Gerard Hali
Marnix
Gijsen U/7
het Brussels
getto ÏAA
r
COMMENTAAR
OP VLAANDEREN
VAN TWEE KANTEN
Op het omslag van de nieuwe boeken van Jeroen
Brouwers en van Marnix Gijsen staat afgebeeld
het Paleis van Justitie in Brussel. Een architecto
nisch monster, dat het midden houdt tussen De
St. Pieter in Rome, het Amerikaanse Witte Huis
en het ook in Rome geplaatste kitsch-monument
voor Victor Emmanuele. Jeroen Brouwers heft de
foto staan op zijn boek „Mijn Vlaamse Jaren"
(uitgegeven in de iceks Privé-Domein van de Ar
beiders Pers), Gijsen heeft deze vlag als omslag
van zijn reeks notities onder de titel „Uit het
Brussels Getto", uitgekomen bij Manteau in Brus
sel. Waar bij Brouwers de foto in een somber rood
gehuld is en vanuit een hoger perspectief genomen
dan de foto bij Gijsen (die er als een met de hand
bijgeschilderde kleurenfoto bij staat), lijkt het dat
daaruit reeds mag worden afgeleid dat beide heren
vanuit een heel verschillende invalshoek Brussel
(of het Belgische gebeuren) bekijken. Inderdaad,
groter tegenstelling dan tussen Gijsen en Brouwers
is waarlijk niet denkbaar.
Daarmee wil ik niet zeggen, dat beide heren als
bij een voetbalwedstrijd voor of tegen een partij
zijn. Gijsen neemt net zo goed enige afstand van
zijn landgenoten als Brouwers dat doet van zijn
ex-landgenoten. Maar de toon en de redenen waar
op die afstand is gebaseerd, daarbij de grootte van
die afstand en mate waarin hij overbrugbaar is,
is onderling zo verschillend, dat een vergelijking
voor de hand ligt.
De reeks Privé-Domein van de Arbeiderspers
wordt steeds verder uitgebreid, met geschriften
van auteurs, die in de sfeer van dagboeknotitties,
brieven, en dergelijke liggen. Niet zozeer bestemd
voor uitgave, al zijn ze door de uitgave ervan heel
verhelderend en boeiend. Nu is van Jeroen Brou
wers een verzameling notities verschenen, die han
delen over de jaren dat hij in België verbleef. Hij
was van boven de Moerdijk en is sinds enige tijd
weer terug boven de grote rivieren. In België was
hij werkzaam bij uitgever Manteau en het is
overal langzamerhand genoeg bekend zijn herin
neringen aan zijn Belgische tijd zijn niet zo posi
tief. Dat wisten we al uit tijdschriftenpublikaties
(die hierin opnieuw zijn opgenomen) en uit polemi
sche beschouwingen en boekjes van zijn Vlaamse
ex-vrienden, zoals Karei Jonckheere en Jan Wever-
bergh, die hem nu kennelijk wel levend kunnen
villen.
De oorlog tussen Brouwers en zijn Vlaamse vrien
den is niet nieuw. Door de uitgaven van deze
verzameling komt de verharding van het standpunt
van Brouwers wel degelijk tot duidelijkheid: hij
heeft immers nogal wat te melden over wat hem
ergert aan het Belgische gebeuren. In de 'prive-sec-
tor, in zijn werk aan een uitgeverij, in het cultuur
patroon en de cultuurpolitiek van de overheid.
Zijn minachting voor deze zaken, de manier waar
op hij dat uit, er zijn geen doekjes meer om
gewonden. Met grote felheid bestrijdt hij bijvoor
beeld de wijze waarop men bij uitgeverij Manteau
omspringt met het werk van „de grote Vlaamse
auteurs". Gebrek aan taalkennis is er, gezien de
vele fouten. De titel van Gijsen, „Zelfportret, ge
vleid, natuurlijk" is volgens Brouwers een fout
taaipurisme, omdat het Franse woord „geflatteerd"
hier had moeten blijven staan.
Erger is de beschuldiging, die met feiten wordt
gestaafd, dat veel Belgische auteurs, die in het
Nederlands schrijven, dat Nederlands niet beheer-
Brussels Getto" is een verzameling van een zesfj
tal korte opstellen. Over de culturele geschieden
de taalstrijd in België, afwijkende literatuur, me
sen die hij gekend of niet gekend heeft of h
willen kennen. Grote figuren uit de Belgiscl
geschiedenis. Kleine voorvallen. Zestig twee-
driepagina-opstellen, zonder kern, zonder same
hang. En vooral, zonder noodzaak.
