f
PLATE*
JAZZ
De brille wan Joe Pass
en de muzikaliteit
wan Jim Maney
De derde maal
timdisSarne m
scheepsrecht
y glaiPBwBiMlM.
Sergeant Peppers Neem een
de betere Beatle-elpees,
laat er via een man als Ro
bert Stigwood een film van
maken, nodig grootheden uit
als Peter Frampton, the Bee
Gees, Alice Cooper, Aerosmi-
th, Earth, Wind and Fire en
Paul Nicholas en zet voor de
'soundtrack' George Martin
achter de knoppen, en je
hebt een gegarandeerd kas-
Zo eenvoudig ligt dat als je
het grote geld ter beschik
king hebt, en Robert Stig
wood schijnt nogal aardig in
de slappe was te zitten, dus
„Sergeant Peppers Lonely
Hearts Club Band" was voor
hem een peuleschilletje. Alle
maal leuk en aardig, maar
het resultaat geldt nu een
maal, en juist dat resultaat
valt bitter tegen. In meestal
exact dezelfde arrangemen
ten worden de Beatle-num-
mers (ook van elpees als Ab
bey Road en Revolver) geco-
pieerd. De meest originele
versie is van Earth, Wind and
Fire die door haar bekende
aanpak, „Got to get you into
my Life" nog swingender
maakt. De overige nummers
mogen geen naam hebben
(dat wil zeggen qua uitvoe
ring), al'is het wel even wen
nen „Lucy in the Sky with
Diamonds" door een vrou
wenstem te horen zingen.
Een weinig bijzondere elpee
derhalve. Misschien dat de
film beter is. (RSO/Poly-
dor).
Karen Alexander Een on
bekende zangeres deze Ame
rikaanse Karen Alexander,
maar wel een die best eens
wat extra aandacht verdient.
Op haar elpee „Voyager"
slaat zij zich behendig door
de rijke schakering aan mu
ziekstijlen heen en weet met
haar soms wat vlakke stem
toch iets van emotie in de
nummers, te leggen. Een
stem, die overigens veel weg
heeft van die van Joni Mit
chell. De composities zijn
niet altijd even eenvoudig
van constructie door de on
verwachte tempowisselingen.
Daardoor moet je de elpee
eerst een aantal malen
draaien, voordat je haar
'kleine symfonietjes' leert
waarderen. (Asylum/WEA)
Quincy Jones - Het meest
recente werkstuk van deze
beroemde componist, arran
geur, dirigent en producer,
valt door de repertoirekeuze
nogal tegen. Op de langspeel
plaat „Sounds" is voorname
lijk disco-dreunwerk te ho
ren, dat alleen door de kwali
teit van de muzikanten boven
gemiddeld niveau wordt uit
getild. „Stuff like that" is een
fijn openingsnummer met
zang van Chaka Kahn (de
indrukwekkende vocaliste
van Rufus), soul-achtig slag-
gitaarwerk en prima blazers.
Ook het nummer „Teil me a
bedtime story" is de moeite
van het beluisteren waard,
doordat Herbie Hancock hier
zijn eigen werk ten gehore
y brengtdat overigens een
beetje uit de toon valt met de
rest van de plaat. Luister ten
slotte nog naar „Love me by
name" dat door Dusty
Springfield op haar laatste
elpee „It begins again" ook
al overtuigend gezongen is.
De 'overige nummers op
Quincy's plaat vallen ronduit
tegen door de vlakke, niet
originele disco-aanpak.
(A&M/CBS)
Suicide - Mede oorzaak van
het uit de hand lopen van het
Elvis Costello-concert ander
halve maand geleden in het
Haagse Congresgebouw was
het voorprogramma, dat
werd verzorgd door het zich
„Suicide" noemende duo
Alan en Martin Rev. De door
hen geproduceerde electroni-
sche klankenreeksen riepen
terecht de nodige irritaties
bij het publiek op. Diezelfde
irritaties borrelen nu ook op
bij het beluisteren van hun
eerste elpee „Suicide", met
dót verschil dat er nu geen
hoofdact op volgt. De muziek
(nou ja.van dit tweetal
bestaat grotendeels uit een
monotone logge geluidsbrij,
die door Martin Rev uit een
synthesizer tevoorschijn
wordt getoverd. Een zelfde
soort monotonie, waar bij
voorbeeld ook de Duitse
synthesiser-speler Klaus
Schulze gebruik van maakt,
maar dan als basis voor al
lerlei boeiende muzikale
avonturen. Dat laatste ont
breekt bij heer Rev, zodat
alleen die dreunende koppijn-
verwekkende computergelui
den overblijven. Daartussen
door klinken dan regelmatig,
met veel echo's overladen,
ina leidse courant
Kimm treedt op tijdens een openluchtfes
tival in Woerden.
