MICHEL
VAN
DER
PLAS
ja
ODE
AAN WILLEMEN
Hf
„In Den Haag
heb ik voor
het eerst
een echte
dichter in levende
lijve gezien"
Paasdag vrij en daardoor kreeg je
relatie met alles, wat vroeger ver
trouwd was, iets onwezenlijks. Je
was er wel, maar het hoorde er niet
echt bij Het seminarie had de taak
van het gezin grotensdeels overge
nomen. Een verloren zaak bij voor
baat.
Toch zijn er herinneringen: heilsol
daten op het Hobbemaplein, een
winteravond op het Buitenhof in
1938. Wazig licht, kale bomen. Als
er toen een foto was genomen, zou
waarschijnlijk blijken, dat het toen
een Zeer heldere dag is geweest.
Want je geheugen kleurt alles sub
jectief bij.Maar voor mij is het een
werkelijkheid, die bestaan heeft. De
restaurants in hun eerste griis.Zur
Krone, Old Dutch en Deyers; verder
op de Twee Steden, dat in mijn
ogen het sjiekste hotel van de we
reld was. Dat was met recht Nee
Plus Ultra.
En dan natuurlijk de open tram
naar Scheveningen. De oude Pier
op, waar halverwege altijd.een man
zat, die silhouetten knipte. In de
planken, waar je op liep,zaten grote
spleten en daardoor kon je de
zien. Vlakbij, griezelig en spannend
tegelijk. Hetzelfde als een rit op de
ezels. Dat was ook eng en onverge
telijk."
Inspiratie
Michel van de Plas neemt zijn heim
wee duidelijk serieus en gebruikt
het graag als inspiratiebron voor
zijn werk, dat hij een huwelijk
met drie maitresses" noemt. Aan
die gelieven, de journalistiek, de
poëzie en het cabaret, heeft hij zijn
handen meer dan vol. Zijn formida
bele productie is volgens hem ech
ter niet het resultaat van een mania
kale gedrevenheid, maar van een
nieuwsgierigheid, waarvan men de
grenzen slechts kan vermoeden.
„Zeker de helft van de boeken, die
ik tot nog toe heb geschreven", be
kent hij, „hebben hun bestaan te
danken aan het feit, dat ik iets
A'ilde lezen, dat niet bleek te be
staan. Ik was dus gedwongen om
het zelf te schrijven".
Volgende maand komt er een
bloemlezing op de markt, die hij
heeft samengesteld uit 150 dagboe-
i. „En af en toe een Salvo" gaat
dat geesteskind heten. „Ik ben gek
op dagboeken, kronieken, verslagen
grote rechtszaken. Als het maar
echt gebeurd is. De dagboeken van
man als Harold Nicolson vind
ik het heerlijkste proza, dat ooit
geschreven is. Die man was oud-di
plomaat. En als hij begint met zijn
dagboek loopt hij al tegen de vijftig.
Voor het jubileumprogramma van
de Haagse cabaretier Wim Kan
schreef Michel van der Plas, chef
redacteur van Elseviers Magazine,
enige jaren geleden een Ode aan
Willemien. Kan bad het nummer al
ingestudeerd, toen de Lockeed-af-
faire het Nederlandse Koningshuis
in opspraak bracht. „Sorry",
schreef Kan aan Van der Plas, „nu
lijkt het net of ik Willemien alle
eer geef en Juliana een trap na
geef". Het lied werd van het pro
gramma geschrapt. Vandaar deze
verlate echo:
Ik heb haar nog gezien,
hier in mijn hoofd staan foto's,
de ouwe Willemien,
in hoge zwarte auto's.
De ouwe koningin
van 't stille Nederlandje.
met haar kordate kin
en het verstarde handje;
dat wuifde wat het kon,
terwijl haar hoofd maar knikte,
in een Oranjezon
waarachter 't lot beschikte:
in golven van hoezee;
en zelfs de Socisden
juichten al zachtjes mee
in 's lands vergaderzalen.
