„Als hij het spul had, was het een schat van een jongen" Luuk Baas enkele weken voor zijn dood De ouders van Luuk: „Iedereen zegt: ..Ik zou het zus of zo gedaan hebben", maar ze weten het niet" BEUSICHEM „Het is iets waar je geen greep op hebt. Je staat machteloos, je vecht, maar je raakt uitgevochten. Hij wilde ons niets aandoen, ons en anderen niet. De heroïne heeft dat gedaan. We waren allemaal stapelgek met hem, we vinden het erg dat hij dood is, maar het was de enige uitweg. Als hij niet doodgegaan was, dan was het stelen geworden, misschien wel moorden. Dan was hij in de gevangenis terecht gekomen en zou hij ook dood zijn gegaan, want hij kon er niet tegen opgesloten te zitten.-Hij zou tegen de muren zijn opgekropen." „Iedereen zegt: „Ik zou het zo of zo gedaan hebben", maar ze weten het niet, ze werden nooit voor het feit gesteld. We waren aan het eind van ons latijn. Ik geloof toch dat we het goed gedaan hebben. We hebben hem nooit afgestoten. De mensen begrijpen het niet, vooral oudere mensen niet. Ze zeiden: „Gooi hem toch de deur uit", maar ze vergeten dat het wel je zoon, je kind is. Het is een wereld waar men geen idee van heeft als men er niet direct mee geconfronteerd wordt." „We hebben 't al zo lang openbaar willen maken, als een waarschuwing voor anderen. Zoiets kun je je ergste vijand niet toewensen. Ik zou het willen uitschreeuwen: mensen kijk uit, als ze het eenmaal gebruiken zijn ze verloren. Het eerste spuitje krijgen ze voor niks en dan is er geen weg meer terug. Toen hij hier in Beusichem opgebaard stond, kwamen er ook een paar heroïnegebruikers condoleren. Een politieman, die er ook was om te condoleren, zei tegen hen: „Dat is je voorland, besef dat maar eens goed". Maar de volgende dag zouden ze het al zijn vergeten, zei hij tegen ons." „Je moet het ook kunnen verwerken. Je gaat er mee naar bed en je staat er mee op. Ik uit me, ook al is het misschien onsamenhangend, maar mijn man kan dal niet zo goed. Hij slaapt op kalmeringstabletten. Ik hoop dat we ooit eens onze angst zullen -kwijtraken. Toen Luuk dood was waren er mensen die tegen ons zeiden of tegen een van onze kinderen: „Moeten we je condoleren of feliciteren?" Een rot gezegde, iets verschrikkelijks om te zeggen. Ik geloof dat wij zoiets ontactisch nooit tegen ouders zouden durven zeggen. Het was een goeie jongen, maar de heroïne richtte hem te gronde." Bertus Baas (63) en Willy Baas-Sieben (61) in Beusichem zijn de ouders van Luuk, die op 28 maart in z'n huisje in Culemborg op 24-jarige leeftijd aan een overdosis heroïne overleed. Hij had ruim acht jaar verdovende middelen gebruikt, de laatste jaren heroïne. Het echtpaar Baas heeft nog vier kinderen. Drie zoons van respectievelijk 38, 34 en 31 jaar oud en een dochter van 37: jaar. Ze woonden vroeger in Culemborg en kwamen zes jaar geleden naar Beusichem. Bertus Baas was eerst bakker, daarna ging hij als vormperser op een fabriek werken. Nu is hij al twaalf jaar invalide. Na het tragische overlijden van Luuk hebben ze een advertentie in de krant gezet met de volgende inhoud: „Wij danken u allen voor de vele blijken van belangstelling en medeleven bij het overlijden van onze Luuk. In het bijzonder de politie en doktoren in Culemborg en het drugsteam Utrecht voor hun begeleiding tijdens zijn vergeefse strijd tegen de heroïne." Ze kregen er reacties op. Een vrouw schreef: „U kent mij niet en ik ken u ook niet. Toch