Want dat is het grote verschil tussen Brouwers
Gijsen. Bij Gijsen, in dit boek althans, ontbree
de noodzaak tot schrijven, bij Brouwers is d
voortdurend aanwezig, tot in kleine details, vaa
zeer hinderlijk. Brouwers is zich wel bewust d
hij ergernis wekt, hij is niet voor niets bezig aa w
het wegschrijven van rancunes en frustraties. a
Maar daar komt nog veel meer bij in het boek J*n
van Brouwers. De eerste twee delen zijn, herschr
ven, nieuwe uitgaven van „Groetjes uit Brusse 5
en „Zonder Trommelen en Trompetten" ree*
eerder verschenen, zoals veel meer uit deze bund aar
reeds eerder verscheen. op
In de „Petite Histoire van een Geannexeerde N
derlander" legt Brouwers getuigenis af van zij !s
relatie met Jef Geraerds en met Hugh Pernath e 'er
dat zijn wonderlijk gave en ontroerende persooi
lijke herinneringen. Trouwens, de „Markante anel
dote uit het leven Jeroen Brouwers door hemze
verteld" (Zoals de ondertitel van „Zonder Tron
mels en Trompetten" luidt), waarin hij een herii
nering aan zijn jeugd en zijn verlangen schrijvi
te worden in Delft (hij zou Dirk Coster de eerst
roman over Delftse mensen aanbieden) en ee
jeugdverliefdheid, is een rijk, ironisch, mild e
gevarieerd verslag van machteloosheid en ongelul
Heel indringend is het laatste deel van Brouwei
boek, een aantal brieffragmenten aan Ton va
Deel, onder de titel „Overal Stilte", waarin h
verslag doet van een eenzame episode in een hui
in de bossen: „de Krekelbosse Klaagzangen". He<
meeslepend.
Het is wel te hopen dat Jeroen Brouwers d
stoorzenders uit zijn Vlaamse verleden (die in h<
laatste deel van zijn boek ook zijn woordkeus e
zinsbouw beïnvloeden),kan uitfilteren. Zijn woed
en zijn ontroering zijn meer waard.
JAN VERSTAPPE1
Jeroen Brouwers: „Mijn Vlaamse Jaren", Reek
Privé-Domein, uitgave De Arbeiders Pers, Am
sterdam. Prijs 38,50.
Marnix Gijsen: „Uit het Brussels Getto" (bericb
ten 1975-1977), uitgave Manteau, Brussel. Prij
19,90.
MAN MET GOUDEN OORTJES
„IK HEB AL JAREN
Zo eenvoudig als het oor er van buiten uitziet,
zo ingewikkeld oogt het van binnen. Het uiterlijk
van het gehoororgaan is niet meer dan een schelp
vormig aanhangsel van het hoofd, maar daarbin
nen vind je een priegelwerkje van schelpjes,
buisjes, hamertjes, vliesjes, beugeltjes, trilhaartjes
en zenuwtjes. Een kwetsbaar interieurtje, waar
we als gekken mee omspringen volgens oorken
ners. Omdat we het te vaak blootstellen aan
geluid, dat daarbinnen tekeergaat als jumbo in
een porseleinkast. Zo zuinig zijn we niet op onze
oren. Dat zegt een man die zijn oren koestert als
een kloek haar kuikens, een man ook, die met
zijn oren een dik belegde boterham verdient en
het daarmee geschopt heeft tot hoofd van het
studiocomplex van Neerlands grootste platen
maatschappij. Gerard Hali is begiftigd met een
absoluut gehoor. Zo heet dat in zijn vak, hoewel
absoluut een te groot woord is. Letterlijk alles
kan een mens niet horen, hoewel iemand als
Gerard Hali er niet bijster ver vandaan zit.
GEZOCHT NAAR EEN WEKKER
DIE NIET TIKT..."
