aak van je hobby je hobby:
ouw zelf een hengel
iortvissers geen beste
karpervissers
Elke made krijgt kip
als galge-maal
FBOUW-PAKKETTEN NIET INGEWIKKELD
4
Maden in koelkast?
SDAG 30 MEI 1978
LEIDSE COURAN1
van je hobby je hobby. Zo zou je
IJ gojida kunnen maken voor het zelf
W en van hengels. Het is een plezierig
je in gesloten (vis)tijd. Het kan thuis
iren en er komen geen al te halsbreken-
eren aan te pas. Bovendien kan het de
ioorgt -laar gauw een paar tientjes schelen en
dt zol aakt hengels zoals hij denkt dat ze goed
hand En hebben we niet allemaal onze
hanc ings-stokjes? In principe kan de
wj et-zelver zo'n licht hengeltje of zo'n
om, hengel maken als hij wil: dus de keus
is djnaf lichte spin of vlokhengel tot een
;t sliji t karperhengel.
zeer jelangrijke man bij het zelfmaken van
els is de man in de hengelsportzaak. Hij
ak de eerste aan wie schuchter bekend
j h» 1 gemaakt dat er wel idee is om zelf eens
iengel te bouwen. Wie al vaak met dit
va heeft gehakt en zelf al honderden
(^aa els in elkaar heeft gezet, is de man van
^üik te Leeuwarden, K. A. Schwartz. Hij
wat er te koop is op dit gebied en wat
metP^jk is. Voor de aspirant zelfbouwer heeft
enkele ..bouwpakketten" samengesteld
ïee hijzelf veel succes heeft geboekt. Hij
graag hoe het allemaal in elkaar zit.
•ngel;
extra
ïlfbouwpakket bestaat uit diverse zaken:
dacht naa'- blanks van Engelse makelij
bekend als meest geschikt voor de
a .v.-,,,,,--
gelang het type hengel dat men wil
yen zijn er blanks in vele afmetingen
2,10; 2,25: 2,45; 2,60; 2,70; 3,00 en zelfs
meter). Men moet er goed op letten dat
erschillende delen die men krijgt, ook
rdaad bij elkaar horen, want de delen
Jen aan elkaar door een pen. Men kan
vissf331"^ °°k zelf bussen monteren maar dit
ee >st vee' precisie en het is nu eenmaal zo
(14 teen pensluiting de aktie van een hengel
F doorgeeft. De blanks zijn dus de
ngrijkste onderdelen en beslissend voor
)bertjlyPe hengel dat men wil bouwen. De
s er #en liegen er dan ook niet om. Voor een
net ekbaarshengel zit men gauw op een kleine
iaat ijderd gulden om maar eens een voorbeeld
toet deven. Men heeft dan ook een hengel die
peerlijitatief kan wedijveren met de meest
zitsaanstaande fabriekskwaliteiten. Licht en
allesi niet slap met een goede aktie.
andl
gebiijere zaken die in het bouwpakket
bijlshoren zijn: kurken voor de handgreep,
sportjringen. onderdop, afdekplaat, ogen,
kelgaren en lak. Als klap op de vuurpijl
lurlijk een portie vrije tijd en de nodige
:bberij. Wie er liefhebberij voor heeft,
ook de handigheid wel onder de knie te
Voordat we beginnen te bouwen een
iandere zaken. Vraag de winkelier wel
bijfrailringen en niet om railfitting, waarop
olen geschroefd kan worden. Door
uik te maken van ringen houdt men een
r contact met de hengel en zijn aktie.
vendien is een fitting maar koud aan de -
jiden (kurk is lekker warm. en men kan
2 jgeval van een fitting nooit eens schuiven
/an <fde molen'
-atS
De ogen zijn de spiegel van de ziel van de
i mens. Die ogen willen ook wat. Voorop moet
staan dat de geleide-ogen gemaakt zijn van
hard materiaal. De ogen van Duitse makelij
zijn beter dan de Engelse. Men ziet het al
gauw aan de afwerking. Bovendien zijn de
ogen van onze oosterburen gemaakt van
staalchroom en dat is goed spul. De
1 nylondraad glijdt er perfect overheen en
inkepingen komen niet zo gauw voor. Voor
het topoog kunnen we het beste eentje nemen
die als een bus op de top geschoven kan
worden. Qua afwerking levert dit de mooiste
I resultaten.
