JANBOMANS Met de overleden Godfried heb ik het drukker met de levende m, driiv' nplaats iteromj ndopp.l en. ge- 10.- k.k.l haard, er met' en aan venti- knecht irs met1 lijk. 10 :LEM - In de grijze schaduwen van ker- ivond 1971 werd Godfried Bomans naar zijn op de Sint Adelbertusakker in Bloemen- gedragen. Aan de voet van de duinen had onder hoge zware bomen verse dennetak- gelegd en daarop rustte de geelhouten kist een bijna vrolijk aandoend bed van veelkleu- ge bloemen. Het was een afscheid, dat Jos Lo- ïwijks inspireerde voor zijn In Memoriam in it Haarlems Dagblad: „Een romanticus was ge- lorven en er was buiten hem en-buiten allen 0l)e, n gezorgd voor een passend decor: kerstavond, /loer listernis, kaarslicht en stilte. De werkelijk ng 4 poie en werkelijk belangrijke dingen komen en 2 lijd in orde. Er is eeuwen gewerkt om deze toffe- ï&rafenis onvergetelijk te maken. De bomen 3ple- *ven ^et zijn honderd jaren oud, de dui- !n zijn opgeworpen vóór onze jaartelling, de •k.k. oemen stammen uit tijden die teruggaan naar tt paradijs". fjf jaar later schrijft Jan Bomans, jongere enen roer van de overleden schrijver: „Sinds het laan- ïengaan van Godfried is er geen dag voorbijge- ian of iemand attendeerde mij op hem. Met de •leden Godfried heb ik het veel drukker dan it ik het had met de levende. Hij lijkt mij ?eds meer nabij. Haarlem kent zijn Bomans- if, vijf scholen dragen nu al zijn naam. Het is in het Nederlands bestel ook uniek te ten, dat iemand zo lang afwezig steeds weer twezig blijkt te zijn! Al zetten we achter de ;en, die Godfried oproept, als familie weer eigen vraagtekens. Wanneer we in een-com- lentaar lezen, dat Godfried zijn ouderlijk huis itvluchtte en zijn geloof, dan rust op de broers de zusters de taak om te zeggen, dat dit niet aar is. Godfried heeft zijn geloof nooit verloo- lend en zich met thuis steeds verbonden ge leld. Het blijkt uit heel zijn oeuvre. In het dag- >ek van zijn verblijf op Rottumerplaat schreef 'j: „Toen de boot niet meer te zien was, ging naar binnen en knielde, net als heel vroeger", ij bedoelde:thuis". rchivaris Jan Bomans heeft vanaf 1971 de her neringen aan zijn broer Godfried minutieus ge- dend en gecatalogiseerd: hij werkte met grote lórtvarendheid en kon al in 1972 het resultaat zijn spitwerk in geest en geschriften op het ireau van een Nederlandse uitgever deponeren. had Jan Bomans gevraagd om zijn per- ionlijke indrukken op papier te zetten, maar en hij alles had doorgebladerd, zag hij schie- k van publicatie af. „Na zijn aanvankelijke bij- 1", noteert Jan Bomans, „werd mij alles plotse- ng geretourneerd, omdat ik van ntiijn vader een Ier beeld gaf dan Godfried". emerangeffect at dit boemerangeffect Jan Bomans niet heeft kunnen ontmoedigen bewijst „Godfried achteraf bekeken", een persoonlijk getuigenis, waarin hij op 261 pagina's ten langen leste uit de doeken doet, hoe hij over Godfried Bomans is blijven denken. „Iedereen wil blijven voortleven voor (en in) het nageslacht. Een eigenlijk onverklaarbare geldingsdrang in de mens, want de man, waa rom het gaat, in casu je zelf, heeft er later geen weet van. Hij is niet meer van deze aarde. Ik ge loof dat we met die laatste conclusie een denk fout maken, een denkfout, die ons tevens de sleutel aanreikt op dit mysterie. Zijn hemel en aarde niet veel meer een eenheid dan we tot op heden dachten?" In het boek „Godfried achteraf bekeken" (een uitgave van Centripress in Bussum) laat Jan Bo mans ook zijn broer Arnold aan het woord. Deze kloosterling, die in de televisie-uitzending „Bomans in triplo" (een bejubeld interview van Godfried met zijn zuster Wally en zijn broer Ar nold) uit de volstrekte anonimiteit trad en op slag nationale vermaardheid kreeg, blijft zich vruchteloos afvragen: „Geloofde