het
aanzien
van
nederlands
mdie
geen zoete herinneringen
aan tempo doeloe
De laatste jaren zijn wij aardig
gewend geweest met fotoboeken en
andere herinneringen over het
voormalige Nederlands-Indië, dat een
nieuwe verzameling nauwelijks nog
opzien zou kunnen baren, ware het
niet dat deze nieuwe verzameling „Het
aanzien van Nederlands-Indië -
herinneringen aan een koloniaal
verleden" een iets andere geest ademt,
dan de voorgaande, namelijk een
kritische. Dit „kijkboek" met zijn
meer dan 200 foto's benevens
persoonlijke ondervinding en
waarneming, strijkt nu eens niet de
plooien glad, waaraan het
ogenschijnlijk zo rustige koloniale
leven niettemin rijk was, maar
registreert die visueel, voorzien van
deskundig commentaar.
Het komt er op neer, dat samensteller
Frans Naef weergeeft waarover men in
Nederlands-Indië over zo'n tijdsverloop
van een kleine honderd jaar gesproken
heeft. En dat was heel wat. Te veel om
in dit korte bestek op te noemen. Wij
doen maar een greep: De geregeld
terugkerende opstanden, her en der in
het reusachtige koloniale imperium; de
opkomst van het nationalisme met de
Zachtaardige Boedi Oetomobeweging,
met de veel aggressievere Sarekat
'■Islam, de „Los van
Nederland "-beweging en de activiteiten
van ir Soekarno. Verder de moord op
controleur De Kat Angelino op
Celebes, welke moord, waarschijnlijk
ten onrechte, door de verontruste
Nederlands-Indische samenleving
geschoven werd in de schoenen van de
Sarekat Islam; de opkomst van het
nationaal-socialisme, dat in het
toenmalige Nederlands-Indië geweldig
aansloeg; de wreedaardige moord op
de reeögige Fientje de Feniks, illuster
lid van de Bataviaanse „lichte brigade"
en andere „crimes passionels" en de
verbanningen en deportaties naar
Boven-Digoel, Flores of Bengkoelen.
Te veel om op te noemen, maar het
gtaat er allemaal in.
Opstanden kwamen er geregeld voor
in het koloniale imperium. Toedracht
en verloop volgden vrijwel altijd
eenzelfde patroon. De bevolking was
ontevreden over de ondragelijke lasten,
haar opgelegd door het gouvernement,
de inheemse hoofden en de
geldschieters en was gauw geneigd een
charismatische figuur, meestal een
islamitische leider, te volgen die de
komst van de .ratoe adil"
(rechtvaardige koning; een belangrijke
figuur in de Javaanse
heilsverwachtingen, van wiens
„diensten" ook Westerling probeerde
gebruik te maken tijdens diens
mislukte Bandoengactie), aankondigde
en bevel gaf om maar vast de
plaatselijke bestuursambtenaren koud
te maken. Doorgaans was het KNIL
met enige detachementen snel ter
plaatste, richtte in de opstandige
dessa's éen bloedbad aan, legde de
aldus gedoden al dan niet
opstandelingen te kijk voor de
bevolking, waarna de overlevenden in
het openbaar terecht gesteld werden.
Zo gebeurde het in 1907 in Kertosono
en zo gebeurde het op verschillende
andere plaatsen. Het KNIL was nu
eenmaal gespecialiseerd in het snel
dempen van opstanden, maar faalde
toen in de jaren veertig een aanval van
een buitenlandse mogendheid gekeerd
moest worden. Het KNIL was, ondanks
persoonlijke inzet en heldenmoed, als
leger voor die taak niet berekend.
Iets dergelijks als in Kertosono (Java)
gebeurde in 1919 op Celebes. De
24-jarige controleur (Nederlands
bestuursambtenaar) J. P. de Kat
Angelino lag met de bevolking van
Toli-Toli overhoop vanwege de
beruchte herendiensten. Herendiensten
waren onbetaalde werkzaamheden
voor het gouvernement, zoals
wegenaanleg en soortgelijke zaken.
Eigenlijk een soort van officiële
slavernij.
De bevolking nam deze gang van
zaken niet en De Kat Angelino werd,
tezamen met enige inheemse
bestuursambtenaren vermoord. Dat
gebeurde wel meer en het was op
zichzelf niets bijzonders, maar dit viel
juist in de tijd voor de politieke
bewustwording van het Indonesische
volk met de daaraan gepaard gaande
grote volksbewegingen, zoals de
Sarekat Islam. Toevallig had een leider
van de Sarekat Islam, Abdoel Moeis,
een propagandareis door Celebes
gemaakt. De verontruste Indische pers
legde onmiddellijk verband tussen deze
reis en de moord op de controleur en
eiste een gestreng optreden tegen de
Sarekat Islam en andere
volksbewegingen, die de
nationalistische gedachte
propageerden. De Nederlandse
samenleving begon zich onveilig te
voelen. Wat er niet beter op werd, toen
Aankomst van Chinese contractkoelies in de
de moeder van het slachtoffer openlijk
verklaarde dat zij hoopte, dat het
bloed véin haar zoon niet vergeefs
vergoten was „opdat wij Nederlanders
niet langer als vogelvrij-verklaarden
onder dit (Indonesische) volk
rondloopen".
