Gouda
laat licht
schijnen
over historie
van
de kaars
„Oldtimers op rails" in Deventer museum
„Pastis"
voortaai
50 pet
Frans
LEIDSE COURANT MAANDAG 14 AUGUSTUS 191
Parijs De wellicht mee r
typische Franse drank, i
„pastis", die zonder zij 1
smaakbepalende Oostaziat
sche bestanddeel tot vóc
kort ondenkbaar was, a I
binnen afzienbare tijd gn»
tendeels, zo niet gehfe
Frans worden. De verrewi
grootste producent vi
„pastis", Pernod-Ricard, i
om niet meer geheel en j
van de importen van d
anijs-essences uit Oost-Aii
afhankelijk te zijn, tot h< r
verbouwen van venkel (J
nouil" in het Frans) overgi
gaan. En wel omdat venke
volgens de heer André Roj
pert van de Société Ricari
precies dezelfde essence
bevat als de anijs die ui j
Zuid-China en het noorde
van Vietnam betrokke
wordt.
In het Rhöne-dal, in de Ca
margue en zelfs in de omge
ving vhn Parijs zijn nu zes
honderd hectaren venjte
aangeplant, waardoor he1
Oostaziatische monopolie.
ondergraven is. Tot dusvei
werd de anijs-essence ver. r
kregen uit de vrucht van ea i
exotische boom, de badiaai 1
die voornamelijk in Chin 1
en Vietnam voorkomt. To
1961 leverde de import gee -
moeilijkheden op, maar toei
de betrekkingen tussen Mos
kou en Peking gespannen,u
werden, werd ook de anijs,
import afgesneden, omdat
tot dan toe in Moskou alle
transacties met China plaats
hadden, wat aromatische
planten betreft. In Frankrijk -
zag men zich genoodzaakt te
overwegen de fabrieken1
waarin „pastis" vervaardigt
wordt stil te leggen, maai
net op tijd werd de import"
hervat. In 1973 stegen dei
koersen snel, parallel met der
algemene verhoging van
producten uit de zgn. Derde
Wereld; de anijs-essences
werden twintig keer zo duur
en kosten nu vijfhonderd
frank (250 gulden) per kilo.
Anijs komt evereen met een
chemisch eenvoudig te isole
ren molecuul: anethol. Zo*
gemakkelijk te isoleren
zelfs, dat deze synthetisch
vervaardigd kan worden. De
Amerikanen blijken dit aan
de lopende band te doen en
hun product is half zo duur u
als anethol dat uit planten
gewonnen wordt.
Pernod-Ricard kan, gezien
de oude traditie van de bei
de firma's die in 1974 fusio
neerden, niet op de flessen
„pastis" vermelden dat haai
drank vervaardigd is mg
synthetische anethol. Daa
om werd gezocht naar plan
ten die in Frankrijk groei
den en die anijs bevatten
En venkel bleek de meest
ideale te rijn. De plant
wordt voornamelijk ge
bruikt om haar wortels (die
als groente opgediend wór
den) of om haar bloemen
(als aromatisch kruid). Maar -
als de vruchten onder stoom
gedistilleerd worden, leve
ren rij anijs op, en deze
operatie kan nagenoeg
ideaal verwezenlijkt worden
in lavendeldistilleerderijen.
Vandaar ook dat Pernod-Ri
card een beroep gedaan
heeft op de belangrijkste
Franse lavendel-coöperatie,
die tweeduizend leden telt.
Momenteel dekt de fenouil-
productie al tien procent
van de behoefte van de fiï-
ma Pernod-Ricard, en men
is nu het experimentele sta
dium te boven. Pernod-Ri
card heeft met een aantal
landbouwers contracten af
gesloten voor levering van
venkel tegen vaststaande
prijs, en de productie zou
volgens een landbouwer in
het Rhöne-dal even rendabel
zijn als het verbouwen van
mais.
Sedert in Frankrijk deze
venkel-productie op gang
gekomen is, zijn de Aziati
sche prijzen ook gestabili
seerd en tot 145 frank per
kilo gedaald, terwijl de prijs
van een kilo Franse anijs
nog altijd 185 frank be
draagt. Vandaar dat Per
nod-Ricard uit China en
Vietnam anijs-essences blijft
importeren, maar toch voor
de helft Franse essence -in
zijn „pastis" verwerkt. Maar
met de eigen productie be
schikt men over een geduch
te stok achter de deur tegen
sterke prijsstijgingen. En de
ze is des te doeltreffender
daar de nationale productie
binnen enkele maanden ver-
dubbeld zou kunnen wor
den.