Godfried nog wel? Ik weet het niet. Sommigen zeiden: „Hij verschuilt zich achter het geloof van anderen". Daar zou iets in kunnen zitten. Het is namelijk zo, dat Godfried intuitief begreep, dat het zich min of meer gelovig voordoen (meer dan hij het eigenlijk in zijn eigen leven waar maakte en met zichzelf eens was) hem voor miljoenen mensen meer sympathiek maakte". „Ik weet wel, dat sommige meer orthodoxe be wonderaars van mijn broer er door geshockeerd waren als ze vernamen, dat Godfried zondags niet naar de kerk ging, niet bad voor en na ta fel. Wie weet zullen ze daaraan nu al niet meer zo zwaar tillen, omdat het al gemeengoed gewor den is, dat men zijn geloof niet hoeft op te han gen aan zulke uiterlijke praktijken. Toch voelde ik het als iets onechts, dat hij tijdens de opna men van „Bomans in triplo" met de monniken in hét koor stond en met hen mee opging om rond het altaar staand het Heilig Brood te ont vangen. Ik meende namelijk, dat hij al lang niet meer naar de maaltijdviering ging en dus zeker niet ter communie". „Dit te weten deed me wel pijn, daar de Eucha ristie zo'n wezenlijk onderdeel van de christelijke godsdienst is. Dat men niet per se zondags naar de Mis gaat, daar is in te komen, maar helemaal niet meer.... dat geeft te denken. U ziet, ik ben toch nog steeds bezig met de problematiek „Ge loofde Godfried of geloofde hij niet?". In elk ge val heeft Godfried zich in zijn jeugd al duidelijk onderscheiden als de minst kerkelijke en gods dienstige van ons vijfjes". Onbenullig Pater Arnold schrijft verder: „Wat ik ook erg in Godfried bewonderde was, dat hij zich heel een voudig aanpaste bij situaties, die het leven nu eenmaal vraagt. Hij had evenals ik gruwelijk het land aan feestdiners of samenkomsten waar men maar ongeordend door elkaar praat en niet tot een fatsoenlijk gesprek komt. Toch onttrok hij zich daar niet aan, als de samenleving dit offer van hem vroeg. Zo weet ik nog, hoe ik bij de vijftigste verjaardag van mijn broer Jan aan ta fel naast Godfried zat. Ik wist niet goed, wat ik moest zeggen en toen ik na lang denken zei: „Dom Emmanuel heeft voor de Vaders van het Generaal Kapittel een brochure over de struc tuur van onze Orde geschreven", was het ant woord alleen: „Ja, dat heb je al gezegd". Verder en dieper is de conversatie toen niet gegaan en ik voelde me ontzettend onbeduidend, terwijl ik een diep respect voor Godfried had, omdat hij zich niet onttrok aan dit onbenullig samenzijn". „Op zulke momenten had Godfried toch wel veel weg van vader. Wanneer ik als jongen naast va der zat in de Mercedes op weg naar huis, dan martelde ik mijn hoofd om de pijnlijke stilte te verbreken door een zinnig woord, dat een ant woord van de man naast me verdiende, voor wie ik zo'n respect had en wiens borstelige wenk- brouwen en diepe strenge ogen mij bang maak ten. Als ik dan eindelijk bevend iets dorst te zeggen, nadat ik het eerst vijftig maal gewogen had, dan gaf vader gewoon geen antwoord en wist ik, dat ik weer iets heel onbenulligs had ge zegd". „Hier moet ik bij opmerken, dat Godfried inder daad door mijn vader als een mislukkeling werd gezien en door moeder ook wel. Dit was niet zonder reden, want Godfried was erg slordig, zorgeloos, uithuizig en weinig gezellig. Hij lag meestal als hij thuis was ergens met een boek op de grond en de rest kon hem niet schelen. Heel wat meisjes trok hij ook aan, die dan sta pelgek op hem werden, maar dan liet Godfried ze ineens in de steek, wat die arme kinderen diep ongelukkig maakte". „Zijn boekenkast was een geweldige chaos en de boeken, die hij uit de schoolbibliotheek leende werden nooit teruggebracht. Tientallen boeken met het stempel van het Triniteitscollege heb ik later kunnen teruggeven". „Dit ongedisciplineerde in