Donderdag 24 augustus De Amerikaan
se groep The Temptations treden op in
het Amsterdams Concertgebouw. Aan
vang 20.15 uur.
Vrijdag 25 augustus Long Way Blues
zijn te zien en te horen in O'16 (Oosteinde
16) Voorburg.
Zondag 27 augustus Openluchtmuziek-
gebeuren van 's middags 1 tot 6 uur
georganiseerd door jongerencentrum Don
Bosco Burcht. Opgetreden wordt door
Aqua, Funky Junky, Rene and the Alliga
tors, Moray en Second Dream.
TWEE GITARISTEN:
Het is gek gegaan met de
gitaar in de jazz. Het instru
ment dat met de banjo nota
bene aan de wieg van de
Amerikaanse jazz-scene stond
waar de blues het voor het
zeggen had, verdween ettelij
ke malen zo goed als com
pleet uit het gezichtsveld. De
eerste boosdoener was uite
raard de piano die met de
ragtime de taak van de tokke-
linstrumenten over nam. Ei
genlijk pas in 1939 met de
komst van gitarist Charlie
Christian en de electrische
versterker, kreeg de gitaar
een status als evenwaardig in
strument tussen piano en bla
zers en konden er zelfs spec
taculaire solo's van verwacht
worden. Aan de andere kant
drongen de versterkers de gi
taar steeds meer de kant van
de big city blues, de rhythm
blues op, tot het uiteinde
lijk meer een popmuziekin
strument was geworden, en in
de jazz veelal in de ritmesec
tie schuil bleef. De bossa no
va-golf die aan het begin van
de zestiger jaren door de
Amerikaanse amusements
muziek en de jazz spoelde,
bracht de gitaar weer een
plan hoger. In de bossa nova
werd de gitaar weer de oude,
akoestische Spaanse concert
gitaar, zonder de electriek, en
zelfs zonder plectrum be
speeld. Bola Sete was van de
Zuidamerikanen het meeste
georiënteerd op de jazz, in
Charlie Byrd trilde de latijnse
school nog lang na en in de
zestiger jaren kwamen steeds
meer Amerikaanse jazz-solo-
gitaristen het eerste plan op
wandelen. Terwijl de blues-gi
taristen nog altijd een slag
apart waren, veelal sterk ver
want aan en béinvloed door
de rock, was er een Wes
Montgomery (overleden in
1968), een Herb Ellis en een
Barney Kessel, die weer wat
later doorbraken en een Joe
Pass, in de zestiger jaren al
erg vaak te horen hoewel hij
zijn grote bekendheid pas in
de jaren zeventig kreeg toen
hij een razende supporter
vond in impresario Norman
Granz die hem aan groten als
Oscar Peterson koppelde en
hem zelfs solo ten tonele voer
de.
Gitaar-Peterson
Joe Pass, voluit Joseph Ant
hony Passalacqua, is met zijn
bijna vijftig jaren een soort
wonderman van de gitaar. Hij
lijkt er alles op te kunnen,
heeft dan ook een formidabe
le techniek en is een meester
in de swing-stijl. Hij is wel
eens de Oscar Peterson van
de gitaar genoemd, en met
zo'n kwalificatie kan je best
vrede hebben. Pass is volop
vertegenwoordigd in de Pa-
blo-platenserie van Norman
Granz. Bijvoorbeeld op "The
giants", een trio-opname uit
1974 met Pass, Peterson en
bassist Ray Brown (Pablo
2310 796). Acht stukken vol
virtuozenwerk waarbij het
drietal soms dwars tegen el
kaar in aan het improviseren
slaat en Pass het presteert om
de fameus-parelende noten
reeksen van Peterson op zijn
gitaar letterlijk en op de voet
te volgen. Hier en daar wat
vermoeiend al dat notenge-
weld, zoals in het wel erg
overvolle "Riff blues". Ook in
andere nummers mis je een
bepaalde vorm van evenwicht
die juist in dit soort soepel
swingende jazz onontbeerlijk
is. Maar daar tegenover staat
weer een bewonderenswaar
dige beheersing van z'n in
strument door Pass die toch
wel uniek is. Die toont hij ook
op de simpel "Joe Pass, Mont-
reux '77" geheten elpee, in
dezelfde Granz-serie (Pablo
2308 212). Pass speelt tijdens
dit op de plaat gezette solo-
optreden tijdens het Zwitser
se jazz-festival voornamelijk
bloes, een suggestie van
Granz zelf toen Pass hem
naar wat suggestie vroeg van
stukken waarop hij z'n har
monische lusten kon botvie
ren. Gelukkig staan er nog
drie niet-blues op, want een
hele elpee vol zou iets teveel
van het goede zijn. Want goed
is het uiteraard zonder meer
wat Pass laat horen, het
grenst soms aan het ongeloof
lijke. Maar de meeste sterren
plukt hij van de hemel in het
laatste nummer "The Mas-
Joe Pass
querade", dat hij minutenlang
heel laat om het dan opeens
helemaal naar de blues toe te
trekken en dat contrast werkt
erg goed.