Willemien, Willemien,
hoe zal ik jou beschrijven.
WillemienWillemien,
jij zou er altijd blijven.
Jij had ons in de hand
met onhandige gebaren,
al die haast vergeelde jaren
waarin wij de kinderen waren
van dat burgerlijke, rare
Nederland.
Ik heb haar nog gehoord.
uit Londen, waar ze waakte.
soms. met een kwaad hoog woord
waardoor de ether kraakte.
Wat deed het er nog toe
hoe zij zich uit wou dossen,
met zij- en kantgedoe
en veel te grote vossen
Zij was de enige man
die Churchill kon ontdekken,
en Duitsland en Japan
konden van haar verrekken.
En met de laarzen aan
kwam zij haar land weer binnen,
het harde werk gedaan
en zei: „opnieuw beginnen".
Willemien, Willemien,
nu was je stukken grijzer,
Willemien, Willemien,
maar stiller ook en wijzer;
en met gezond verstand
ging je toen nog eens proberen
als een moeder te regeren,
niet te oud om nog te leren,
van dat nieuwe, arme, tere
Nederland.
Ik heb haar nog gezien.
Ik zie haar nog verschijnen.
De ouwe Willemien.
Ze zegt: ik ga verdwijnen.
Ze staat op het balkon,
zo'n rotbont om haar schouder,
in de septemberzon,
kleiner en heel wat ouder.
Met iets van een soldaat
die wacht staat in zijn huisje,
gedrongen maar kordaat
balt zij haar kleine vuistje.
Ik houd mijn adem in,-
en zij roept hoog en krachtig:
Leve de koningin,
en 'k denk: Godallemachtig.
Willemien, Willemien,
zoals jij gaat verdwijnen,
Willemien, Willemien.
een grote in het kleine.
Ik zal jou altijd zien,
zoals jij in donkere kleuren
waardig weggaat door die deuren:
Met een stap van Nou niet treuren,
't is mijn tijd, het moet gebeuren.
Willemien
Michel van der Plas.
Maar zijn leven lang heeft hij wel
in de verrukkelijke omstandigheid
verkeerd, dat hij alleen maar inter-
ressante figuren ontmoette. De 20-
jarige gouverneur, die door zijn va
der werd aangesteld, heet dan ook
Couve de Murville".
Zelf is Van der Plas jaren geleden
ook begonnen aan zijn eigen dag
boek, waarvoor hij inmiddels het
twintigste dikke schrift met harde
kaft heeft aangeschaft. Hij noteert
zijn waarnemingen in de onleesbare
hyrogliefen,waarmee huisartsen bij
voorkeur hun recepten uitschrijven.
„Over dertig jaar moeten mijn er
ven maar zien, wat ze er mee doen",
stelt hij voor,,, een dagboek wordt
pas interessant als het belegen is".
Een keer per jaar, doorgaans in de
lente, beschrijft Van der Plas in zijn
dagboek één compleet etmaal.Te be
ginnen met het ontwaken en het
weer, dan het ontbijt, dat hij nuttigt.
Wat kost die dag een treinkaartje,-
hoe ziet de trein er uit,wat ziet hij
door het coupéraam, wat kost een
pakje sigaretten en hoeveel rookt
hij er die dag, hoe is de lunch die
middag en wat kost het? Alle mi
nuscule topics, die een mens in 24
uur bijeen leeft, worden bijgezet op
het gelinieerde papier.
Stimulans voor zijn schrijfdrift is in
elk geval, dat hij een geboren soli
tair is, die groepsverbanden als me
laatsheid mijdt. Op die manier
.spaart hij heel wat verloren uren
uit. „Ik kan er zelfs niet tegen om
met twee mensen door een museum
te lopen", zegt hij ,„in elk geval stel
ik voor:"jij neemt de High Road en
ik neem de Low Road. En aan het
einde tonen we elkaar de schatten,
die we ontdekt hebben".