Godfried ergerde mijn vader hevig en kweekte een soort afkeer en scheiding tussen hem en zijn oudste zoon. Daar hij zelf zo punctueel was hield hij veel meer van zijn dochter Wally en ook van mij, de benjamin. Want die waren veel serieuzer en huiselijker. Godfried bleef in de ogen van vader en moeder de „lange slungel" die aan de „kleintjes" geen goed voorbeeld gaf. Hoe dikwijls heb ik dat niet horen zeggen. Vader kon ook over heel kleine foutjes geweldig te keer gaan. Zo herinner ik mij, hoe hij 's avonds eens naar boven kwam, omdat Godfried zijn vloeiblad gebruikt zou heb ben. Wij lagen te rillen van angst in ons bed en ik verheugde mij zelf het slachtoffer niet te zijn, want het ging er aardig van langs". „Nu wil ik niet in dezelfde fout verallen als waar in Godfried nogal eens verviel, als hij over va der schreef. Hij maakte er te zeer een ongenaak bare potentaat van; geen Bomans meer maar een „Boeman". Dit heb ik hem niet zo kwalijk genomen als mijn zus en mijn andere broers, omdat ik vond, dat je Godfried altijd met een korreltje zout moest nemen. En daar kwam dan nog bij, dat hijzelf altijd duidelijk meer het slachtoffer van vaders autoritaire en onverdraag zame optreden is geweest dan zijn andere broers". „Dat vader werkelijk een moeilijk mens kon zijn moet zijn oorzaak ook daarin vinden, dat zijn ei gen vader iets ongelofelijks lastigs moet hebben gehad. De verhalen, die vader over hem vertelde, hebben bij ons tenminst een vreselijke afschuw gewekt. Vader moet eens tegen zijn zus Agnes gezegd hebben: „Vader was geweldig streng en afstotend voor ons, ik ben soms bang, dat ik voor mijn kinderen nog erger ben". Witte das Ook broer Jan blijft zich bezig houden met de spraakmakende verhouding tussen vader Bo mans en zijn oudste zoon Godfried. Hij probeert een waarheidsgetrouw beeld op te roepen van „de man met de witte das", die als politicus ont zag inboezemde en als vader zijn kroost liet sid deren. Hij haalt kamerverslagen aan en laat de heer Roosjen van de Anti Revolutionaire Partij nog eenmaal uitroepen: „Wij spreken voortaan van onze Bomans, hij is onze man. Een jubel ging op, nu God hem de zegepraal wilde schen ken. Ook in 1917 is Bomans onze candidaat". Tenslotte haalt hij een uitspraak aan van zijn broer Rex: „Ze waren elkander gelijk". Jan Bomans heeft in zijn boek ook een brief la ten afdrukken, die zijn broer Godfried in het voorjaar van 1936 aan zijn vriend schreef. Een passage daaruit: „Met mijn studie gaat het niet goed, ik ben toch niet voor advocaat geboren, zeg nu zelf eens. Zelfs als ik mijn examen haal, wat dan nog? Een advocaat meer bij de duizen den. Ik heb hele andere talenten in mij, die daar niets, maar dan ook niets mee te maken hebben. Hoeveel meesters in de rechten zijn er in Haar lem? 120! Hoeveel sprookjesvertellers? Geen één. Ik weet wel wat God mij gegeven heeft, en ik zal het gebruiken, zo goed ik kan. Ik schrijf de laatste tijd zo veel, al meer, al meer, het is een bodemloze bron, die steeds krachtiger opwelt en door geen macht ter wereld, geen vader, geen professor, geen dit en geen dat, te stoppen is". De bewonderaar van Bomans kan achteraf al leen maar blij zijn, dat het zo gelopen is. De we reld verloor een meester in de rechten en kreeg er op die manier een meester verteller bij, over wie zijn broer. Jan terecht een posthuum boekje heeft opengedaan. Over deze Godfried de Grote schreef de dichter Bertus Aafjes in 1976: „Het oerwoud van het le ven is hij ingetrokken. Hij is de man, die een nieuw werelddeel ontdekt heeft, zichzelf". LEO THURING ie' 9' a raten ,j n voo maar en a< s bet de nieuwe roman 'e Uskoude ombrero", van de merikaanse auteur ichard Brautigan, taan twee Vondelingen tegenover 'kaar. Ze zijn erg Heenlopend, zijn ,n igenlijk