Subtiel talent
Veel minder dan Pass is gita
rist Jimmy Raney in de jazz
naar de populariteitstoppen
gestegen. Een merkwaardige
man, die Raney. In het Angel
saksisch noemen ze zo ie
mand "a musician's musi
cian", een muzikant voor mu
zikanten, want uit de hoek
van jazz-mensen zelf hoer je
niets dan bewondering voor
het subtiele talent van de man
uit Louisville, Kentucky. Hij
speelde onder andere in Woo
dy Hermans tweede Herd,
zoals hij om maar een vaste
boterham te hebben wel va
ker bij big bands binnen
kroop, maar zijn beste werk
levert hij in kleinere bezettin
gen, zoals bij hét vermaarde
Stan Getz Quintet uit de jaren
1950/51 (Getz tenor, Al Haig
piano, Teddy Kotick bas en
Tiny Kahn drums). Tot 1960
speelde hij bij uiterst ver
schillende groepen (Red Nor-
vo, Jimmy Lyons), op Broad
way in de musical "Thurber
Carnival", leverde veel stu
diowerk tot hij het beu werd
zich voordurend te moeten
aanpassen, compromissen te
sluiten en niet de jazz te kun
nen maken die hij wilde. Hij
trekt zich terug in Louisville
en men hoort zo goed als
niets meer van Raney tot hij
in 1971 zijn come-back maakt,
die overigens pas in 1974 re
sulteert in een plaat: "Mo
mentum", een BASF-elpee.
Interessant is het dat er via
Muse nog een elpee rond die
tijd uitkwam die juist een tip
je van de sluier licht die Ra
ney over zich en zijn muziek
tussen rond de jaren zestig en
zeventig had getrokken. Die
plaat heet "Jimmy Raney,
Strings Swings" (MUSE
5004), een wat misleidende ti
tel overigens, want de violen
van Raney hebben niets zoe
tigs. Integendeel, op één kant
van de plaat staan opnamen
uit 1957 die vijftien jaar op
de plank hebben gelegen en
waarop Raney experimen
teert met een opmerkelijke
bezetting: Een ritmesectie van
bass (Peter Ind) en drum, met
daarnaast viool, altviool en
cello. Een resultaat van Ra-
ney's studie in moderne com
positie bij pianist-componist
en leraar Hall Overton. Een
suite voor guitaar-quintet
waarin brokstukken swing
worden afgewisseld met mo
dern aandoende vlagen van
het strijkerstrio. Het eerste
nummer heet "Homage to
Bartok" en Raney zegt toe
gëinspireerd te zijn door Bar-
toks vijfde strijkkwartet Al
lijkt die modern-klassieke
beïnvloeding toch vooral een
aanzet die nog uiterlijk is -
Raney brengt een aantal
ideeën in die hij niet uitwerkt
en dóórcomponeert -, opmer
kelijk blijft dat van '57 date
rende werk, dat af en toe ook
reminiscenties oproept aan
wat Chick Corea nu soms met
strijkers doet.