Ben ander vorm van slavernij, of
liever van lijfeigenschap, was het
instituut van de contractkoelie's.
Contractkoelie's waren op het
overbevolkte Java geronselde Javaanse
en Chinese arbeidskrachten voor de
rubber- en tabakcultures op Sumatra.
Zij moesten zich voor een aantal jaren
verbinden, maar de beloning was zo
laag, dat zij eeuwig in de schuld
bleven. Het werk op de onderneming
was buitengewoon zwaar; voeding en
huisvesting waren barbaars slecht.
Tenslotte hadden de
cultuurmaatschappijen alleen belang
bij een zo goedkoop mogelijke
produktie.Onbetaald overwerk met
name, was aan de orde van de dag en
contractbreuk door middel van vlucht,
werd zwaar bestraft.
Eerlijkheidshalve moet gezegd worden,
dat het gouvernement zeer begaan was
met het beklagenswaardige lot van de
contractkoelie's, maar elke poging om
Hartelijk welkom voor NSB-leider Mussert tijdens diens reis door Nederlands Indië.
De legendarische archeoloog dr. P. V. van Stein Callenfels, bijgenaamd ,,iwan de
Verschrikkelijke". Hij was 1.92 meter lang en woog 160 kilo. Hij stond bekend om zijn
afkeer van niet-alcoholische dranken en begon zijn carrière als bestuursambtenaar door
zijn superieur alle hoeken van de kamer te laten zien. Hij heeft ooit model gestaan
als hoofdpersoon in een van de romans van sir Conan Doyle.
De laatste gouverneur-generaal van Nederlands Indië. jhr. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer (links) en zijn voorganger jhr. De Jonge.
haven van Belawan (Medan, Sumatra).
daarin verbetering te brengen stuitte
af op woedende protesten van de
machtige maatschappijen.
Niettemin gebeurde het in 1914, dat
acht contractkoelie's, onder wie twee
vrouwen, in de haven van Soerabaja
aankwamen. Zij waren tot op het bot
vermagerd en verkeerden in een
toestand van totale uitputting. De twee
vrouwen stierven enkele dagen na
aankomst. De overigen verklaarden dat
hun lichamelijke toestand te wijten
was aan het zware werk op de
onderneming (in dit geval een niet
meer bestaande rubberonderneming
aan de oostkust van Sumatra). Er was
sprake geweest van verplicht doch
onbetaald overwerk, mishandelingen
en onvoldoende voeding.
De betrokken rubbermaatschappij zag
zich in haar goede naam aangetast en
eiste van de resident van de oostkust
van Sumatra een onderzoek. De uitslag
daarvan was duidelijk: de
maatschappij werd in het gelijk
gesteld. Men kan de toenmalige
Nederlands-Indische samenleving
horen denken en zeggen: „Goed zo.
die inlanders moeten hun bek houden
en hun plaats weten.
Men zou de gebeurtenissen rond de
contractkoelie's die in Soerabaja een
boekje open hadden gedaan over de
gang van zaken, in zekere zin
„klassejustitie" kunnen noemen, al
kwam er in dit geval geen justitie aan
te pas, maar wel een resident, die aan
handen en voeten gebonden was aan
de cultuurmaatschappijen.
In een ander geval, namelijk in de
opzienbarende moord op Fientje de
Feniks was er geen sprake van
klassejustitie. Het gebeurde in 1912. In
de Kali Baroe in Djakarta werd het in
ontbinding verkerende, aan handen en
voeten gebonden lijk van een jonge
vrouw gevonden. Duidelijk misdaad.
Na enig onderzoek bleek het stoffelijk
overschot dat van de 20-jarige
Bataviaanse prostituée „Fientje de
Feniks". Nader onderzoek wees uit, dat
enen Gemser Brinkman een trouwe
klant van Fientje was geweest Gemser
Brinkman was een gefortuneerde
Europeaan en een achtenswaardig lid
van de deftige sociëteit Concordia.
Bovendien kon hij bogen op
invloedrijke vrienden. Nog nader
onderzoek bracht aan het licht, dat
Fientje was vermoord in het bordeel
van een zekere Oemar en dat een
collega van Fientje, het meisje Raono,
alles door een spleet in de
bamboewand gezien had. Raono wees
Gemser Brinkman als de dader aan.
Hij zou, volgens Raono, Fientje
gewurgd hebben. In dit verband is het
interessant op te merken, dat Du
Perron in zijn „Land van Herkomst"
een heel wat bloediger versie geeft van
de moord op Fientje de Feniks.
