f PLATE* JAZZ De brille wan Joe Pass en de muzikaliteit wan Jim Maney De derde maal timdisSarne m scheepsrecht y glaiPBwBiMlM. Sergeant Peppers Neem een de betere Beatle-elpees, laat er via een man als Ro bert Stigwood een film van maken, nodig grootheden uit als Peter Frampton, the Bee Gees, Alice Cooper, Aerosmi- th, Earth, Wind and Fire en Paul Nicholas en zet voor de 'soundtrack' George Martin achter de knoppen, en je hebt een gegarandeerd kas- Zo eenvoudig ligt dat als je het grote geld ter beschik king hebt, en Robert Stig wood schijnt nogal aardig in de slappe was te zitten, dus „Sergeant Peppers Lonely Hearts Club Band" was voor hem een peuleschilletje. Alle maal leuk en aardig, maar het resultaat geldt nu een maal, en juist dat resultaat valt bitter tegen. In meestal exact dezelfde arrangemen ten worden de Beatle-num- mers (ook van elpees als Ab bey Road en Revolver) geco- pieerd. De meest originele versie is van Earth, Wind and Fire die door haar bekende aanpak, „Got to get you into my Life" nog swingender maakt. De overige nummers mogen geen naam hebben (dat wil zeggen qua uitvoe ring), al'is het wel even wen nen „Lucy in the Sky with Diamonds" door een vrou wenstem te horen zingen. Een weinig bijzondere elpee derhalve. Misschien dat de film beter is. (RSO/Poly- dor). Karen Alexander Een on bekende zangeres deze Ame rikaanse Karen Alexander, maar wel een die best eens wat extra aandacht verdient. Op haar elpee „Voyager" slaat zij zich behendig door de rijke schakering aan mu ziekstijlen heen en weet met haar soms wat vlakke stem toch iets van emotie in de nummers, te leggen. Een stem, die overigens veel weg heeft van die van Joni Mit chell. De composities zijn niet altijd even eenvoudig van constructie door de on verwachte tempowisselingen. Daardoor moet je de elpee eerst een aantal malen draaien, voordat je haar 'kleine symfonietjes' leert waarderen. (Asylum/WEA) Quincy Jones - Het meest recente werkstuk van deze beroemde componist, arran geur, dirigent en producer, valt door de repertoirekeuze nogal tegen. Op de langspeel plaat „Sounds" is voorname lijk disco-dreunwerk te ho ren, dat alleen door de kwali teit van de muzikanten boven gemiddeld niveau wordt uit getild. „Stuff like that" is een fijn openingsnummer met zang van Chaka Kahn (de indrukwekkende vocaliste van Rufus), soul-achtig slag- gitaarwerk en prima blazers. Ook het nummer „Teil me a bedtime story" is de moeite van het beluisteren waard, doordat Herbie Hancock hier zijn eigen werk ten gehore y brengtdat overigens een beetje uit de toon valt met de rest van de plaat. Luister ten slotte nog naar „Love me by name" dat door Dusty Springfield op haar laatste elpee „It begins again" ook al overtuigend gezongen is. De 'overige nummers op Quincy's plaat vallen ronduit tegen door de vlakke, niet originele disco-aanpak. (A&M/CBS) Suicide - Mede oorzaak van het uit de hand lopen van het Elvis Costello-concert ander halve maand geleden in het Haagse Congresgebouw was het voorprogramma, dat werd verzorgd door het zich „Suicide" noemende duo Alan en Martin Rev. De door hen geproduceerde electroni- sche klankenreeksen riepen terecht de nodige irritaties bij het publiek op. Diezelfde irritaties borrelen nu ook op bij het beluisteren van hun eerste elpee „Suicide", met dót verschil dat er nu geen hoofdact op volgt. De muziek (nou ja.van dit tweetal bestaat grotendeels uit een monotone logge geluidsbrij, die door Martin Rev uit een synthesizer tevoorschijn wordt getoverd. Een zelfde soort monotonie, waar bij voorbeeld ook de Duitse synthesiser-speler Klaus Schulze gebruik van maakt, maar dan als basis voor