geven. Een
aantal cursief gedrukte passages
beschrijft de hoofdpersoon in een later
stadium van haar leven. Twee uur duurt
dit verhaal, als je het op volgorde zet: de
twee uur die de vrouw nodig heeft voor
de zwangerschapstest die iedere vrouw
thuis kan doen.
Daarmee wordt op modieuze,
verhaaltechnisch zeer voor de hand
liggende wijze een nieuwe betekenislaag
aan het geheel toegevoegd. Daarin zou je
dan moeten lezen hoe deze Judith
„onttrut" is (het spijt me, ik heb dit
belachelijke woord ook niet
uitgevonden). Behalve het (al even
modieus) „polyinterpretabele" slot, waar
je dus alles van kunt maken, is er geen
aanwijzing dat deze Judith na alle
ellende, een vrij, ruimdenkend, gevoelig,
verstandig, persoonlijk beslissend soort
mens is geworden. Welnee, ze vindj
niemand, zelfs haar vriend niet, ma
weten dat ze de zwangersschapste:
Dat kan dan een beeld zijn van gr
tragiek en van definitieve
gevangenschap, maar het klopt ge\
niet met de lijn van het boek. Een
die toch al moeilijk te ontdekken
„Houdt den dief"
Multatuli riep dat de vorm van zijl
hartekreet „houdt den dief" van g(
belang was en schiep een perfecte
ervoor. Men zal mij, vrouwen zulle
zeker doen, meedelen, dat kritiek 4,
niet-essentiële punten van een i
vrouwenboek, zoals bijvoorbeeld d
literaire vorm, een poging is om d
werkelijke betekenis van dat boek
tafel te werken.
Het is natuurlijk zo dat vormeloos
zichzelf wreekt, zeker als die
vormeloosheid door kunstmatige
gepoogd wordt te verdoezelen, hel
strijd is met wat het verhaal werki|
vertellen heeft. Door Hannes Meir
is met dit boek daarvan een duid<
voorbeeld gegeven. Ook aan
vrouwenboeken moet je eisen stel
waarmee niet gezegd is dat
vrouwenboeken per definitie niet
eisen voldoen.
JAN VERST,
Hannes Meinkema: „Het Binnenst
uitgeverij Elsevier. Prijs 16,90