GELD
MOETROLLEN,
MAAR
PASOP....
Een
dubbeltje
kan
10.000gulden
opbrengen,
een stuiver,
12.500
gulden
WATDOET
DE STICHTING
NUMISMATICA 1977?
BINNENLAND
LEIDSE COURANT
DINSDAG 24 OKTOBER 1978
PAGINA
Voor- en achterkant van een 3-guldenmunt uit het
Jaar 1791 met het predikaat „prachtig". Waarde
ongeveer zevenhonderd gulden.
DEN HAAG Als u toevallig in bet bezit
bent van een dubbeltje dat in 1944 in Denver
(V.S.) is geslagen, dan zou ik dat maar niet
achteloos laten rollen, want een muntexpert
taxeert zo'n kleinood op ongeveer f10.000,
-.Misschien levert een zoekactie tussen
nostalgische spulletjes wel bet kleine
stuivertje op dat koning Willem II tijdens bet
nieuwjaarsbal van 1849 bij wijze van fooi aan
alle dames gaf. Dat betekent een flinke duit in
bet zakje, want in de speciale catalogus van
„De Nederlandse munten van 1795 tot beden"
uitgave van 1977) staat dit kleine, ronde
stuivertje ter grootte van een hedendaags
dubbeltje aangegeven met een waarde van
12M0,-.
Mogelijk ook bebt u nog zo'n ouderwets
blikken sigarendoosje met oude munten uit bet
begin van de 20ste eeuw. Dan hoeft u niet op
de duiten te blijven zitten of bang te zijn dat
bet een dubbeltjeskwestie wordt, want ze zijn
altijd wel iets waard. Anders wordt bet
wanneer er een zilveren gulden uit 1909 tussen
ligt. Die kan ingewisseld worden tegen 300,-.
Maar let u niet op bet zilvergehalte, nikkel
komt eerst....
Al deze kostbaarheden moet u evenwel aan de
rand vastpakken. Elke andere manier van
vasthouden wordt door een numismaticus
uitgelegd als „heiligschennis", want
vingerafdrukken veroorzaken transpiratie-
afgifte en daardoor ontstaat slijtage.
Numisma tiek is de kennis en het onderzoek
van munten en penningen door een
geschiedkundige bril. Munten vormen een der
eerste bronnen voor de geschiedkunde der oude
volken en die der middeleeuwen, terwijl de
studie van penningen, die in de Italiaanse
renaissance hun ontstaan gevonden hebben,
meer tot het terrein van de kunstgeschiedenis
behoort
Professor dr. W. P. de Reuver (een enthousiaste
verzamelaar, maar boven alles een expert)
vertelt: „Het muntwezen is begonnen in China
(de Chinezen zijn de anderen wat voor
geweest) onder de Sjang-dynastie. Omstreeks
1100 voor Christus zaten ze met
graanoverschotten en bedachten dat de
werktuigen voor het oogsten, zoals ijzeren
schoppen en hakmessen, als vergoedingsmiddel
gehanteerd konden worden, omdat ze toch
weer nodig waren bij de komende oogsten. De
ontvanger van het graan betaalde dus met deze
spaden en messen, Dat duurde enkele tientallen
jaren. Toen stond er een slimme Chinees op.
Hij ging de werktuigen in het klein namaken en
zorgde er meteen voor, dat er rondjes in
kwamen om het geld te kunnen dragen. Als
„pa tent" stond er op de kleine ijzeren schepjes
de letteraanduiding PU en op de hakmessen
TAO. Op die manier ontstond een handel die
uitmondde in het muntwezen
Te onhandig
Volgens de professor heeft het Chinese
betalingsmiddel in die vorm enkele honderden
jaren standgehouden. Toen vonden de
gebruikers de schelpjes en messen kennelijk te
onhandig en vermoedelijk ook te zwaar.
Er kwamen ronde munten en die zijn in China
geldig gebleven tot het begin van deze eeuw, al
waren ze toen wel van brons. Ook de gaatjes
voor het meedragen ontbreken niet
De westerse muntgeschiedenis begint in de
zevende eeuw voor Christus met de fabelachtig
rijke en legendarische koning Croeses (volgens
de Griekse schrijver Herodotus echter ook een
barbaarse heerser) die als betaalmiddel zilveren
en gouden klompjes met beeltenissen van een
leeuwe- en stierekop als symbolen van macht en
kracht invoerde. Croeses heerste overLydië
(deel van Turkije) en werd zo rijk, omdat hij
ook een deel van Griekenland onderwierp en
schatplichtig maakte. Om de groeiende macht
van de Perzen het hoofd te kunnen bieden,
bracht hij een coalitie tot stand, die naast Lydië
ook Egypte, Babylon en Sparta omvatte.