al lerlei boeiende muzikale avonturen. Dat laatste ont breekt bij heer Rev, zodat alleen die dreunende koppijn- verwekkende computergelui den overblijven. Daartussen door klinken dan regelmatig, met veel echo's overladen, ina leidse courant Kimm treedt op tijdens een openluchtfes tival in Woerden. Donderdag 24 augustus De Amerikaan se groep The Temptations treden op in het Amsterdams Concertgebouw. Aan vang 20.15 uur. Vrijdag 25 augustus Long Way Blues zijn te zien en te horen in O'16 (Oosteinde 16) Voorburg. Zondag 27 augustus Openluchtmuziek- gebeuren van 's middags 1 tot 6 uur georganiseerd door jongerencentrum Don Bosco Burcht. Opgetreden wordt door Aqua, Funky Junky, Rene and the Alliga tors, Moray en Second Dream. TWEE GITARISTEN: Het is gek gegaan met de gitaar in de jazz. Het instru ment dat met de banjo nota bene aan de wieg van de Amerikaanse jazz-scene stond waar de blues het voor het zeggen had, verdween ettelij ke malen zo goed als com pleet uit het gezichtsveld. De eerste boosdoener was uite raard de piano die met de ragtime de taak van de tokke- linstrumenten over nam. Ei genlijk pas in 1939 met de komst van gitarist Charlie Christian en de electrische versterker, kreeg de gitaar een status als evenwaardig in strument tussen piano en bla zers en konden er zelfs spec taculaire solo's van verwacht worden. Aan de andere kant drongen de versterkers de gi taar steeds meer de kant van de big city blues, de rhythm blues op, tot het uiteinde lijk meer een popmuziekin strument was geworden, en in de jazz veelal in de ritmesec tie schuil bleef. De bossa no va-golf die aan het begin van de zestiger jaren door de Amerikaanse amusements muziek en de jazz spoelde, bracht de gitaar weer een plan hoger. In de bossa nova werd de gitaar weer de oude, akoestische Spaanse concert gitaar, zonder de electriek, en zelfs zonder plectrum be speeld. Bola Sete was van de Zuidamerikanen het meeste georiënteerd op de jazz, in Charlie Byrd trilde de latijnse school nog lang na en in de zestiger jaren kwamen steeds meer Amerikaanse jazz-solo- gitaristen het eerste plan op wandelen. Terwijl de blues-gi taristen nog altijd een slag apart waren, veelal sterk ver want aan en béinvloed door de rock, was er een Wes Montgomery (overleden in 1968), een Herb Ellis en een Barney Kessel, die weer wat later doorbraken en een Joe Pass, in de zestiger jaren al erg vaak te horen hoewel hij zijn grote bekendheid pas in de jaren zeventig kreeg toen hij een razende supporter vond in impresario Norman Granz die hem aan groten als Oscar Peterson koppelde en hem zelfs solo ten tonele voer de. Gitaar-Peterson Joe Pass, voluit Joseph Ant hony Passalacqua, is met zijn bijna vijftig jaren een soort wonderman van de gitaar. Hij lijkt er alles op te kunnen, heeft dan ook een formidabe le techniek en is een meester in de swing-stijl. Hij is wel eens de Oscar Peterson van de gitaar genoemd, en met zo'n kwalificatie kan je best vrede hebben. Pass is volop vertegenwoordigd in de Pa- blo-platenserie van Norman Granz. Bijvoorbeeld op "The giants", een trio-opname uit 1974 met Pass, Peterson en bassist Ray Brown (Pablo 2310 796). Acht stukken vol virtuozenwerk waarbij het drietal soms dwars tegen el kaar in aan het improviseren slaat en Pass het presteert om de fameus-parelende noten reeksen van Peterson op zijn gitaar letterlijk en op de voet te volgen. Hier en daar wat vermoeiend al dat notenge- weld, zoals in het wel erg overvolle "Riff blues". Ook in andere nummers mis je een bepaalde vorm van evenwicht die juist in dit soort soepel swingende jazz onontbeerlijk is. Maar daar tegenover staat weer een