i Bouw
De bouw van de hengel begint met het maken
van de handgreep. De voorgevormde
i handgreep moet immers over de eerste blank
I heen en wanneer er al Ogen op zitten lukt dat
j moeilijk uiteraard. Voor het lijmen van het
handvat moet men een twee componentenlijm
I gebruiken. Dat zal geen moeilijkheden
opleveren. Wel moet er bij het aanschuiven
van de ringen op worden gelet, dat deze en
het handvat niet breken. Kurk is niet sterk,
houd daar rekening mee. Het bijschaven van
de kurken kan met een „kattestaartvijl" en
Idaarna fijn schuurpapier. Waar de ogen
II moeten zitten, is ondanks alles toch nog niet
een eenvoudig karweitje. De winkelier helpt u
er wel een handje bij, want eerst moet ook de
„zachte zijde" van het fibre bepaald worden.
Men kan dit vinden door de twee aaneengeslo
ten blanks te buigen en daarna „wringend" te
laten draaien. De blanks die u meeneemt zijn
al voorzien van gemerkte plaatsen voor de
geleideringen. U zet de geleideringen even op
hun plaats met een stukje plakband en dan
begint het wikkelen. Niet vanaf het voetje van
het oog, maar vanaf de stok (blank). Het einde
van het draadje is iets naar binnen en daar
wordt de rest van de draad overheen
gewonden. Nu komt de hengelbouwer er ook
achter hoe belangrijk een goed afgeplet voetje
is. Zit men bijna op het einde van de voet
dan moet een lusje meegedraaid worden (zie
tekeningen). Een paar slagen verder moet dan
het einde van de wikkeldraad door dit lusje
worden gehaald, waarna men het einde van
de wikkeling kan vasttrekken. Het lukt de
eerste paar keren misschien niet, maar de
aanhouder wint en dan is het toch een^ vrij
eenvoudig werkje. (Tekeningen en foto's
verduidelijken dit winden van de wikkel
draad).
Als al deze ogen in de wikkelingen zitten
komt nog het topoog. Hiervoor hebben we een
busje gekozen. Met dezelfde twee componen
tenlijm als het handvat bevestigd is, kan ook
het topoog op zijn plaats worden gebracht.
Het is niet nodig, maar voor „het gezicht"
moet hier ook wel een wikkeling worden
aangebracht: een sierwikkeling. De
wikkelingen moeten voordat de hengel (één
keer) wordt gelakt, vier keer gelakt worden.
Dit komt de stevigheid van de verbinding zeer
ten goede. De hengel moet niet vaker dan één
keer gelakt worden. Vaker lakken is niet
nodig en maakt de hengel onnodig zwaarder.
Na het 24 uur drogen is dan de eerste eigen
gebouwde hengel klaar. Als de blanks goed
waren en de nodige zorgvuldigheid is betracht
bij het bouwen, is het een hengel om plezier
mee te beleven en om terecht trots op
te zijn.
MARINUS DE BOER
;rpe
^lortvissers zijn in het algemeen niet zulke
h -pte karpervissers. Van de uitgezette karper
a»r de van^1 veeI h°£er zÜn- hier
"lïandering in te brengen zou er eigenlijk
Pp praktijkcursus sportvistechnieken
prganiseerd moeten worden.
g it is een conclusie van drs. M. P. Grimm van
Organisatie ter Verbetering van de
nnen visserij (OVB) na een studie van de
n gezette karpers in de Kleine Wielen bij
quwarden Eind maart 1974 werden in het
r 00 gesloten water van de Kleine Wielen (40
ctai e) 909 karpers (1000 kg) uitgezet.
.'.'ervan waren er 271 spiegelkarpers en 638
lubkarpers. Alle dieren waren gemerkt.
Dp- ^et kegin van het visseizoen werd vijf
(den per gevangen karper (merkje
leveren...) uitgeloofd. Ook werd er een
quéte gehouden langs de waterkant,
igeveer 400 van de naar schatting 1570
alen ortvissers die er kwamen werden
id ziidèrvraagd. In totaal werden er 345 merkjes
en geleverd (dat is 38 procent) van de uitgezette
visossen. Toch moet dit aantal hoger worden
ischat. omdat ongeveer 30 procent van de
irpers het merkje verliest. Men neemt
larom aan dat 54 procent van de karpers
:vangen is. De meeste van deze dieren
?rden in juni gevangen.