De munten waren niet mooi en dat getuigt van
weinig beschaving, maar goed, voor het doden
van leeuwen en stieren „met de botte bijl"is
eerder moed dan beschaving vereist.
Opvallend is wel dat in bloeitijden (zoals bij de
oude Grieken) de munten fraaier van vorm
waren. De Grieken gingen hun betaalmiddel
tooien met letters; elke munt was een klein
beetje een beeldhouwwerkje. Toen de Griekse
beschaving in verval raakte, werden de munten
minder mooi.
De Romeinen hadden munten van „grote
brokken brons". Een heel bezit was niet te
torsen (220jaar voor Christus) en daardoor
ging men de muntstukken delen, (sextant,
quadrant enz.) wat op zichzelf natuurlijk een
devaluatie betekende. De Romeinse muntstukken
Een zilveren rijder of dukaton, geslagen toen
Amsterdam belegerd werd door staatse troepen. De
munt met een geschatte waarde van
veertienhonderd gulden heeft sporen van montage
naast de leeuwen, maar is verder „zeer fraai".
waren van zilver (alleen de zeer rijken hadden
wat gouden muntstukjes) en hadden onder de
eerste Romeinse keizer Augustus de grootte
van een huidige rijksdaalder.
Een enthousiaste muntenverzamelaar-handelaar
is ook een beetje een geschiedkundige, want de
numismatiek kan eigenlijk maar op drie
manieren beoefend worden.
Bij het eerste contact met munten trekt de
aandacht automatisch naar de beeltenissen en
namen van personen, denamen der landen, de
wapens of zinnebeelden van steden en rijken.
Menige vorst, revoluties in de loop der eeuwen,
namen van verdwenen steden enz. heeft men pas
ontdekt door munten. Voorts is door
bestudering van de munten een idee te krijgen
van de beschaving, de ontwikkeling van de
kunst en van de zeden en gewoonten van
verschillende volken in de opeenvolgende
tijdperken. Tenslotte geeft de numismatiek de
maatstaf van de munt als ruil- of betaalmiddel,
maar oók van de waarde der edele metalen en
de verbruiksartikelen in de verschillende
tijdperken.
Aan de Romeinse munten ten tijde van het
West-Romeinse Rijk valt zonder veel moeite te
zien, dat de geldontwaarding toen ook al
toesloeg, al dient men wel een beetje op de
hoogte te zijn van de geschiedenis. In de
Romeinse tijd was het de gewoonste zaak van de
wereld dat de vorst het recht van muntslag
had, dat wil zeggen: hij kon min of meer zijn
eigen inkomsten regelen doormiddel van hoge
muntslag en muntverzwakking. Soms had de
keizer het niet in de hand, zoals in 476na
Christus, toen het West-Romeinse Rijk in verval
raakte en het Oost-Romeinse rijkda t het
overigens niet slecht deed onder keizer
Justinianus een geweldige expansie
doormaakte.
Justinianus was al de belangrijkste
machthebber in het Byzantijnse rijk ten tijde
van keizer Justinus, van oorsprong een
varkenshoeder die in het leger opklom tot
bevelhebber en bij een gunstige gelegenheid
door de garde bevorderd werd tot keizer. Hij liet
het regeren voornamelijk over aan Justinianus
en die volgde hem ook op als keizer. Deze
veldheer kreeg als bijnaam „de grote" en dat
Een ronde5-cents nikkelmunt, waarvan erin 1907
zes miljoen werden geslagen (in 1908 en 1909 elk
vier miljoen). Aan de voorzijde een kroon tussen
twee eiketakken en aan de keerzijde de waarde in
een krans van twee samengebonden oranjetakken.
De munt heeft een gladde rand en kent geen
meesterteken. De munt uit 1907 had vorig jaar een
waarde van vijftig gulden. Een uit 1909 kleinere
<-"•? i< i' V
kwam omdat hij twee grote wensen had: herstel
van het totale Romeinse rijk en hereniging van
het christendom. Om dit doel te bereiken maakte
hij snel een einde aan de oorlog met Perzië en
zijn vrouw Theodora zorgde er voor dat een
gevaarlijke opstand (Nika) werd onderdrukt,
terwijl een bekwame legeraanvoerder Noord-
Afrika onderwierp.
Hoewel de keizer dagelijks op het oorlogspad
was, probeerde hij toch de belastingdruk te
verminderen en da t wreekte zich door de kosten
van de veldtochten. Toen Justitianus grote
delen van Italië veroverde en een glorieuze
intocht in Rome maakte, leek zijn doel,
vereniging van het oude Romeinse rijk, bereikt
Door het laten oprichten van pompeuze
bouwwerken raakte de schatkist snel leeg en dat
had een voortdurende devaluatie van de
Romeinse munt tot gevolg.