Lieden met een prima stel oren zoals hij lopen
er niet veel rond. Slechts een handjevol perfecte
luisteraars in Nederland kan er prat op gaan, dat
de Schepper heel wat tijd heeft gestoken in hun
oren. Bij Gerard Hali is de rest daarbij wat in
de verdrukking gekomen. De eenenvijftigjarige
studiobaas uit Heemskerk heeft er vrede mee. Zit
genoeglijk achter zijn bureau in het gebouw van
EMI aan de Overboslaan in Heemstede. Een ge
bouw, dat de naam Callasseum draagt, omdat
operazangeres Maria Callas er de eerste steen
metselde.
t Manteau
sen. Dat hij in dienst was genomen bij Manteau,
om grote schrijvers te corrigeren op hun taalge
bruik. Dat de rommelige manuscripten die zij
inleverden, door verschillende deskundigen wer
den herschreven. Hij noemt boeken en auteurs met
naam en toenaam. Een vertaling van Gijsen bij
voorbeeld, die door twee „ghost-writers" zou zijn
gereviseerd, voor er publikatie van kon komen.
Hoe dit ook zij, de rancunes van Brouwers tegen
rijn Vlaamse misère, mogen er zijn. Hopelijk heb
ben ze nu hun laatste climax bereikt. Dat ze niet
zonder grond zijn, blijkt uit het toch wel erg
oppervlakkige en inhoudloze nieuwe boek van
Marnix Gijsen, verschenen bij Manteau. „Uit het
Gerard Hali achter de knoppen van een „mengtafeltje van 800 mille" waar 14 kilometer kabel onder verstopt zit.
Daar runt Gerard Hali met vaste hand drie stu
dio's, die dag en nacht in bedrijf zijn, waar voor
miljoenen guldens aan apparatuur staat uitgestald,
waar menig hitje geboren is. Boven de geluiddichte
opnamezalen is het kantoor van de baas te vinden,
de deur wagenwijd open, uitzicht gevend op een
gezellige janboel. Banden, rapporten, dozen en
paperassen slingeren in het rond.
Achter het bureau, dat als een rots in de branding
van de alom aanwezige rommel staat, rit Gerard
Hali met pientere oogjes, achter een wat zwaar
op de neus leunende bril, klein van stuk en wat
sjofel in de kleren. Gehesen in een afgedragen
truitje, dat rijn bollende buikje slecht verbergt,
gestoken in een flubberende broek. Grijze, wild
krullende haren in de nek, een scheiding die bijna
van oor tot oor loopt en een peper-en-zout-kleurige
begroeiing op en onder de kin. Achter rijn rug
glimmen de knoppen van een stoere stereoset,
schuin tegenover hem een grote foto van rijn ..-
jacht. Op een plaats waar anderen een portret
zouden hebben van hun vrouw omringd door
kindertjeslief. Hij niet. Gerard Hali haalt rijn neus
op voor conventionele toestartden, die zovele colle
ga-bazen uit andere branches typeren. Hij lacht
om rijn rol als baas. „Door gebrek aan gewicht
omhoog gevallen", zegt hij met een giecheltje in
zijn stem. Zijn artistieke werkkring vraagt van
hem ook niet door de knieën te gaan voor een
muisgrijs kostuum met een streepje.
LEVENSGENIETER
Gerard Hali bezig
een lakplaat te
maken, waarbij de
groef in het celluloid
wordt gesneden.
Deze lakplaat gaat
dan in een
galvanisch bad
waarna hij kan
dienen voor de
uiteindelijke
persingen.
andere mensen te horen? „Door training", zegt
Hali simpel. „Het is te leren. Alleen zit er een
artistieke kant aan, die je van huis uit hebt
meegekregen of niet. In dit vak moet je de kunst
verstaan om de muziek zo te horen en vast te
leggen, dat iedereen die later de plaat draait denkt
dat hij er middenin zit, er persoonlijk bij betrok
ken is, dat het hem raakt. Het is mijn taak dat
gevoel in die groef te krijgen".
Bij Hali gaan artisticiteit en techniek hand in hand.
„De techniek moet je feilloos beheersen. Niet in
paniek réiken als je al die knopjes riet. Voor een
opname maak ik een plattegrond van het orkest
en weet ik waar de microfoons moeten hangen.
Van tevoren bestudeer je de partituren om de
klankkleur alvast te bepalen. Je kunt je niet
permitteren voor verrassingen te komen staan".
Weinig ontgaat Gerard Héili tijdens de opnames.
Te weinig fluit in het orkest, pats rijn vinger rust
al op een knopjé. Alle oneffenheden moeten eruit.