Hoe het ook zij; Gemser Brinkman
maakte zich niet al te druk over de
getuigenis van Raono. Hij kon zich niet
voorstellen, dat de getuigenis van een
„inlands sletje" zwaarder zou wegen
dan de ontkenning van een algemeen
geacht en gefortuneerd Europeaan.
Bovendien had hij invloedrijke
vrienden. Het hielp hem maar weinig.
Raono hield voet bij stuk: .Mijnheer,
ik ben maar een vrouw, dus wat bang
uitgevallen, maar ik zeg nog eens, dat
cüe heer den moord heeft gepleegd".
Ten overvloede ging de rechtbank nog
naar Oemars bordeel, om te zien of
Raono inderdaad alles had kunnen
waarnemen. Het eind van alles was dat
Gemser Brinkman veroordeeld werd
tot de dood door de strop
(merkwaardig, bijna een halve eeuw
nadat in Nederland de doodstraf al
niet meer toegepast werd). Hij wachtte
dit einde niet af en benam zichzelf het
leven, zeer tot het nadeel van beul
Siloen die het executiehandgeld op
voorhand al had geïnvesteerd in een
enorme feestmaaltijd voor vrienden en
familie en zo in de schulden kwam te
zitten, want hij kreeg in dit geval niets
uitbetaald.
Waar men in Nederlands-Indië
decenniën lang uitvoerig over
gesproken heeft, was de Atjehoorlog.
Zoals over het „verraad" van Teuku
Oemar, de Atjehse guerrillaleider, die
overliep naar de Nederlanders en weer
zijn oude stiel opvatte toen hij en zijn
troep moderne bewapening kregen. Of
over de beruchte terreurtocht door de
Gajo- en Alaslanden van majoor van
Daalen, wiens pacificatiemethode
hieruit bestond, dat hij af en toe een
kampong liet omsingelen en met
repeteergeweren net zolang liet vuren,
tot iedereen in de kampong, mannen,
vrouwen en kinderen, dood was. Het
schandaal dat hieruit voortvloeide
verhinderde niet, dat Van Daalen toch
de generaalsrang kreeg. In Rijswijk is
een straat naar hem genoemd.
Drie landvoogden hebben de laatste
tien jaar voor de Japanse inval
gemarkeerd: Jhr. A. C. D. de Graeff,
Jhr. B. C. de Jonge en Jhr. T. A. W. L.
Tjarda van Starkenborgh Stachouwer.
De Graeff gold als ethisch, maar onder
zijn bestuur kwamen toch de volslagen
rechtloze deportaties naar de
Boven-Digoel en naar elders op gang.
Zijn opvolger, de uiterst verwaten De
Jonge, met wiens democratische
gezindheid het al even droevig gesteld
was als met diens visie op de toekomst
van het eilandenrijk, verscherpte het
toch al extreme beleid van zijn
voorganger, want „Nederland zou nog
wel zo'n tweehonderd jaar over
Insulinde regeren.De Jonge
bestond het om Mussert, leider van de
Nederlandse NSB tijdens diens
beruchte reis naar Nederlands-Indië
tweemaal in audiëntie te ontvangen,
hetgeen als een bijzondere
onderscheiding gold. Niet zó
verwonderlijk, want de ideeën van De
Jonge - men zou hem nu een recht- en
orderakker kunnen noemen - stonden
niet ver van die van Mussert af en hij
was zeker sympathisant van de
rechts-extreme „Vaderlandse Club"
van Van Helsdingen, die zich, evenals
de NSB, heftig verzette tegen de
„toenemende inlandse invloed in
Volksraad (een overigens vrijwel
machteloos instituut) en op de
Nederlands Indische samenleving". Na
de oorlog is overigens uitgekomen, dat
de fondsen van de NSB voor het
overgrote deel uit Nederlands-Indië
kwamen en niet uit Duitsland, zoals
men altijd gedacht had.
Tjarda tenslotte was, vergeleken bij De
Jonge een verlicht man, maar hij heeft
nimmer blijk gegeven iets te zien in
een vergroting van de politieke invloed
véin het Indonesische volksdeel,
waarom Volksraadlid Soetardjo in zijn
petitie zo dringend verzocht had.
De gepeperde rekening voor dit gebrek
aan visie zou na de oorlog
gepresenteerd worden.
Zoals gezegd is de grote verdienste van
samensteller Frans Naef, dat hij zich
niet verliest in „zoete herinneringen
aan tempo doeloe", maar kritisch
verhaalt, wat in de laatste honderd
jaar in het toenmalige
Nederlands-Indië het gesprek van de
dag was. Een boek om te hebben.
T. van Grinsven
(„Het aanzien van Nederlands-Indië;
herinneringen aan een koloniaal
verleden". Samenstelling en tekst:
Frans Naef. Eindredactie: Johan
Jongma. Amsterdam Boek; uitg. Het
Spectrum B. V. - Utrecht/Antwerpen;
14,95)