Via de numamistiek valt ook uit te pluizen met
behulp van de geschiedenis, dat deze keizer het
Romeinse recht liet codificeren en er 154
wetten in het Grieks aan toevoegde. Hij koos
deze taal omdat de meeste mensen dit
begrepen. Op het gebied van de buitenlandse
politiek was de keizer zeer actief, maar dat heeft
niet kunnen voorkomen dat vergrieksing van
het Byzantijnse rijk hand over hand toenam.
Zijn veroveringen gingen onderzijn opvolger
Justinus 2 bijna helemaal verloren.
Hoe het Romeinse rijk kampte met de
geldontwaarding blijkt uit het optreden van
keizer Constantijn XI, die wel de kunst en de
wetenschap bevorderde, maar ook probeerde de
stijgende staatsuitgaven en de dalende
belastinginkomsten te compenseren door
waardevermindering van het geld. Het
goudgehalte daalde van 24 tot 18 karaats en dat
leidde tot speculatie en verzwakking van de
handel. De devaluatie van de Romeinse munt
leidde samen met andere faktoren tot de
ineenstorting van het Byzantijnse rijk. In 1453
was alleen Konstantinopel nog over.
Overigenseen Romeinse munt uit de tijd van
Constantijn 4 (omstreekt 670na Christus) is
nog altijd zo'n f 1500,- waard. Er zijn ook
Romeinse munten met de beeltenissen van
meerdere figuren (er is een periode geweest dat
Ter gelegenheid van de troonsbestijging door
koningin Juliana op 6 september 1948 kwam er in
1950 een nieuwe stuiver met aan de voorzijde de
beeltenis van de koningin (rechterkant) en aan de
keerzijde de aanduiding 5 cent met vruchtdragende
oranjetak en gladde rand. In 1950 kreeg deze munt
een oplage van 20 miljoen stuks. Een zeer fraai
exemplaar kon In 1977een rijksdaalder opbrengen.
het Romeinse rijk geregeerd werd door vier
keizers). Zo zijn er munten met de beeltenissen
van Constantijn 4, Heracles en Tiberias en van
Justitia, de godin der gerechtigheid,
voorstellende een maagd met een schaal in de
ene en een scepter in de andere hand, of met
een weegschaal en een hoorn (des overvloeds)
of een weegschaal en een zwaard. Inhetlaa tste
geval zijn de ogen geblinddoekt
Over hei muntwezen in de grijze oudheid valt
eindeloos te verhalen, omdat de numismatiek
de munten van alle volken en landen uit de
vroegste tijden tot heden omvat
Vier afdelingen
De muntkunde is te verdelen in vier
afdelingen:
- De antieke munten (Griekse en Romeinse)
- De middeleeuwse munten (westerse volken)
-De oosterse munten (moslimvorsten in
Europa, Azië, Afrika en de munten uit Zuid- en
Oost-Azië
-De munten van de moderne tijd, waarvan de
juiste omvang niet bepaald is afgebakend, ook
verschilt voor de verschillende landen, maar die
in het midden van de zestiende eeuw zijn te
situeren.
Het is duidelijk dat verzamelaars niet met de
vier onderdelen tegelijkertijd starten. Ook hier is
sprake van specialisatie.
Boeiend
Omdat men welhaast spelenderwijs in
aanraking komt met de geschiedenis en de
economische ontwikkeling, is het sparen van
munten volgens de heren Teders en De Reuver
zo boeiend. Voor hen die belangstelling hebben
voor techniek heeft de vervaardiging van
munten ook aantrekkelijke kanten. Met een
paar tientjes kan gestart worden met deze
hobby, omdat voor de slechtste Chinese
munten een paar gulden nodig zijn en de oude
Engelse (zilveren) penny's ook voor een prikje
te koop zijn. De beurzen die in het
(winterjspaarseizoen overal georganiseerd
worden, zijn daarvoor goede gelegenheden.
JAN VAN KERKVOORDE
Voor- en achterzijde van het dubbeltje van Willem II,
die hij op het nieuwjaarsbal aan alle dames ten
geschenke gaf, waarmee hij de basis legde voor
de zogenaamde „nieuwjaarsfooien aan bakkers,
slagers enz. Omdat Willem II slechts honderd
exemplaren van het beroemde dubbeltje liet slaan, Is
de waarde nogal hoog.