bewonderenswaar dige beheersing van z'n in strument door Pass die toch wel uniek is. Die toont hij ook op de simpel "Joe Pass, Mont- reux '77" geheten elpee, in dezelfde Granz-serie (Pablo 2308 212). Pass speelt tijdens dit op de plaat gezette solo- optreden tijdens het Zwitser se jazz-festival voornamelijk bloes, een suggestie van Granz zelf toen Pass hem naar wat suggestie vroeg van stukken waarop hij z'n har monische lusten kon botvie ren. Gelukkig staan er nog drie niet-blues op, want een hele elpee vol zou iets teveel van het goede zijn. Want goed is het uiteraard zonder meer wat Pass laat horen, het grenst soms aan het ongeloof lijke. Maar de meeste sterren plukt hij van de hemel in het laatste nummer "The Mas- Joe Pass querade", dat hij minutenlang heel laat om het dan opeens helemaal naar de blues toe te trekken en dat contrast werkt erg goed. Subtiel talent Veel minder dan Pass is gita rist Jimmy Raney in de jazz naar de populariteitstoppen gestegen. Een merkwaardige man, die Raney. In het Angel saksisch noemen ze zo ie mand "a musician's musi cian", een muzikant voor mu zikanten, want uit de hoek van jazz-mensen zelf hoer je niets dan bewondering voor het subtiele talent van de man uit Louisville, Kentucky. Hij speelde onder andere in Woo dy Hermans tweede Herd, zoals hij om maar een vaste boterham te hebben wel va ker bij big bands binnen kroop, maar zijn beste werk levert hij in kleinere bezettin gen, zoals bij hét vermaarde Stan Getz Quintet uit de jaren 1950/51 (Getz tenor, Al Haig piano, Teddy Kotick bas en Tiny Kahn drums). Tot 1960 speelde hij bij uiterst ver schillende groepen (Red Nor- vo, Jimmy Lyons), op Broad way in de musical "Thurber Carnival", leverde veel stu diowerk tot hij het beu werd zich voordurend te moeten aanpassen, compromissen te sluiten en niet de jazz te kun nen maken die hij wilde. Hij trekt zich terug in Louisville en men hoort zo goed als niets meer van Raney tot hij in 1971 zijn come-back maakt, die overigens pas in 1974 re sulteert in een plaat: "Mo mentum", een BASF-elpee. Interessant is het dat er via Muse nog een elpee rond die tijd uitkwam die juist een tip je van de sluier licht die Ra ney over zich en zijn muziek tussen rond de jaren zestig en zeventig had getrokken. Die plaat heet "Jimmy Raney, Strings Swings" (MUSE 5004), een wat misleidende ti tel overigens, want de violen van Raney hebben niets zoe tigs. Integendeel, op één kant van de plaat staan opnamen uit 1957 die vijftien jaar op de plank hebben gelegen en waarop Raney experimen teert met een opmerkelijke bezetting: Een ritmesectie van bass (Peter Ind) en drum, met daarnaast viool, altviool en cello. Een resultaat van Ra- ney's studie in moderne com positie bij pianist-componist en leraar Hall Overton. Een suite voor guitaar-quintet waarin brokstukken swing worden afgewisseld met mo dern aandoende vlagen van het strijkerstrio. Het eerste nummer heet "Homage to Bartok" en Raney zegt toe gëinspireerd te zijn door Bar- toks vijfde strijkkwartet Al lijkt die modern-klassieke beïnvloeding toch vooral een aanzet die nog uiterlijk is - Raney brengt een aantal ideeën in die hij niet uitwerkt en dóórcomponeert -, opmer kelijk blijft dat van '57 date rende werk, dat af en toe ook reminiscenties oproept aan wat Chick Corea nu soms met strijkers doet. Aan de andere plaatkant vier swingstukken uit Raney's "stille tijd". In '69 opgenomen in een jazzclub in Raney's geboorte- en woonplaats Louisville met plaatselijke musici van wie alleen Bobby Jones later grotere bekend heid zal krijgen met zijn werk bij Charles Mingus. Plaatselij ke musici is in Amerika trou wens nauwelijks