De anijshoudende dranken
vormen nog altijd 47 pro
cent van de totale productie
van Pernod-Ricard; de jaar
lijkse omzet bedraagt vier
miljard frank (twee miljard
gulden) waarbij eveneens
andere door de firma ver
vaardigde dranken betrok-
ken rijn. De vermaarde ver
frissende en dorstlessentfe j
„pastis", die Nederlanders B
wel eens „kamelenpis" ge-
noemd hebben (vermoede- |j
lijk beïnvloed door de
kleur), is op de allereerste j
plaats een drank die in j
Frankrijk gedronken wordt
En dan nog voornamelijk in t
de zuidelijke helft van het
land: 120 miljoen liter per
jaar. Het buitenland drinkt
slechts 20 miljoen liter.
JAN DRUMMEN
Deventer In-het museum
voor Mechanisch Speelgoed
aan de Noordenbergstraat 9 in
bet hartje van Deventer in een
bijzondere tentoonstelling te
zien. Onder de titel 'Oldtimers
op rails' rijn daar tot en met
20 oktober speelgoedtreinen
van vóór 1925 ondergebracht,
grotendeels uit het eigen bezit
van het museum, aangevuld
naet bruiklenen van drie
particulieren. De expositie
kwam tot stand op mitiatief
ra- de nieuwe stichting
Vrienden van het Mechanisch
Speelgoed.
In 1825 werd de stoommachi
ne, een uitvinding van Step
henson, ingezet bij het in
gebruik nemen van de eerste
stoomspoorlijn tussen Stock
ton en Darlington in Enge
land. In 1830 kwam er een
tweede spoorlijn, die tussen
Liverpool en Manchester. De
eerste Duitse spoorlijn tussen
Neurenberg en Furth werd in
1835 in gebruik genomen. In
Nederland reed de eerste
stoomtrein, de Arend, vanaf
1839 tussen Haarlem en
Amsterdam.
Het duurde niet lang of dit
nieuwe transportmiddel werd
ook als speelgoed op de markt
gebracht. Naast traditionele
materialen als hout, tin en
papier-maché, pasten de
fabrikanten op grote schaal
blik als grondstof toe. Dit
vond zijn oorzaak in de
mogelijkheid blik machinaal
te verwerken. Dit procédé
werd tijdens de industriële
revolutie in de 2e helft van de
vorige eeuw ontwikkeld.
Blik kon gestanst, bedrukt én
in mallen geperst worden
zodat massaproduktie moge
lijk werd. Massaproduktie
kwam pas omstreeks 1908
echt op gang. Daarvoor werd
het blik grotendeels met de
hand uitgesneden en beschil
derd. Zoals de treintjes die op
de wereldtentoonstelling in
1851 in Londen voor het eerst
aan het publiek werden
getoond.
Marklin kwam als eerste, op
de Leipziger Messe in 1881,
met een volledige treinenset
op rails waarbij ook wissels
en kruisingen geleverd wer
den. De locomotief werd
voortgedreven door middel
van een uurwerk-spiraalveer.
Deze set had groot succes.
De eerste treintjes reden nog
niet op rails en hadden geen
mechaniek. De eerste mecha
nieken waren de stoommachi
ne en het opwinduurwerk met
spiraal- of draad veer.
De eerste elektrisch aangedre
ven spoortreinen verschenen
rond 1890 in speelgoedwinkels,
warenhuizen en bazars. Het
spelen met deze treinen was
echter niet zonder gevaar. Als
krachtbron werd eerst een
accu gebruikt. Later werd dit
vervangen door een gloeilamp
weerstand die op het lichtnet
was aangesloten. Zodra men
nu de locomotief van de rail
tilde, stond de volle netspan
ning (110 Volt) op de trein-
baan. Een gevaarlijke situatie
voor spelende kinderen.
Gelukkig kwam aan deze
onhoudbare situatie spoedig
een einde door de omschake
ling op wisselspanning en he<
gebruik van een transforma
tor.
De introduktie van de elektri
sche trein maakte overigens
geen eind aan de fabricage
van opwindbare exemplaren.
Deze laatste waren goedkoper.
Het Museum voor Mechanisch
Speelgoed, dat een unieke
verzameling mechanisch
speelgoed bezit uit het eind
van de 19e en de eerste helft
van de 20e eeuw, is open
dinsdags tot en met zaterdags
van 10 tot 12.30 en van 14 tot
17 uur, zondags van 14 tot 17
Het „Onze Vader" op kaars geschilderd.
(Van een onzer verslaggeefsters)
„Toen kwamen de Russen
die leefden van vetkaarsen
en vochten met speren zo scherp als een
doorn
ze prikten de Fransen eraan als augurkjes
en gaven geen vijand pardon in hun toorn"
Dit rijmpje werd neergeschreven door
iemand in het gastenboek van het
kaarsenmuseum, als herinnering aan zijn
blijkbaar inspirerend bezoek. Het boek telt
slechts een paar beschrijven bladzijden.