Toch heeft hij zijn eenzaam schrij
ve rsavontuur indertijd graag opge
schort om een zomer lang met God
fried Bomans te praten over het
katholiek geloof, dat hun beider le
ven ingrijpend bepaald heeft. Het
resultaat van dagenlange discussies
resulteerde uiteindelijk in het boek
„In de ook", een verslag van twee
levenslange zoekers. „Ik ben er trots
op", zegt hij ,„dat Bomans in onze
gesprekken zo nu en dan met zijn
billen bloot is gegaan. Dat vind je
in het boek overigens niet allemaal
terug, want tussen de inhoud van
de oorspronkelijke geluidsbanden
en het boek zit een groot verschil.'
Bij de correcties is Godfried toch
weer gaan schrappen en herschrij
ven. Hij kon het niet laten om zijn
leven opnieuw te mythologiseren.
Gelukkig zijn alle banden bewaard
gebleven. Die liggen nu veilig opge
borgen in het Letterkundige Mu
seum in Den Haag.
In het jaar van zijn dood' ben ik
vaak opgetrokken met Godfried.
Dat had te maken met de serie
reportages, die we voor Elseviers
Magazine maakten van politieke bij
eenkomsten. Ik haalde hem s'mid-
dags thuis in Bloemendaal op en
reed met hem naar een plek ergens
in het land, waar een kopstuk
sprak.
In dat jaar heb ik eens gehoopt, dat.
het tussen ons tot 'n echte uitwisse
ling van zielen en harten zou ko
men. Onderweg in de auto en aan
tafel bij een glas wijn zat ik maar
te wachten op het moment, dat ie
door zou breken. Maar het is er niet
van gekomen, want alsmaar kwam
hij toch weer aandragen met nieu
we toneelstukken, nieuwe mythes.
Dan reden we over de Veluwe en
dan zei hij opeens, wijzend naar 'n
verlaten boerderij. „Hier woont een
weduwe, die door mij wordt onder
houden".
In Amersfoort woonden we een ver
gadering van D'66 bij, waarop Hans
van Mierlo sprak. Na afloop zei van
Mierlo, dat hij meteen naar huis
ging, want hij wilde perse een Euro
pacup-wedstrijd op de televisie zien.
„Dan brengt mijn chauffeur u wel
even thuis", zei Godfried gelijk. Hij
ging zelf met van Mierlo achterin
zitten en zei onderweg geen woord
meer tegen me. Om wille van het
spel had hij me voor één avond in
rang teruggezet. En van mij ver
wachtte hij, dat ik zou meespelen.
Toen van Mierlo was uitgestapt heb
ik gevraagd: „blijf je achterin of
kom je naast de chauffeur zitten?
Nee, echte vriendschap was een
onhaalbare kaart.
Ik heb later gedacht: zou Godfried
misschien een ander mens zijn ge
weest, als hij niet in Haarlem, maar
in Den Haag had gewoond? Den
Haag is een dorp, maar dan wel een
dorp met wereldallure. Zoals ook
Washington. Hier gebeurt het alle
maal. Haarlem daarentegen is klein
steeds en bekrompen. Haarlem
heeft in feite ook geen deel aan de
wereld en verdoet zijn tijd aan zelf
verheerlijking. Ik ben er van over
tuigd, dat Bomans in Haarlem
kleinsteeds is geworden. Godfried
had Hagenaar moeten blijven"
Vader kwam uit een katholiek fami
lie uit West-Falen, die op een gege
ven moment naar Nederland is
trokken om daar een bestaan in de
textiel op te bouwen. Uit diezelfde
streek komen de Brenninkmeyers,-
de Lampe's en de Kreymborgs, ook
katholieken, die in de lappen zaten.
Textiel blijkt bij de Roomsen in
goede handen te zijn.