denigrerend, want er lopen honderden uit stekende spelers rond die geen enkele bekendheid ge nieten. Pianist Bob Lam is bijvoorbeeld zeker geen klei ne jongen, en het hele quintet speelt met Raney voorop af en toe heel erg mooie dingen, zoals in "Darn that dream" en "Stella bij starlight". Raney's vloeiende weemoedig-lyrische hjnen, waarin emotie en intel lect het tegen elkaar opnemen zijn altijd uiterst muzikaal. Gitaarwerk dat aan geen mo des mee doet, niet wil epate ren, daardoor ook de aller grootste zalen niet haalt. De platenspeler in de huiskamer moet dat euvel dan maar ver helpen. BERTJANSMA nonsens-kreten van „zanger" Alan, een man die zo te ho ren hard aan een psychiater toe is. (Bronze). Spitballs - De elpee „Spit- balls" is een apart project van de Amerikaanse platen maatschappij Berserkley. Een groot aantal Berserkley- coryfeeën, als Jonathan Rickman, de groep Earth Quake, The Rubinoos en de formatie Tyla Gang, brengen op deze langspeler eigentijd se versies van hits uit de zestiger jaren. En zoals zo vaak bij dit soort projecten gaat het hier om een plaat van zeer wisselende kwali teit. Chapel Of Love" bij voorbeeld van Spector en Greenwich krijgt een schitte rende nieuwe vertolking van Jonathan Richman, maar The Rubinoos daarentegen hebben nauwelijks iets toe te voegen aan de oorspronkelij ke Who-uitvoering van „Bo ris The Spider". Leuk is weer de versie van de Bobby Ful ler-hit „Let Her Dance" van Earth Quake, die een soort synthese hebben gevonden tussen het melodieuze Phil Spector-geluid en rauwe rock 'n roll. Zeer de moeite waard is ook Tornadoes-klassieker „Telstar", die door het hele gezelschap tegelijk wordt ge speeld. Al met al een aan trekkelijke plaat, dié in een aantal nummers aantoont dat oude versleten hits in een nieuw jasje nog best interes sant kunnen zijn. (Berser kley) Nina Simone - Het liep de laatste jaren niet zo ges meerd met Nina Simone. Haar optredens en elpees werden overladen met kri tiek. De verhuizing naar een andere platenmaatschappij deed haar echter zoveel goed, dat van een opmerkelijke co me-back gesproken mag wor den. Op Baltimoreheeft Nina duidelijk voor het grote publiek gekozen. Met Creed Taylor (de man achter de platenmaatschappij) als pro ducer werden in een Belgi sche studio een tiental uiterst plezierige nummers op de plaat gezet, waarin Nina naar harte lust haar emoties kon stoppen. Af en toe wil haar aanpak wel eens over slaan in te geforceerde, over- sentimentele arrangementen. Het sterktst zijn (wederom) de ballads („Everything must Change" en „Music for Lovers"). De cover-versie van Randy Newman's „Baltimo re" goot Nina in een opmer kelijk passend raggae-jasje. Als zij nog iets meer schaaft aan haar arrangementen, waardoor de nu dik aange zette orchestratie wat in toom gehouden kan worden, dan zal Nina ongetwijfeld weer het succes krijgen dat ze verdient. (C.T.I./Dureco) Derringer - Met hun vierde elpee „If I Weren't So Ro mantic, I'd Shoot You" maakt de Amerikaanse groep Derringer van zanger/- gitarist/songschrijver Rick Derringer duidelijk weer enigszins op het goede spoor te zijn beland. De groep maakte in '74 met „All Ame rican Boy" een zeer veelbelo vend debuut, een plaat vol opwindende rockmuziek, af gewisseld met enkele sfeer volle ballads. Daarna is het allemaal bergafwaarts ge gaan. Op hun tweede en der de langspeler werd de mu ziek van Derringer steeds logger en fantasielozer. Met deze nieuwe plaat keert het geloof in Derringer echter toch weer terug. Hoewel niet ieder nummer even goed is, bevat de elpee toch een aan tal zeer aantrekkelijk har- drock-nummers. Met name Derringer's nieuwe aanwinst, de