2 e 345 karpers, waarvan het merkje was
gestuurd, werden volgens opgave van de
lortvissers door 94 personen gevangen,
vintig procent van de vissers riste met een
iste vismaat. Indien een aantal van deze
HÉ ortvissers hun gezamenlijke vangst op één
"Vsj tam zou hebben laten zetten dan moet het
,-vl "üal succesvolle karpervissers hoger gesteld
f| orden Maximaal zullen er echter maar 113
lortvissers één of meer karpers (gemerkt)
IÉ ;bben gevangen.
rs. Grimm berekende dat 338 sportvissers
I ïbben geprobeerd karpers te vangen, (juni -
ctober 1974 dus). Van deze 338 sportvissers
idden er dus 225 geen enkele gemerkte
ar per gevangen. Maar enkele .karpervissers'
.'ken dus succesvol geweest te zijn. Zij die
is hadden, hadden meteen ook goed
icces: 4,1% van de sportvissers ving 51,6%
m alle teruggemelde karpers. „Deze cijfers
men aan dat een goede vangst kennelijk
)orbehouden is aan een kleine groep
lortvissers en dat er onder de vissers een
ö^Jote groep is, die de kunst van het vissen
1% iet meester is", aldus drs. Grimm
lit verschijnsel is overigens niet alleen
H| eperkt tot de .karperaars'. Uit een onderzoek
Ipf at verricht werd in de Biesbos blijkt dat ook
e vangsten van blankvoorn en brasem voor
'v it merendeel door een betrekkelijk kleine
oep vissers wordt verwezenlijkt. Ongeveer
fj.ntig procent van de blankvoomvissers
i haalde vijftig procent van de vangst binnen.
Van de brasem werd de helft van de totale
vangst door ongeveer 10 procent van de
I brasemvissers boven water gehaald. Vijftig
procent van de brasemvissers mag je ze
dan nog wel zo noemen? ving niets... Uit
een onderzoek in de Verenigde Staten blijkt
dat het beeld daar gelijk is. De onderzoeker
Rupp concludeerde dat ongeveer zes procent
van de sportvissers die op forel visten
ongeveer vijftig procent van de vangst voor
i zijn rekening nam: zeventig procent van de
j sportvissers ving niets...
Wat de proeven op het meer van De Kleine
j Wielen ook geleerd hebben is dat de
schubkarper (een wildbloedhybride) minder
i goed te vangen is dan de spiegelkarper.
Bovendien is het .verloop van de vangsten in
de tijd afhankelijk van de grootte van de
beviste visstand. Wanneer ongeveer de helft
van de uitgezette dieren is gevangen, worden
de vangsten minimaal: de meeste karpers
hebben dan (minder plezierige...) ervaringen
gehad met aas en haak.
Wat de proeven echter ook hebben
aangetoond is dat een beheer van een
viswater noodzakelijk is. De proeven hebben
duidelijk gemaakt dat een goed beheer van
het viswater begint met de vraag: wat wil
men er vangen. Het op een water willen
vangen van alle mogelijke soorten vis lijkt
onhaalbaar. Het beheer van een viswater moet
worden afgestemd op één hoofdsoort (wat de
roofvissen en de karper aangaat) en/of enkele
hoofdvissoorten wat de witvisstand betreft.
Dit wil echter niet zeggen dat naast deze
hoofdvissoorten geen andere vissen in het
water mogen zwemmen. Het wil zeggen dat
van deze andere vissoorten de vangsten als
.bijzaak' moeten gelden. Zo zal bijvoorbeeld
op een water waar de visserij op snoek als
hoofddoel is gekozen geen snoekbaars worden
uitgezet en de oevers zullen begroeid moeten
blijven. In een .karperput' daarentegen is de
aanwezigheid van een goede oeverbegroeing
geen vereiste. Blijkt er naast de karperstand
nog een redelijke witvisstand te bestaan, dan
zou als tweede vissoort bijvoorbeeld
snoekbaars kunnen worden uitgezet. De
snoekbaars is niet afhankelijk van een
oeverbegroeing.