Een harmonie-orkest moest een keer midden in een
nummer stoppen. „Ik word gek van dat gepiep",
liet Hali de muzikémten weten, die vervolgens
keken alsof ze water zagen branden. De piep zat
in het pedaal van een drumstel. Een oliespuitje
werd aangerukt om de kwaal te verhelpen.
„Ik ben allergisch voor geluiden", bekent hij. „Ik
erger me rot aan een kraan die drupt. Ik heb jaren
gezocht naar een wekker die niet tikt. Als ik met
mijn jacht op het water ben kruip ik onherroepe
lijk de mast in als ik een valletje tegen het hout
hoor kletteren".
„Het klotsen van het water kan ik niet tegenhou
den, maar anders...". Gerard Hali kan niet zoals
veel andere mensen zijn oren afsluiten voor gelui
den. Op vakantie vlucht hij weg van een camping,
waar verkeer langskomt, in een gezelschap waarbij
iedereen door elkaar babbelt, wordt hij mal van
de vele gesprekken, die zijn oren registreren. „Ge
luid is gevaarlijk", zegt Hali. „Bewust of onbewust,
het werkt altijd op je in. Als je slaapt nemen al
je lichaamsfuncties in sterkte af of liggen stil,
behalve de oren. Die werken altijd, dag en nacht
door. Belangrijk is, dat je oren toch de nodige rust
krijgen".
DUINGEBIED
Hij legt uit: „Je gehoororgaan is net een duinge
bied. De trilharen die door geluidsvibraties in
beweging worden gezet, rijn net helmgras, breek-
baéir, ontzettend kwetsbaar. Dan nog niet gepraat
over die 35.000 piepkleine draadjes per oor, die
naar de hersenen lopen. Net als de ogen hebben
de oren rust nodig, als je ogen moe worden heb
je het gevoel dat ze op steeltjes staan. Zo rit dat
met oren ook".
„Voor een goed beeld: de gemiddelde geluidsinten
siteit waar het oor aan bloot gesteld wordt be
draagt 90 decibels. Om het gehoororgaan geen
schade te berokkenen zou je hiervoor je oren niet
langer dan vier uur mogen openhouden. Daarna
rijn ze weer aan een rustperiode van acht uur toe.
In een discotheek waar de geluidsintensiteit rond
de 120 decibels schommelt is elke seconde meer
dan een halve minuut funest voor de superfijne
trilhaartjes, die bij bosjes tegelijk afknappen en
voorgoed verloren gaan. Gelukkig maar dat we
vele honderdduizenden van die haartjes hebben".
„Doof zal je van een discotheek niet worden, tenzij
het ongeluk wil dat je trommelvlies knapt, maar
wel is het een uitputtingsslag voor je oren. Als
je ligt te slapen terwijl het buiten stormt, heb je
de andere morgen zelden een uitgeslapen gevoel.
Je oren rijn moe van het constant in bedrijf rijn
en dat heeft rijn weerslag op het hele gestel".
Als je Gerard Hali moet geloven kan je maar het
beste voortdurend met watjes in je oren lopen,
want het lawaai in het milieu neemt steeds meer
toe. Zelf heeft hij geen oordoppen in, maar herrie
mijdt hij. Voor een congres van een van rijn vele
clubs, de Audio Engeneering Society (een soort
vakvereniging die haar leden van de laatste techni
sche snufjes op de hoogte houdt) in Denemarken,
hield Hali een lezing over lawaai in flatgebouwen.
Hiervoor was hij naar verschillende flatgebouwen
getogen. „Afschuwelijk was dat", herinnert hij
zich. „Flatbewoners proberen elkaar altijd te over
stemmen. De knoppen van de radio rijn allemaal
vastgeroest op Hilversum 3, de televisie moet 's
avonds steeds harder om het andere net van de
buren er niet doorheen te horen en de weerkaatsin
gen in die gebouwen rijn meestal enorm. Zoveel
kan het oor nauwelijks verwerken. Bekaf word je
ervan".