drummer Myron Grom- backer, blijkt de groep goed gedaan te hebben. Zijn spel is in ieder geval bij tijd en wijle fabuleus. De composi ties zijn redelijk afwisselend en klinken over het algemeen erg vol, zowel wat zang als wat instrumentatie betreft, en dat voor een driemansfor matie! Een negatief punt is daarentegen dat in enkele nummers wel wat erg bewust op de hitparade is gemikt. Maar dat zal wel iets te ma ken hebben met de produc tie, die in handen is van hit machine Mike Chapman. (CBS) Jerry Lee Lewis - Eén van de weinige nog levende rock 'n roll-artiesten uit de vijfti ger jaren, Jerry Lee Lewis, heeft ook weer eens een nieu we langspeler gemaakt. Zijn eerste sinds het in 1975 ver schenen Odd Man". Wat be- driegelijk heeft Lewis zijn nieuwste product de titel „Keeps Rockin" meegegeven, een titel die slechts op een klein deel van het gebodene betrekking heeft. Want Lewis trekt in de meeste nummers de lijn door, die al in 1968 werd ingezet met de elpee „By Request", een plaat waarop de oude rocker zich nog uitsluitend bezig hield met het zingen van nogal me lige country westemmu- ziek. Ook op Keeps Rockin" vormt dit genre de hoofd moot, waarbij compleet met dameskoortjes en strijkers een bedroevend pijl wordt bereikt. Het doet werkelijk pijn om de maker van zoveel onsterfelijke rock 'n roll be zig te horen in dat soort glad gestreken, nietszeggende on zin. Gelukkig echter wordt de elpee-titel toch nog enigs zins waargemaakt, en wel in nieuwe versies van „Sweet Little Sixteen", „Blue Suede Shoes", „Lucille" en „Pee Wee's Place". Vertojkingen, die weliswaar niet in de scha duw kunnen staan van Le wis' eerste werk, maar die toch aantonen dat deze 'king' het swingen nog niet hele maal verleerd is. En dat voor iemand die 29 september aanstaande 39 jaar oud wordt! (Mercury) Kerstmis heeft voor de vijf leden van de op en top Engel se formatie Lindisfarne een Jj extra magische klank. In elk ëj gesprek, in elke confrontatie o met de muziekpers komen die feestelijke hoogtijdagen ter 1 sprake. Het gezellige kerst sfeertje was tot tweemaal toe aanleiding alle muzikale on enigheden, die geleid hadden tot de ontbinding van Lindis farne, diep weg te stoppen, en frank en vrolijk aan een reü nie te beginnen. Manager Bar ry McKay gaf daartoe de aan zet, hetgeen in '76 resulteerde in twee uiterst succesvolle op tredens in de Newcastle City Hall, een jaar later gevolgd door weer een reünie. Het ent housiasme van het publiek sloeg op de groepsleden over en Lindisfarne werd her-opge richt. Het leverde een nieuwe elpee (,JIack and Fourth"), een nieuwe hitsingle („Run from Home") talloze optre dens en een nieuwe, vollere sound op. Het verhaal van Lindisfarne is er een van evenzovele ups als idowns. In '67 werd de aanzet tot Lindisfarne, genaamd naar >n eilandje ergens tussen En- iland en Schotland, gegeven. In het universiteitsstadje New castle zag de „Downtown Fas hion" het levenslicht, na onge- en jaar omgedoopt tot Lindisfarne. „Het was een groep die in die jaren vooral regionaal wat in de melk te brokkelen had. We speelden toen uitsluitend folk-getinte K.N.