Aan de andere plaatkant vier
swingstukken uit Raney's
"stille tijd". In '69 opgenomen
in een jazzclub in Raney's
geboorte- en woonplaats
Louisville met plaatselijke
musici van wie alleen Bobby
Jones later grotere bekend
heid zal krijgen met zijn werk
bij Charles Mingus. Plaatselij
ke musici is in Amerika trou
wens nauwelijks denigrerend,
want er lopen honderden uit
stekende spelers rond die
geen enkele bekendheid ge
nieten. Pianist Bob Lam is
bijvoorbeeld zeker geen klei
ne jongen, en het hele quintet
speelt met Raney voorop af
en toe heel erg mooie dingen,
zoals in "Darn that dream" en
"Stella bij starlight". Raney's
vloeiende weemoedig-lyrische
hjnen, waarin emotie en intel
lect het tegen elkaar opnemen
zijn altijd uiterst muzikaal.
Gitaarwerk dat aan geen mo
des mee doet, niet wil epate
ren, daardoor ook de aller
grootste zalen niet haalt. De
platenspeler in de huiskamer
moet dat euvel dan maar ver
helpen.
BERTJANSMA
nonsens-kreten van „zanger"
Alan, een man die zo te ho
ren hard aan een psychiater
toe is. (Bronze).
Spitballs - De elpee „Spit-
balls" is een apart project
van de Amerikaanse platen
maatschappij Berserkley.
Een groot aantal Berserkley-
coryfeeën, als Jonathan
Rickman, de groep Earth
Quake, The Rubinoos en de
formatie Tyla Gang, brengen
op deze langspeler eigentijd
se versies van hits uit de
zestiger jaren. En zoals zo
vaak bij dit soort projecten
gaat het hier om een plaat
van zeer wisselende kwali
teit. Chapel Of Love" bij
voorbeeld van Spector en
Greenwich krijgt een schitte
rende nieuwe vertolking van
Jonathan Richman, maar
The Rubinoos daarentegen
hebben nauwelijks iets toe te
voegen aan de oorspronkelij
ke Who-uitvoering van „Bo
ris The Spider". Leuk is weer
de versie van de Bobby Ful
ler-hit „Let Her Dance" van
Earth Quake, die een soort
synthese hebben gevonden
tussen het melodieuze Phil
Spector-geluid en rauwe rock
'n roll. Zeer de moeite waard
is ook Tornadoes-klassieker
„Telstar", die door het hele
gezelschap tegelijk wordt ge
speeld. Al met al een aan
trekkelijke plaat, dié in een
aantal nummers aantoont
dat oude versleten hits in een
nieuw jasje nog best interes
sant kunnen zijn. (Berser
kley)
Nina Simone - Het liep de
laatste jaren niet zo ges
meerd met Nina Simone.
Haar optredens en elpees
werden overladen met kri
tiek. De verhuizing naar een
andere platenmaatschappij
deed haar echter zoveel goed,
dat van een opmerkelijke co
me-back gesproken mag wor
den. Op Baltimoreheeft
Nina duidelijk voor het grote
publiek gekozen. Met Creed
Taylor (de man achter de
platenmaatschappij) als pro
ducer werden in een Belgi
sche studio een tiental uiterst
plezierige nummers op de
plaat gezet, waarin Nina
naar harte lust haar emoties
kon stoppen. Af en toe wil
haar aanpak wel eens over
slaan in te geforceerde, over-
sentimentele arrangementen.
Het sterktst zijn (wederom)
de ballads („Everything must
Change" en „Music for
Lovers"). De cover-versie van
Randy Newman's „Baltimo
re" goot Nina in een opmer
kelijk passend raggae-jasje.
Als zij nog iets meer schaaft
aan haar arrangementen,
waardoor de nu dik aange
zette orchestratie wat in
toom gehouden kan worden,
dan zal Nina ongetwijfeld
weer het succes krijgen dat
ze verdient. (C.T.I./Dureco)
Derringer - Met hun vierde
elpee „If I Weren't So Ro
mantic, I'd Shoot You"
maakt de Amerikaanse
groep Derringer van zanger/-
gitarist/songschrijver Rick
Derringer duidelijk weer
enigszins op het goede spoor
te zijn beland. De groep
maakte in '74 met „All Ame
rican Boy" een zeer veelbelo
vend debuut, een plaat vol
opwindende rockmuziek, af
gewisseld met enkele sfeer
volle ballads. Daarna is het
allemaal bergafwaarts ge
gaan. Op hun tweede en der
de langspeler werd de mu
ziek van Derringer steeds
logger en fantasielozer. Met
deze nieuwe plaat keert het
geloof in Derringer echter
toch weer terug. Hoewel niet
ieder nummer even goed is,
bevat de elpee toch een aan
tal zeer aantrekkelijk har-
drock-nummers. Met name
Derringer's nieuwe aanwinst,
de drummer Myron Grom-
backer, blijkt de groep goed
gedaan te hebben. Zijn spel
is in ieder geval bij tijd en
wijle fabuleus. De composi
ties zijn redelijk afwisselend
en klinken over het algemeen
erg vol, zowel wat zang als
wat instrumentatie betreft,
en dat voor een driemansfor
matie! Een negatief punt is
daarentegen dat in enkele
nummers wel wat erg bewust
op de hitparade is gemikt.