wil ik u schrijven in verband met uw advertentie in de krant. U bedankt daarin voor het medeleven bij het overlijden van uw zoon Luuk. Wat mij erg heeft getroffen is de moed, die spreekt uit uw openlijk bekennen dat uw zoon een strijd heeft gevoerd tegen de heroïne. Wat zou de wereld er veel beter uitzien, als alle ouders zo openlijk durfden uitkomen voor de moeilijkheden van hun kinderen. Het staat voor mij vast, dat u ook met hem heeft meegestreden. Mijn diepe respect voor uw houding." Het is vooral mevrouw Baas die vertelt: „Luuk ging van de lagere school naar de BLO-school. Hij was een natuurmens, een eenling. Hij ging vaak het veld in en verzuimde vrij veel lessen van school. Op de BLO kon hij het tempo wat beter volgen. Daarna ging hij op een metaalfabriek hier in Beusichem werken en later op een meubelfabriek in Culemborg. Hij heeft geen gevolgd. Alleen vlak voor zijn dood wilde hij een. schriftelijke cursus gezondheidsleer gaan volgen." „Ruim zeven jaar geleden begon hij verdovehde middelen te gebruiken. Ik wist het al gauw, ook al „Het eerste spuitje krijgen ze voor niks en dan is er geen weg meer terug" moest een ander het me vertellen. Een kennis zei tegen me: „Luuk gebruikt rotzooi". Ik vroeg het hem en hij zei: „Ja, maar 't is een onschuldig middel, er zijn er zo veel die wel eens een stickie roken". Hoeveel was er in die tijd in Nederland bekend over de verdovende middelen? In de tijd dat het opkwam en men er een beetje over ging praten, gebruikte hij het al. Drie jaar lang verliep het eigenlijk zonder grote problemen." „Hij kwam nooit om geld, want het was goedkoop wat hij gebruikte. Er zijn er niet zoveel geweest die ons waarschuwden, alleen die kennis in het begin, die zei dat hij rotzooi gebruikte en onze zoon Joop, die tegen Luuk zei: „Jongen, wat doe je nou toch, blijf van dat spul af". Maar dan gaf hij als antwoord: „Dat beetje roken?" Na drie jaar werden de spullen die hij gebruikte duurder en wilde hij ook op zichzelf gaan wonen. Het was ineens allemaal niet meer probleemloos." „We wilden van de misère af, we schaamden ons voor de buren. Hij sprong uit het slaapkamerraam. Hij vluchtte bij mensen het huis in en sloot zich op in de wc en dan moest de politie hem weg komen halen. We hadden een gemeentewoning in Culemborg. Die ruilden we in voor een klein huisje, een krot, want het kostte maar zeven gulden huur in de week. Daar kon Luuk in gaan wonen. Mijn man en ik verhuisden naar Beusichem naar de bovenverdieping van een restaurant, want daar vroegen ze een beheerdersechtpaar." „Eerst was die bovenverdieping niet klaar en moesten we in de kelders wonen, de zogenaamde artiestenruimte. Twee en een half jaar hebben we daar gewoond en ik werkte er, schrobben en dweilen. Het was een vlucht en het geld konden we goed gebruiken. Er moest steeds meer geld komen, want we wilden niet dat Luuk ging stelen. Normaal ga je niet meer schrobben en dweilen als je tegen de zestig loopt, maar het moest." „Luuk was een heel zielige figuur. Hij had een groot minderwaardigheidscomplex. En ook veel angst. Vooral de laatste jaren was hij ontzettend mensenschuw, hij wilde wel overal wegkruipen. De laatste vier jaar kon hij als invalide beschouwd worden. Als hij het spul had, kon hij werken, als hij het niet had was hij verlamd. We hebben hem altijd het beste van het beste willen geven. Verse spinazie en al die groenten waar veel vitaminen in