Het museum is dan ook pas twee maanden
geopend. De plaats waar dit splinternieu
we kleine museum is gevestigd, is hoe
kan het ook anders de stad Gouda, de
romantische tegenhanger op het gebied
van verlichting van de lichtstad Eindho
ven. Voorzover bij de stichting Het
Kaarsenmuseum bekend, is dit het enige
kaarsenmuseum ter wereld.
De collectie kaarsen en allerlei attributen
daaromheen, zijn ondergebracht op de
parterre van een fraai grachtenhuis aan de
Turfmarkt, een vrij onopvallend zeventien-
de-eeuws pand met de naam „Het
Hemelsbroodt".
Een op het eerste gehoor vreemde naam
voor een museum, maar de conservator, de
heer J. P. A. van der Heijden, die
oorspronkelijk als particulier met dit
museum is begonnen brengt opheldering.
Sinds 1629 was er in het pand een bakkerij
gevestigd, oorspronkelijk van koekebakkers.
Met hemelsbroodt wordt koek bedoeld
Enorme kaars-kunstwerken in het Goudse kaarsenmuseum.
vanwege de „hemelse" smaak van dit
meelprodukt. Een paar maanden geleden
werd de winkel, waarachter de bakkerij
was gevestigd toegewezen aan de heer Van
der Heijden om er met zijn privé-collectie
kaarsen en attributen een museum in te
richten. Met behoud van het winkelinterieur
is dat aardig gelukt.
Waar voorheen de koeken, taarten en
andere lekkernijen als de befaamde Goudse
stroopwafels over de twee brede toonban
ken gingen is nu een verkoopruimte van
kaarsen. Ze liggen er in verschillende
soorten en maten, machinaal beschilderd of
fraai met de hand beplakt met droogbloe
men. Ook potten bijenwas en zuivere
bijenhoning staan te koopt opgesteld in de
hoge licht-aubergine geschilderde open
houten kasten. Een paar enorme kaarsen
bungelen hoog aan de balkenzoldering.
Een rondleiding door het museum laat zien
dat banketbakkerij en kaarsen toevalliger
wijze iets met elkaar te maken hebben.
Niemand minder dan de koekebakker uit
de middeleeuwen heeft ervoor gezorgd dat
het kaarsversieren in zwang kwam. Juist in
die periode werd de vetkaars, die slecht
brandde en snel op was, vervangen door de
bijenwaskaars. De bakkers gebruikten in
die tijd honing (er was geen suiker) om hun
meelspijzen te zoeten en die betrokken zij
van imkers.
Omdat zij er graag een centje bij wilden
verdienen kochten zij bij de imker tegelijk
met een voorraad honing ook wat bijenwas,
en sloegen aan het experimenteren. De
houten planken voor het bakken van
speculaas goten rij vol met vloeibaar
gemaakte was en daarna drukten zij de
ronde, vierkante of ruitvormige was-plakka-
ten op kaarsen, die dan grif van de hand
gingen bij de adel.
Zo werd de kaars van een puur gebruiks
voorwerp meer en meer tot een sieraad in
de vertrekken. Bovendien was het en is
het nu nog steeds als cadeau aardig in
trek, in het begin vooral bij huwelijken en
jubilea. De collectie van het kaarsenmu
seum laat hier een aantal fraaie voorbeel
den van zien. Zo is er een prachtig
beschilderde kaars die als speeldoos dienst
doet. Als de kop van de kaars opengeklapt
wordt, stijgen fraaie klanken uit de kaars
op. Als geschenk werd ook al gegeven de
kaars die in de kerk werd gebruikt om het
psalmenboek bij te lichten. Een sliert lont
met daaromheen een dun laagje was, nam
men opgerold mee en werd in een
klemmetje steeds een eindje opgetrokken.
Ook deze werden in verschillende vormen
gegoten, zelfs opgerold in de vorm van een
kerkboek, versierd met fraaie roosjes. Ook
andere voorwerpen werden van was
gemaakt. Doosjes voor hosties of voor
sieraden. Reukkaarsen en waskaarsen
werden behandeld met een middel dat
insecten uit de buurt houdt. Al deze
voorwerpen staan bijeen in de eerste kamer
van de rondleiding die door de heer Van
der Heijden op verzoek elk heel uur van
tien tot vijf en op zondagen van twee tot
vijf wordt gegeven. In een historisch
overzicht vertelt hij iets over de wordings
geschiedenis van de kaars. Van de
ontdekking van de hars in de prehistorische
tijd toen de hars op een tak naar de
holen van de mens zou zijn meegenomen en
zeer goed bleek te branden tot een
fakkel die de eigenlijke voorloper van de
lont is.