Ieder beheer vereist, aldus drs. Grimm, een
bewaking van de visstand. Af en toe zal men
dit moeten kunnen controleren, maar de
middelen daartoe ontbreken meestal. Men kan
alleen maar op de gegevens van de
sportvissers afgaan, maar dit is geen goede
graadmeter, zoals uit de karpervangsten op de
Kleine Wielen bleek. Men kan dus alleen maar
afgaan op goede sportvissers en bemonstering
door zegen, electrische. visserij of andere
beroepsvistuigen
Rikus Buitink (35), uit het
Gelderse Nijkerkerveen is
een buitenbeentje in het
wereldje van de
sportvissers. „Ik pak op
wat op „grote jongens"
als Albatros, Lavis,
Harodex en DAM laten
liggen". Hij komt
wekelijks in alle delen
van het land met zijn
maden en wormen (die hij
zelf kweekt), maar heeft
daarnaast een compleet
assortiment op
hengelsportgebied aan te
bieden. Zijn kracht is
unieke dingen: zo komt
hij dit seizoen met
mini-maden en met
jobbers die electrisch
verlicht zijn. Een ander
verkoopstuntje van hem
is een zeehengel, die door
eenvoudig de top te
verwisselen tot een
boothengel omgebouwd
kan worden.
Rikus Buitink is erg trots
op zijn mini-maden. Hij
kweekt ze niet zelf, maar
betrekt ze uit Frankrijk.
Het zijn miniscuul kleine
maden. De lengte is
ongeveer gelijk aan de
normale maden, maar de
dikte is slechts twee
milimeter. Volgens de
heer Buitink kan deze
made heel goed de Vers
de vase vervangen voor
de wedstrijdvisser, maar
is het ook zeer geschikt
om te voeren. „Ze vliegen
weg", aldus Buitink en
daarmee bedoelt hij niet
dat de maden snel poppen
en vlieg worden, maar dat
er veel belangstelling voor
bestaat. De houdbaarheid
van de kleine diertjes is
ook bijzonder goed te
noemen.
„üchtdobber"
De ander grote troef van
Buitink is de electrische
dobber. „Dat hebben we
eigenlijk te danken aan de
ruimtevaart", zo vertelt de
Nijkerkervener. Dankzij
de ruimtevaart is er een
miniscuul batterijtje
een Lythiumbatterij
ontwikkeld. De
afmetingen van de cel zijn
twee centimeter lang en
twee tot drie millimeter
dik. Deze batterij komt in
het drijf lichaam van de
dobber (er zijn pennen in
de vorm van
wonderpennen en er zijn
echter werpdobbers en
schuifdobbers.en geeft
dan energie aan een klein
lampje in de top van de
antenne van de dobber.
Het is een helder stralend
lichtpuntje. Het geheel
weegt slechts enkele
grammen en is dus niet
veel zwaarder dan een
ruw-weer-dobber. Rikus
Buitink, die de dobbers
lanceerde op de Visma in
Rotterdam, venvacht er
veel van. Nachtvissen is in
Nederland nog verboden.
Maar 's morgens vroeg en
's avonds kan het ook erg
schemerig zijn en dan is
een lichtpuntje in de
kabbeling een rustpunt
voor het oog. Vooral voor
oudere vissers en vissers
die niet zo goed zien kan
deze dobber een uitkomst
zijn. Hoe lang een
batterijtje het uitzingt, is
nog niet bekend. De
fabrikant de grote
Japanse National geeft
vijftien branduren op. Een
nieuw batterijtje zal naar
schatting twee tot drie
gulden moeten kosten.
Maden
De handel in maden en
wormen was vijf jaar
geleden de start van
Rinus Buitink. Het is nog
eèn belangrijke dobber
waarop zijn bedrijf drijft.
Hij stapte indertijd uit de
bouwvakwereld en begon
in een schuurtje van drie
bij vijf met zijn
„kruipende handel". Hij
stapte in zijn auto, dook
het noorden in en
verkocht zo'n veertig liter
maden in de week. Nu
reist hij met twee
vertegenwoordigers door
het hele land en verkoopt
zo'n slordige drie en een
half duizend liter maden.
Later „ik heb dat
geloof zelf hier
geïntroduceerd" begon
hij verpakte maden en
wormen te verkopen. Het
begon met 500 doosjes in
de week. Nu zijn het er
ongeveer tienduizend. En
de aantallen nemen nog
steeds toe. Vooral ook het
buitenland Duitsland en
Kweken
Wie mocht denken dat de
kweek van maden wel een
smerige troep zal zijn,
komt hier bedrogen uit.