zitten. Zijn tanden raakte hij kwijt. Er bleven alleen maar brokstukjes over." „Hij zag er helemaal niet slecht uit, toen hij overleed. Die vrouw die hem waste nadat hij overleden was, zei: „Wat ziet hij er lichamelijk nog goed uit voor een gebruiker". Als er een onuitputtelijke geldbron geweest zou zijn, dan zou het nog jaren zo hebben kunnen voortduren. Als hij heroïne had, dan was hij niet agressief. Lichamelijk had hij het best kunnen volhouden, maar geestelijk niet. En omdat er niet genoeg geld was, kon hij het ook lichamelijk niet volhouden. De laatste jaren zou hij alleen in zijn behoefte aan heroïne hebben kunnen voorzien met drieduizend gulden per maand. „We hebben hem zoveel mogelijk geholpen, maar zo'n bedrag kon niet steeds opgebracht worden. We hebben erg veel geleend, voornamelijk van familieleden natuurlijk. Dat moeten we nog terugbetalen. Het loopt in de duizenden guldens. We gaven hem geld omdat hij pijn leed. Als hij geen geld en heroïne had, raakte hij in een staat van krankzinnigheid. Hij sloeg dan wild om zich heen en raakte wat hij raken kon, ook ons. Geen geld geven had geen zin, er verbeterde niets door. We hebben er heel lang tegen gevochten, maar we bereikten de grens. Je had geen fut meer, je was helemaal suf en dan gaven we hem weer geld." „Daarna is hij vier keer, met elkaar misschien een jaar, in Ermelo geweest, in het psychiatrische ziekenhuis Veldwijk. Hij kreeg daar acupunctuur. Hij kwam vol met naalden te zitten. Die in zijn neus vond hij nog het érgste. Als je kwam als hij net zo'n acupunctuur gehad had, was hij rustig. Mijn man ging met hem mee naar Ermelo, vaak twee keer per week. Hij ging mee om er zeker van te zijn, dat hij inderdaad terug naar Veldwijk ging" „Hij werd ontslagen als ze dachten dat hij weer in orde was. Hij ging het echter steeds opnieuw gebruiken. Op een bepaald moment had het geen zin meer dat hij daar naartoe ging. De dokter in Ermelo zei dat ronduit: „Het heeft geen zin meer om opnieuw met acupunctuur te beginnen". De tweede keer dat hij uit Ermelo terug kwam leek het er op dat hij voorgoed genezen was. We hebben hem een motor gegeven, een Suzuki van drieduizend gulden. Na een stel ongelukken heeft hij hem verkocht. Voor een petroleumstel zoals ze in kombuizen gebruiken, een oude Volkswagenbus en duizend gulden. Wij kregen het petroleumstel van hem." „Hij kon zijn motorrijbewijs niet halen. Zijn autorijbewijs had hij in een keer gehaald. Hij was toen ook al wel aan de verdovende middelen, maar nog niet zo erg. In de tijd dat hij die motor kreeg was dat wel zo. Zijn hersenen werden steeds minder. Hij kon niets onthouden. In het bos bij die inrichting in Ermelo zat ik met hem de theorie door te nemen. Later is hij nog enige tijd in de Willem Arntz-stichting in Utrecht geweest en daarna nog een week in het crisiscentrum in Rotterdam." „Daar moesten ze elkaar uitschelden om hun agressie kwijt te raken. Dat kon hij niet. Wat hij hier deed, thuis vloeken, razen en dingen kapot slaan, dat moest hij daar in woorden omzetten en dat kon hij niet. Één dag is hij ook nog in de Emiliehoeve geweest om te kijken, maar hij kon er niet tegen. Tegen wat daar gebeurde, zei hij. Nadat hij me een verlamde oogspier had geslagen, kon het niet langer. Ik kon naar een opvangcentrum in Oosterbeek, maar daar ben ik toch maar niet naar toe gegaan. Ik ben naar mijn zoon in Zeist gegaan. Daar ben ik vier of vijf weken