Het streven van de StichtingNumismatica
1977, munten beurzen te organiseren waaraan
alleen gevestigde handelaren (dat zijn
handelaren die als zodanig bij de Kamer van
Koophandel staan ingeschreven) als exposanten
kunnen deelnemen en waarbij het de bezoekers
is toegestaan om aan medebezoekers munten,
bankbiljetten, penningen en/of andere waren te
koop of te ruil aan te bieden, is gegrond op
drie motieven:
1. De beurzen van Numismatica 1977krijgen
een eigen sfeer en karakter en er wordt geen
geweld gedaan aan de reeds bekende
ruilbeurzen, zoals die met vaak veel zorg en
toewijding worden georganiseerd door de
afdelingsbesturen van de vereniging „De
Verzamelaar" en andere verenigingen.
2. Mocht blijken dat een exposant tijdens een
beurs zich schuldig maakt aan het verkopen
n valse munten, dan kan hij gemakkelijk van
verdere deelname aan beurzen worden
uitgesloten (al is het maar op grond van te
beperkte vakkennis!).
3. Door de verkoop tijdens de beurs te beperken
tot de gevestigde exposanten, die zich hebben
onderworpen aan de beursbepalingen waarin de
maatregel is opgenomen als onder punt 2 is
omschreven, is een basis gelegd om de
betrouwbaarheid en vakbekwaamheid van de
handel tijdens de beurs te bevorderen, hetgeen
van belang is voor de verzamelaar die met een
vaststaand besteedbaar inkomen zijn verzamelh
wil uitbreiden en/of verbeteren.
Vraag aan secretaris-penningmeester, de heer G
Teders, waarom die stichting er zo nodig moest
komen. Er bestaat toch al een vereniging („De
Verzamelaar") die (zeer) actief is op het gebied
van verzamelen?
„De Verzamelaar" is een uitstekend
georganiseerde vereniging, maar men verzamelt
wel alles: suikerzakjes, sigarebandjes,
lucifersdoosjes enz. Het karakter is naar onze
mening van dien aard, dat deze organisatie de
muntenverzamelaars te weinig soulaas biedt; we
streven naar een geijkt adres om te kopen en
te verkopen. Er waren ook andere motieven die
geleid hebben tot de stichting Numismatica:
toen er meer vrije tijd kwam werkloosheid)
kwamen er meer mensen die een levendige
tussenhandel gingen opzetten. Op veilingen e.d.
zag men dan tussen de kostbare Romeinse en
Griekse munten ook „rotzooi" liggen. Er waren
lieden die een abonnement op de trein hadden
en elke beurs afreisden, zuiver voor het geldelijk
gewin.
„Onze beurzen", aldus de secretaris-
penningmeester, „hebben een eigen karakter en
een eigen sfeer en onze experts zorgen er wel
voor da t het valse geld (in Libanon werden
enige jaren geleden tienduizenden valse munten
geslagen) eruit gehaald wordt".
35.000Leden-verzamelaars
Precies is niet bekend hoeveel leden de
stichting heeft. Afgaande op de oplage van de
catalogi (35.000) zouden er ongeveer 30.000
verzamelaars moeten zijn; samen met de
verzamelaars, die in het buitenland wonen,
komt men op een getal van 35.000. Ongeveer
10.000 van hen verkopen en kopen.
Omdat thans het verzamelseizoen is
aangebroken, worden er overal in het land
beurzen en tentoonstellingen gehouden. Op 18en
19 november is er een beurs in Voorschoten.
Taxeren
Op elke beurs is een stand waar inlichtingen
kunnen worden verkregen en waar men munten
kan laten taxeren. Als u ergens nog wat oude
munten hebt liggen, zal men u gaarne vertellen
of ze van waarde zijn en wellicht wordt een
indicatie van de prijs gegeven.
De Nedelandse catalogi geven de kwaliteit van
de munten als volgt aan: F.D.C. (een munt die
nog niet in omloop is geweest), Fr. (prachtig,
even in omloop geweest, maar nog geen sporen
van slijtage) Z.F. (zeer fraai, maar niet meer zo
mooi en met omlooptekens) en Z.G. (zeer goed,
dat wil zeggen: slecht, want de beeltenissen
zijn in het geheel niet of zonder loupe niet te
zien. Kortom een munt die veel gebruikt is,
waardoor de haren en leeuwen kroon op de
keerzijde veel slijtageplekken vertonen).
Uiteraard dragen de munten het
muntmeesterteken, zoals een gebakerd kindje,
zwaard, bijl met ster, zeepaardje, enz.
To
pic
•Een stuivertje, beslagen in Denver (VS) met het
meesterteken „Eikel" in 1944dus tijdens de
Duitse bezettingin een aantal van 25.400.000. In\
Philadelphia en San Francisco werden gedurendedj
oorlog ook 10-cents zilveren muntstukken
geslagen, maar in een veel grotere oplaag dan in
Denver. Vandaar dat dit stuivertje nogal duur is.
De geschatte waarde was in 1977 volgens de
ri*pfnrnif> f 7WV - voor oon zoor fraai-exemploar. -