De heer Buitink probeert
het zo „clean" mogelijk te
doen, alhoewel men kan
begrijpen dat een made
niet van schone lucht
leeft „We beginnen met
het kooien van de grote
blauwe vliegen. Ze krijgen
verse visafval in bakjes
tot hun beschikking om
eitjes te leggen. De bakjes"
gaan vervolgens naar een
soort broedcel en dan
wordt de made ook
gekleurd. Dit gebeurt door
kleurstof aan het visvlees
toe te voegen. Daarna
gaan de jonge maden
naar de kwekerij, waar ze
onder een bepaalde
temperatuur en
Marinus de Boer
vochtigheidsgraad in drie
dagen uitgroeien tot de
gewone made. Rijp voor
de verkoop". De zorg van
de madenkweker is dat dé
dieren niet teveel en niet
te weinig vreten krijgen.
Als er teveel voer is dan
worden de maden slap en'
wordt de kweek een
drabbelzoodje. De beestjes
moeten zich „kiplekker"
voelen als ze de deur
uitgaan en vandaar dat
hun laatste maaltijd ook
kip is..Daarna worden
de dieren uit hun bakjes
gezeefd en wroeten zich
door een jute-tapijt.
Schoon en wel vallen ze
in de verkoopbak.
Wormen
Het kweken van wormen
is geen eenvoudige zaak.
De normale regenworm
laat zich namelijk niet
kweken, de dauwpier
evenmin. "Als ik dat
onder de knie zou hebben,
was ik miljonair", aldus
Buitink. Hij komt aan zijn'
voorraad wormen door
"thuis-werkers". Jongens.
mannen en vrouwen
hebben als bijverdienste
wormensteken. „Wippen",
noemen ze het op de
Veluwe. De wormen
worden door de grossier «-
per liter ingekocht voor
ongeveer een tientje. Er
zijn handige jongens bij
die een behoorlijke
bijverdienste hebben.
De wormen worden
geselecteerd en gaan per
doosjes van twintig naar V
de winkeliers.
De mestpieren worden
gekweekt, maar
eigenaardig genoeg is de -
vraag naar mestpieren
veel kleiner. Een mestpier
is ook gemakkelijk te
kweken. Vaak wordt
groente-afval gebruikt,
maar temperatuur en
vochtigheidsgraad zijn van
doorslaggevende betekenis
voor het succes. Engeland
en Frankrijk kennen grote
kwekerijen van dit soort
wormen. „Worm en made
zijn voor de
hengelsportwinkelier
onmisbare artikelen
geworden. Weinig
sportvissers gaan er zelf
op uit om aas te zoeken.
De paar uur dat ze willen
vissen, willen ze ook voor
de honderd procent
benutten, dus kopen ze
een bakje maden of
wormen. Wie kijkt er nog
op een of twee gulden?".
Rikus Buitink is geen
sportvisser in hart en
nieren. „Ik viste nooit
toen ik hiermee begon. Nu
wel, dat kon niet anders
en ik ben het een mooie
hobby gaan vinden".
Daarnaast is hij een
handelsman. Hij pikt dat
op wat de „reuzen" laten
liggen. "De grote jongens
kijken eerst naar enorme
omzetten ik niet. Ik ben
meer op de speciale toer
en bij mij staat voorop
dat ik er aardigheid in
moet hebben. Daarom
vind ik juist de kleine
hengelsportzaken voor mij
ook zo belangrijk. Daar
wil ik tijd voor hebben.
Contact met mensen is
voor mij eigenlijk een
levensvoorwaarde". Rikus
Buitink ziet het nog wel
zitten. Straks komt naasj
de hal van 200 vierkante
meter nog een hal van 500
vierkante meter. Het gaat
hem goed daar aan de
Buntwal in Nijkerkerveen.
Maden (en ook wormen) kunnen het beste koel bewaard
worden. Bij menig sportvisser staat er ergens -zonder
dat moeder de vrouw bet weet - in de koelkast een
pakje of doosje met maden.Begrijpelijk dat velen
hiervoor de neus ophalen. Rikus Buitink: „Ik kan me
begrijpen dat maden in de koelkast niet door de andere
leden van het gezin op prijs worden gesteld. Men kan
ze echter ook op een andere manier heel goed bewaren,
namelijk door in de grond onder boom of conifeer een
oude plasticemmer te begraven en daarin de voorraad
te deponeren". Op deze manier zijn de maden ongeveer
een week goed te houden. Wormen kunnen, als men ze
goed in bladaarde houdt en niet droog laat worden,
langer worden bewaard.