gebleven. Ik hield altijd de financiën bij en bewaarde ook de heroïne voor hem. Mijn man, die thuis bleef toen ik „Als hij heroïne had, was hij als een kind, was 't een schat van een jongen. Ik zal wat noemen. Als oude mensen in een bus moesten staan, terwijl er jongeren bleven zitten, dan kon hij woedend worden. De mensen zeiden: „Je moet hem laten gaan, laat hem honger lijden, totdat hij zo geprest is, dat hij alleen nog maar naar een opvangcentrum kan." Dat is ook gebeurd. Hij is op zeven verschillende plaatsen geweest. Eerst in Zutphen, in Groot Grafeel, een psychiatrische inrichting. Dat is nu denk ik, vier en een half jaar geleden. „Maar ook daar werd heroïne gebracht, tussen de struiken gestopt door vrienden. Hij zei: „Er kan hier net zoveel gespoten worden als ergens anders". Na een dag vluchtte hij er al weg. Hij belde ons op vanuit Apeldoorn en onze oudste zoon haalde hem op. De volgende dag brachten we hem weer terug. Met de nodige tamtam. Vier maanden is hij daar gebleven. Steeds kwam hij met weekendverlof. Hij probeerde spul daar mee naar toe te nemen. Maar ze werden binnenstebuiten gekeerd als ze daar weer kwamen. Terecht." naar mijn zoon in Zeist ging, deed dat niet." „Ik moest dus weer terug. De mensen zullen het gek vinden, dat ik de heroïne voor hem bewaarde. Dat deed ik echter omdat hij daardoor niet alles achter elkaar kon opmaken. Als hij dan bij me kwam en zei: „Mam, ik houd het niet meer uit", dan kon ik hem wat geven zodat hij tenminste rustig kon gaan slapen. Als andere mensen dit horen, zullen ze misschien zeggen: „Die lui zijn gek". Voor iedereen waren wij toen ook gek. Ook de instanties zeiden: „Laat hem maar kreperen". Maar het is wel je kind. Een paar keer hebben we hem voor de deur laten staan. Maar meer konden wij niet over ons hart verkrijgen." „We hebben eens vijf weken een bungalowtje gehuurd in Beekbergen. Het was alsof we van de aardbodem waren verdwenen. Ook dat was een vlucht uit de ellende waarin we constant verkeerden. Die dealers kunnen ze niet genoeg straffen. Wat die de mensen aandoen! Hele gezinnen worden door hen in de ellende gedompeld. We hebben vijf kinderen, maar alles draaide om Luuk. Hij heeft zo vaak tegen me gezegd: „Mam, je moest eens weten hoe rot ik het voor jullie vind, maar het zit in m'n kop." „We hebben het nooit verborgen gehouden. Dat blijkt ook wel uit die advertentie in de krant. Misschien zijn er mensen, die er wat aan hebben. Zie het als een waarschuwing. Op het laatst begon hij te drinken, want er was niet voldoende geld voor heroïne. Van dat drinken werd hij enorm agressief, van heroïne niet. Hij slikte ook steeds meer kalmeringstabletten. Als hij er een aantal kreeg, slikte hij er meestal veel te veel tegelijk. Elke keer komt er weer iets naar boven. We zouden er dagen over kunnen vertellen. Ik hoop dat niemand in zijn leven zoiets meemaakt. Het waren terreurtoestanden." „Toen ik de laatste keer bij hem kwam in zijn huisje in Culemborg, zei hij mij dat hij zou gaan spuiten. Ik ging met zijn hond langs de Lek lopen. Toen ik terug kwam, was hij dood. Door een overdosis. Soms vraag ik mij af of hij bewust een overdosis heeft genomen. Je vraagt je zoveel af. Er blijven zoveel vraagtekens. Misschien komen we er overheen, maar dat zal zeker nog een tijd duren." AAD NEKEMAN Luuks moeder, mevrouw Willy Baas-Sieben

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1978 | | pagina 25