üjmuzieic, wat vooral de studen ten aansprak", vertelt Ray Jackson, de multi-instrumen talist van de groep. Lindisfar ne kreeg contact met platen maatschappij Charisma. Tot '73 volgden drie redelijk suc cesvolle elpees, alle geprodu ceerd door Bob Johnston. De hechte samenwerking met Johnston leverde de groep twee hitsingles op, waardoor men uit de regio kon breken. Engeland, en later het vaste land van Europa en Japan lagen aan hun voeten. Na de derde elpee bekoelde de relatie tussen Johnston en Lin disfarne, door de bergen kri tiek die de produktie van de laatste elpee kreeg. Het zou uiteindelijk tot de eerste breuk van Lindisfarne leiden. „We hadden allemaal verschillende muzikale opvattingen. Dat deed de homogeniteit van de groep geen goed. We besloten als vrienden uit elkaar te gaan", aldus Si Cowe, die met Rod Clements en drummer Ray Laidlaw de groep Jack the Lad oprichtte. Ook deze groep steeg niet uit boven het niveau van een aardig, niets zeggend provinciegroepje. Zanger Alan Hull zette Lindis farne voort als Lindisfarne II. Bleef alleen Ray Jackson over als enige man, die zijn colle ga's niet vergezelde in een groep. Hij ging wat meer stu diowerk doen, wat hem geen windeieren legde, want juist in die jargn was het gebruik van mandoline, het instrument dat hij als geen ander bespeelt, al aardig ingeburgerd. Ray Jack- The Bee Gees and Peter Frampton als „Sgt Peppers Loneley Hearts Club Band". son: „Dankzij de single-hits kwam ik in contact met Rod Stewart. Hij vroeg me of ik aan zijn elpee Every Picture Tells A Story" wilde meewer ken, dat wil zeggen op het nummer Maggie May". Ik moest om contractuele moei lijkheden te vermijden de naam Stanley Matthews aan nemen. We hadden nooit ge dacht dat die single zo'n hit zou worden, en de doorbraak van Rod zou bewerkstelligen. Door dat succes werd ik ook gevraagd mee te werken met Ralph McTell, die de single „Streets of London" opnam. Met McTell en later ook met Michael Chapman maakte ik wat tournees". In '77 viel Jack the Lad uitel- kaar, nadat de drie ex-Lindis- farne-leden weer wat van het succes hadden gesnoven na de enthousiaste reacties tijdens hun eerste reünie-optreden. Het was zo frustrerend dat men Jack overboord zette. Alan Hull bleef echter stevig doorgaan, nu niet als leider van Lindisfarne II, maar als grote inspirator achter de Ra diators, en als solo-artiest. En kele elpees waren het gevolg van zijn onstuimige daden- drift. Maar het bloed kroop waar het niet gaan kon, en de vijf heren trokken weer naar elkaar toe. De tweede reünie (Kerst '77) was een feit. Vijf uitverkochte concerten .maak ten hen murw en eenstemmig werd besloten opnieuw te be ginnen. Gus Dudgeon, als pro ducer actief voor onder ande re Elton John en Kiki Dee, werd aangetrokken, een nieu we platenmaatschappij werd gevonden (Mercury) en aan de sound werd wat geschaafd. Met vastomlijnde ideeën trok men de studio in. „Er wordt door veel mensen gezegd, dat het Gus was, die verantwoor delijk is voor onze muzikale vernieuwing. Dat is pertinent niet waar. Wij wisten precies wat we wilden. Het enige dat wij aan Gus overlieten was het maken van de arrangementen voor de vioolpartijen, en dat deed hij nog in overleg met ons", reageert Ray Jackson fel als in het gesprek maar even de naam Gus Dudgeon valt. En nu Ray er toch over begint; inderdaad is het opvallend dat Lindisfarne van een op folk- gerichte groep, veranderd is naar een formatie zonder een vast muzikaal patroon, met erg veel nadruk op vioolpartij en en harmonieuze vocalen. Dit universele karakter van Lindisfarne's muziek zal moe ten zorgen voor een wereldwij de bekendheid. De groepsle den willen wel. „We hebben voor een release van het laat ste album in de V.S. al een contract met Atlantic geslo ten", roepen de heren in koor met gezichten alsof het rijk der hemelen bereikt is. De aardse realiteit is wel anders, want niemand in het land der onbegrensde mogelijkheden kent Lindisfarne. 't Is ook maar een klein, nietig eilandje. LEX NIGGEBRUGGE f* Drie Lindisfarne-leden: Rod Clements (links), Ray Jackson en Si Cowe. 'dLl Lindisfarne

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1978 | | pagina 11