Niet zozeer schadelijk alswel uitputtend is daarom
het werken in een fabriek, die bol staat van de
harde geluiden, of het wonen in een straat vol
verkeersdrukte. „Mensen worden zonder meer neu
rotisch van lawaai", verzekert Hali. „Maar de mens
is een gek kuddedier. Als het perfect stil is om
,.,Er worden ook leuke vergissingen gemaakt in de
muziek", gaat Hali verder. „Als er een kaping is
of zo, willen ze zogenaamd stemmige muziek op
de radio draaien. Weten ze niet eens dat ze super-
vrolijke muziek vain Mozart of Vivaildi laten ho
ren". Hij steekt verder van wal met een reeks
grappige voorvallen met audities, waarbij een zin
gende huisvrouw haar slechte stem probeert te
verdoezelen door een truitje en rokje aan te trek
ken, die driemaal te kort rijn. Een sexy toer, die
de zaal straft door in lachen uit te barsten. Of
die keer in die oude kerk. Midden in de winter
steenkoud, dus worden er kacheltjes aangesleept
en in het orkest geplaatst. Zit een violist door p
gebrek aan ruimte voortdurend met rijn strijkstok
in het kacheltje te prikken, haalt een keer fors
uit met het gevolg dat er vuurwerk in de orkestbak
uitbreekt. Of de bekende bedrijfsgrap: je gaat in
de studio staan bekketrekken. Denkt de opname- I
technicus die achter een geluiddicht raam rit, dat
er ik-weet-niet-wat loos is. Begint koortsachtig in
de knoppenzee te graaien om het geluid weer terug
te krijgen".
De grollen rijn op het gericht bewolkt. De twee
nachten met rijn „crew" in Alkmaar dringen zich c
op in rijn geheugen. In de Grote Kerk vonden in
de late, maar rustige uurtjes de opnames plaats t
van een orgelconcert van Piet Kee. De elpee, die i
hiervan in de verkoop gaat, is bedoeld om het t
monumentale orgel van deze kerk van de onder- A
gang te redden. Vier miljoen gulden moet er voor
de restauratie op tafel komen. „Het geld moet er
komen, want dat orgel gaat regelrecht naar de
knoppen", aldus de vakman. „Het instrument ver
keert in erbarmelijke staat. Het is ergens zonde,
dat we zulke mooie opnames gemaakt hebben,
want dan zegt iedereen prompt; hoor eens daar
komt toch een prima geluid uit. Men weet dan niet,
dat we veel te veel tijd nodig hebben gehad om
het zo te krijgen. Er weis voortdurend wat met dat
orgel. De stemmer deed telkens een poging om
tussen de kerkbanken een tukkie te doen, maar
om de haverklap moesten we hem porren. Dan
was dit kapot, dan ging dat weer naar de filistij
nen. Als een deur klapte, dan was meteen de helft
van de pijpen ontsteld. Ze moesten maar eens een
straaljagertje minder kopen voor dit land. Die
dingen maken toch alleen maar een rotherrie".
SJEF VERBEEK
In het gesprek ontpopt Hali zich als een levensge
nieter, als een oude rot in rijn vak, waar hij lang
geleden na een studie in de electronica aan de HTS
en een lange leertijd in de muziek, rijn tanden in
heeft gezet om het niet meer los te laten. Hoewel
hij de supervisie heeft over de studio's, de opname-
produktie, de administratie, het archief en de
technische dienst, wat hem vaak aan het bureau
doet kluisteren, ruimt hij genoeg tijd in om ook
zelf produkties te doen. Orgelmuziek, draaiorgel-
muziek, cabaret (Fons Jansen, Toon Hermans,
Henk Elsink), klassieke-, ballet- en filmmuziek rijn
rijn pakkie-an. „Ik duik nog dolgraag achter de
knoppen", zegt de man die 22 harde werkers onder
rijn hoede heeft.
Hoe kom je aan het vermogen om veel meer dan
hem heen, voelt hij zich verlaten en onbehaaglijk".
Daarom rekt Gerard Hali zich nog eens behaaglijk
uit. Zou dat aan rijn niet te stuiten zorg voor rijn
oren liggen of komt dat door rijn vak in de p
doldwaze wereld van de artiesten en de muziek? n;
Het laatste lijkt het gevéil. „Muziek rit barstensvol
humor, maar ook in het maken en registreren van' y
muziek kom je voortdurend grappen tegen", vertelt
hij. „Dat komt vooral doordat artiesten van die
grillige karakters hebben. Explosief zijn ze. Zijn
we een plaat aan het opnemen met Piet Kee, de
organist. Na veel spul en moeite ben ik klaar met
het instellen van de knoppen, laat ik Kee weten
dat hij kan beginnen, roep een paar keer, maar
krijg geen boe of bah terug. Ik ga het orgel in
en ontdek dat meneer gevlogen is. Hij zag het
opeens niet meer ritten en ging een ommetje
maken. Daar moet ik dan om lachen".