Maar dat zal wel iets te ma
ken hebben met de produc
tie, die in handen is van hit
machine Mike Chapman.
(CBS)
Jerry Lee Lewis - Eén van
de weinige nog levende rock
'n roll-artiesten uit de vijfti
ger jaren, Jerry Lee Lewis,
heeft ook weer eens een nieu
we langspeler gemaakt. Zijn
eerste sinds het in 1975 ver
schenen Odd Man". Wat be-
driegelijk heeft Lewis zijn
nieuwste product de titel
„Keeps Rockin" meegegeven,
een titel die slechts op een
klein deel van het gebodene
betrekking heeft. Want Lewis
trekt in de meeste nummers
de lijn door, die al in 1968
werd ingezet met de elpee
„By Request", een plaat
waarop de oude rocker zich
nog uitsluitend bezig hield
met het zingen van nogal me
lige country westemmu-
ziek. Ook op Keeps Rockin"
vormt dit genre de hoofd
moot, waarbij compleet met
dameskoortjes en strijkers
een bedroevend pijl wordt
bereikt. Het doet werkelijk
pijn om de maker van zoveel
onsterfelijke rock 'n roll be
zig te horen in dat soort glad
gestreken, nietszeggende on
zin. Gelukkig echter wordt
de elpee-titel toch nog enigs
zins waargemaakt, en wel in
nieuwe versies van „Sweet
Little Sixteen", „Blue Suede
Shoes", „Lucille" en „Pee
Wee's Place". Vertojkingen,
die weliswaar niet in de scha
duw kunnen staan van Le
wis' eerste werk, maar die
toch aantonen dat deze 'king'
het swingen nog niet hele
maal verleerd is. En dat voor
iemand die 29 september
aanstaande 39 jaar oud
wordt! (Mercury)
Kerstmis heeft voor de vijf
leden van de op en top Engel
se formatie Lindisfarne een
Jj extra magische klank. In elk
ëj gesprek, in elke confrontatie
o met de muziekpers komen die
feestelijke hoogtijdagen ter
1 sprake. Het gezellige kerst
sfeertje was tot tweemaal toe
aanleiding alle muzikale on
enigheden, die geleid hadden
tot de ontbinding van Lindis
farne, diep weg te stoppen, en
frank en vrolijk aan een reü
nie te beginnen. Manager Bar
ry McKay gaf daartoe de aan
zet, hetgeen in '76 resulteerde
in twee uiterst succesvolle op
tredens in de Newcastle City
Hall, een jaar later gevolgd
door weer een reünie. Het ent
housiasme van het publiek
sloeg op de groepsleden over
en Lindisfarne werd her-opge
richt. Het leverde een nieuwe
elpee (,JIack and Fourth"),
een nieuwe hitsingle („Run
from Home") talloze optre
dens en een nieuwe, vollere
sound op.
Het verhaal van Lindisfarne is
er een van evenzovele ups als
idowns. In '67 werd de aanzet
tot Lindisfarne, genaamd naar
>n eilandje ergens tussen En-
iland en Schotland, gegeven.
In het universiteitsstadje New
castle zag de „Downtown Fas
hion" het levenslicht, na onge-
en jaar omgedoopt tot
Lindisfarne. „Het was een
groep die in die jaren vooral
regionaal wat in de melk te
brokkelen had. We speelden
toen uitsluitend folk-getinte
K.N.üjmuzieic, wat vooral de studen
ten aansprak", vertelt Ray
Jackson, de multi-instrumen
talist van de groep. Lindisfar
ne kreeg contact met platen
maatschappij Charisma. Tot
'73 volgden drie redelijk suc
cesvolle elpees, alle geprodu
ceerd door Bob Johnston. De
hechte samenwerking met
Johnston leverde de groep
twee hitsingles op, waardoor
men uit de regio kon breken.
Engeland, en later het vaste
land van Europa en Japan
lagen aan hun voeten.