eikaars egenpool, hebben ovendien op slechts iterst minieme wijze iet elkaar te maken n bovendien wordt de ezer er steeds aan e Ierinnerd dat het i( 'erhaal met de meeste \ctie een verzinsel is, kt het zelfs niet eens verzonnen, laat 'taan opgeschreven. een duivels werkstukje, waar in een prima konstruktie een groot vraagteken gezet wordt bij de relatie tussen „literatuur" en werkelijkheid". Een van de twee handelingen is een op zich onverklaarbare gebeurtenis in een Amerikaans stadje, die leidt tot een enorme escalatie, zelfs tot een nationale ramp. Op een mooie dag komt daar een zwarte sombrero uit de hemel vallen, midden op straat. Voor de voeten van de burgemeester. de hoed, die ijskoud blijkt te zijn, best oprapen voor hun burgemeester, in de hoop er beter van te worden. Ze beschouwen elkaar in dit simpele, beleefde gebaar als concurrenten, gaan een twistgesprek aan wie de hoed dan op zal rapen, waarop de burgemeester ingrijpt en de zaak escaleert Iedereen op straat, iedereen in het stadje gaat zich ermee bemoeien. Geweld breekt uit, in het stadje ontstaat een geweldige chaos, die er dat legertroepen de bewoners onder vuur nemen en zesduizend mensen afmaken. Dat hele verhaal is echter niet volgens enige historie. Het is zelfs in dit boek feitelijk niet geschreven. Het enige wat ervan geschreven is, is de eerste pagina, de val van de sombrero. Die weinig vertrouwen wekkende pagina wordt door de auteur, een bekend Amerikaans humorist zonder gevoel voor humor, terecht uit de schrijfmachine gerukt, in snippers gescheurd prullebak terecht, waar ze een eigen leven gaan leiden. En het verhaal van de sombrero en het stadje en de chaos daarin op eigen houtje verder uitwerken. Intussen is er een andere handeling gaande. Als je van een handeling mag spreken. De schrijver die het niet zag zitten met zijn verhaal over de sombïero wordt door Brautigan gedurende exact een uur gevolgd. Tussen 22.15 en 23.15, in de maand november in San Francisco zit de appartement en denkt aan zijn vriendin, die hem zo juist heeft verlaten. Hij heeft niet alleen verdriet, ook honger en behalve aan zijn vriendin denkt hij aan allerlei hapjes (eieren, een avokado, een broodje tonijn), die hem best wat lijken, maar die hij toch niet in huis heeft. De herinneringen aan de twee jaar met zijn vriendin spelen daarnaast een rol en de gedachten die hij heeft aan wat ze nu doet: ze ligt vast met een ander in bed. Brautigan laat zijn niet zo is, tijdens dat uur draait het meisje (een Japanse) zich tweemaal om in haar slaap en dat is alles. Er is een telefoongesprek, maar in een tweede telefoongesprek wordt alles ongedaan gemaakt wat uit het eerste zou kunnen volgen. Er gebeurt dus volstrekt niets. Er gaat een uur voorbij, dat is eigenlijk alles. In dat uur leeft de humorist zonder humor niet. Hij is krachteloos en dadeloos. Komt tot niets en wat hij weer terug. In tegenstelling tot wat in zijn prullebak gebeurt, waar de gruwelijkste dingen zich afspelen en de meest chaotische toestanden tot een enorme explosie leiden. In het materiaal van de aanzet van een- verhaal, verworpen door de auteur ervan. Het is een knap boek. Een kaleidoskopisch geheel, omdat de episodes uit de fantasie (die niet gefantaseerd is) en de werkelijkheid (nou, ja, werkelijkheid?), elkaar afwisselen. Niets is waar en alles kan deze beschrij\bng misschien wat gemakkelijk en vooral erg bedacht Maar in de bijzondere frisse, geestige en taalgevoelige schrijfwijze van Brautigan is het eigenlijk erg meeslepend, overtuigend en vooral ook raadselachtig. En raadsels zijn er nooit genoeg. JAN VERSTAPPEN Richard Brautigan: „De yskoude Sombrero", vertaling Jos Knipscheer. Uitgeverij: A gat hom

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1978 | | pagina 15