Dé eerste kaars was de vetkaars, gemaakt
van dierlijk vet, die nu niet meer als
verlichting wordt gebruikt omdat hij te veel
stinkt, druipt en bovendien slecht brandt.
Sommige mensen zweren echter bij de
vetkaars als middel tegen winterhanden of
Conservator Van der Heijden laat zien hoe kerstboomkaarsjes worden gemaakt.
smeren het bij verkoudheid op de borst.
Van de Britten is bekend dat zij in de
achttiende eeuw in tijden van hongersnood
dit vet aten. Zij haalden het bij de
vuurtorens waar met vet de vuren
brandend werden gehouden. In de
Middeleeuwen komt dan de bijenwaskaars
op, die echter nogal kostbaar is doordat er
veel bijen aan te pas moeten komen.
Tegenwoordig kennen we dan de stearine-
kaars. De stearine is een bestanddeel van
het dierlijke vet dat erg hard is, en snel
breekt. Ook kennen we de paraffinekaars,
een produkt van de aardolie-industrie. Het
nadeel van de laatste soort is dat hij snel
van kleur verschiet en krom trekt.
„Kaarsen in religie" komen aan de orde in
het aangrenzende vertrek. Op de planken
vloer staat heel imponerend een kaars
waarin uitgesneden als in houtsnijwerk
afbeeldingen van de twaalf apostelen.
Voorts nog diverse ander kunstwerken
waaraan duidelijk te zien is wat machinaal
en wat met de hand vervaardigd is. De
aanwezige handgemaakte kaarsen rijn
vrijwel zonder uitzondering afkomstig uit
Duitsland. In een enkel klooster wordt daar
nog dit eindeloos geduld vragende werk
gedaan. In de Duitse deelstaat Beieren is
nog een eenenzeventigjarige man te vinden,
die kaarsen maakt en versiert en ze in rijn
winkeltje te koop aanbiedt.
Als met zoveel handwerk is ook met
kaarsen-versieren geen behoorlijke
boterham te verdienen. Men is over het
algemeen niet bereid voor een kleine kaars
met daarop een eenvoudige afbeelding, een
werk dat toch wel een uur duurt, twintig
gulden neer te tellen. Puur handwerk zijn
ook de beeldjes van bijenwas die werden
gebruikt om in de kerk de zegen over een
huwelijk af te smeken.
Ook de kaars als symbool van het
menselijk leven komt aan bod. Dit komt
sterk tot uitdrukking in een pastelkleurige
kaars in de collectie. Bovenaan, aan het
begin van het leven dus, is een wieg
geschilderd, daaronder afbeeldingen van de
jeugd, het huwelijk, de ouderdom en
tenslotte onderaan de hemelpoort.
Hoe nu kaarsen worden gemaakt wordt
stap voor stap getoond in het achterste
vertrek van het museum, waar vroeger de
bakovens stonden. Daar is een ouderwetse
honingraatpers te zien die precies volgens
het principe van een druivenpers werkt: de
honing wordt uit de raten geperst en de
was blijft over. Drie manieren zijn er om
een kaars te maken. De meest bekende is
wel het op en neer halen van de lont in een
rechtopstaande bak met vloeibaar gemaakte
was of vet (70 graden Celsius) net zolang
tot de gewenste dikte is bereikt.
Ook is het mogelijk een kaars te maken in
een lange lage bak, waar de lont horizon
taal in wordt gedoopt. Het gevaar is echter
groot dat de temperatuur niet constant
blijft. In het museum is zo'n machine niet
aanwezig, want die bleek met de grote
rollen lont aan weerszijden van de bak, te
groot.
De methode die door de bekende
plaatselijke kaarsenfabrikant wordt
gehanteerd is een geheel machinale. Het
kaarsenmuseum heeft een machine voor
kerstboomkaarjses. Van bovenaf wordt
stearine in ijzeren kaarsvormpjes gegoten
en na afkoeling kan men zo een groot
aantal kaarsjes tegelijkertijd uit de vorm
halen.
Of de kerstboomkaarsjes-industrie de
laatste jaren goed draait is te betwijfelen,
gezien de grote concurrentie van de
veiligere kunstlichtlampjes. Maar de kaars
op de eettafel of bij een gezellig avondje is
sterk in opmars in dit tijdperk van
verlangen naar grootmoeders tijd. In dit
(kaars)licht gezien is het te verwachten dat
het kaarsenmuseum veel bezoekers binnen
zijn muren zal ontvangen.