Na de derde elpee bekoelde de
relatie tussen Johnston en Lin
disfarne, door de bergen kri
tiek die de produktie van de
laatste elpee kreeg. Het zou
uiteindelijk tot de eerste breuk
van Lindisfarne leiden. „We
hadden allemaal verschillende
muzikale opvattingen. Dat
deed de homogeniteit van de
groep geen goed. We besloten
als vrienden uit elkaar te
gaan", aldus Si Cowe, die met
Rod Clements en drummer
Ray Laidlaw de groep Jack
the Lad oprichtte. Ook deze
groep steeg niet uit boven het
niveau van een aardig, niets
zeggend provinciegroepje.
Zanger Alan Hull zette Lindis
farne voort als Lindisfarne II.
Bleef alleen Ray Jackson over
als enige man, die zijn colle
ga's niet vergezelde in een
groep. Hij ging wat meer stu
diowerk doen, wat hem geen
windeieren legde, want juist in
die jargn was het gebruik van
mandoline, het instrument dat
hij als geen ander bespeelt, al
aardig ingeburgerd. Ray Jack-
The Bee Gees and Peter Frampton als „Sgt Peppers
Loneley Hearts Club Band".
son: „Dankzij de single-hits
kwam ik in contact met Rod
Stewart. Hij vroeg me of ik
aan zijn elpee Every Picture
Tells A Story" wilde meewer
ken, dat wil zeggen op het
nummer Maggie May". Ik
moest om contractuele moei
lijkheden te vermijden de
naam Stanley Matthews aan
nemen. We hadden nooit ge
dacht dat die single zo'n hit
zou worden, en de doorbraak
van Rod zou bewerkstelligen.
Door dat succes werd ik ook
gevraagd mee te werken met
Ralph McTell, die de single
„Streets of London" opnam.
Met McTell en later ook met
Michael Chapman maakte ik
wat tournees".
In '77 viel Jack the Lad uitel-
kaar, nadat de drie ex-Lindis-
farne-leden weer wat van het
succes hadden gesnoven na de
enthousiaste reacties tijdens
hun eerste reünie-optreden.
Het was zo frustrerend dat
men Jack overboord zette.
Alan Hull bleef echter stevig
doorgaan, nu niet als leider
van Lindisfarne II, maar als
grote inspirator achter de Ra
diators, en als solo-artiest. En
kele elpees waren het gevolg
van zijn onstuimige daden-
drift. Maar het bloed kroop
waar het niet gaan kon, en de
vijf heren trokken weer naar
elkaar toe. De tweede reünie
(Kerst '77) was een feit. Vijf
uitverkochte concerten .maak
ten hen murw en eenstemmig
werd besloten opnieuw te be
ginnen. Gus Dudgeon, als pro
ducer actief voor onder ande
re Elton John en Kiki Dee,
werd aangetrokken, een nieu
we platenmaatschappij werd
gevonden (Mercury) en aan de
sound werd wat geschaafd.
Met vastomlijnde ideeën trok
men de studio in. „Er wordt
door veel mensen gezegd, dat
het Gus was, die verantwoor
delijk is voor onze muzikale
vernieuwing. Dat is pertinent
niet waar. Wij wisten precies
wat we wilden. Het enige dat
wij aan Gus overlieten was het
maken van de arrangementen
voor de vioolpartijen, en dat
deed hij nog in overleg met
ons", reageert Ray Jackson fel
als in het gesprek maar even
de naam Gus Dudgeon valt.
En nu Ray er toch over begint;
inderdaad is het opvallend dat
Lindisfarne van een op folk-
gerichte groep, veranderd is
naar een formatie zonder een
vast muzikaal patroon, met
erg veel nadruk op vioolpartij
en en harmonieuze vocalen.
Dit universele karakter van
Lindisfarne's muziek zal moe
ten zorgen voor een wereldwij
de bekendheid. De groepsle
den willen wel. „We hebben
voor een release van het laat
ste album in de V.S. al een
contract met Atlantic geslo
ten", roepen de heren in koor
met gezichten alsof het rijk
der hemelen bereikt is. De
aardse realiteit is wel anders,
want niemand in het land der
onbegrensde mogelijkheden
kent Lindisfarne. 't Is ook
maar een klein, nietig eilandje.
LEX NIGGEBRUGGE
f*
Drie Lindisfarne-leden: Rod Clements (links), Ray Jackson
en Si Cowe.
'dLl Lindisfarne