Heel wat herinneringen aan vader
zijn gekoppeld aan de wekelijkse
autoritten, die de stralende hoogte
punten in ons leven waren. We wa
ren met zes kinderen thuis en daar
om besliste vader altijd, wie er mee
mochten. Hij was een streng en
sober man, aan wiens beslissingen
niet getornd kon worden. Als hij
zei: „Vapdaag blijven de drie jon
gens thuis", dan wist je, dat je er
deze keer naast greep. Een volgende
zondag riep hij: „Vandaag zijn mijn
dochters aan de beurt". ,En dan kon
je weer thuis blijven.
Die autoritten op zondag,m'n hemel,
waren voor mij de gelukzaligste
ogenblikken. Alleen al dat terugko
men in Den Haag was een feest. Die
doodstille stad, het Haagse Bos en
daarna op de Lange Vijverberg het
wurgende moment: „zal vader
straks rechts afslaan of gaat hij
naar links?" Als hij in de richting
ging van het paleisje op de Kneuter
dijk was onze kans verkeken. De
Cineac lag immers links op het
Buitenhof. En als we daarheen re
den was het heerlijk moment nabij.
„Jongens, soms zin in een Cineac-
je?"- „Graag vader". Verdere dis
cussies overbodig.
De doorlopende voorstellingen in de
Cineac waren voor mij een welko
me aanvulling op mijn kennis, die
ik uit kranten en weekbladen haal
de. Bij ons thuis werd verwoed
gelezen; we hadden diverse kranten
en daarvan moffelde vader de
Haagse Courant altijd snel weg,
wanneer de pastoor in aantocht
was. Hij kon natuurlijk volhouden,,
dat hij die neutrale krant nodig had
verband met zijn textielzaak.
'Maar hij nam toch liever het zekere
voor het onzekere.
Ja, dat geloof hield me wel voortdu
rend bezig. Als we het hele pro
gramma hadden gezien, Hitier en
Chamberlain en die praalhans Mus
solini voorbij hadden zien komen,
moest ik me altijd bedwingen om
aan het einde van de rij niet te
knielen. En achterin de zaal zocht
ik daarna tevergeefs naar een wij
waterbakje. Dat waren natuurlijk
reflexen. Ik vond die film trouwens
maar bijzaak. Veel spannerder was
het, dat we van vader 'n Doe Mee"
mochten kopen. Dat was tenmin
ste een echt jeugdblad. Wij lazen
thuis de Roomse Jeugd en De En
gelbewaarder. En als daar een puzz
le in stond, was de eerste prijs
steevast een Heilig Hartbeeld en de
tweede prijs een fiets. De broeders,
die zulke bladen samenstelden,.had
den wel een zeer merkwaardig zicht
op de verlangens van hun lezers-
schare.
Den Haag was in mijn jeugd ook
oneindig veel stiller. Als je iemand
uitlegde, hoe hij naar het Vredepa-
leis moest rijden, kon je volstaan
met te zeggen: „de hele Laan van
Meerdervoort af en bij rood en
groen links af. Iedereen wist,wat je
daarmee bedoelde, want op de hoek
de Anna Paulounastraat stond
het enige stoplicht, dat Dén Haag
rijk was.
In Den Haag heb ik ook de eerste
echte dichter in levende lijve gezien.
Dat was in Kijkduin, waar we in
Het spontaan poseren met een nieuwe generatie schoolkinderen, die nu het
gebouw bevolken waar hij in contact kwam met Aap, Noot en Mies, gaat hem
moeilijk af. „Ik ben nu eenmaal een solitair, die in groepsverbanden niet kan
functioneren", zegt hij.
Op verzoek van Van der Plas wordt
er geluncht in Restaurant Royal aan
Het Lange Voorhout. Hij is er vaak
langs gedrenteld, maar nooit binnen
geweest. Ook die droom zou hij nu
graag verzilveren.
Het aperitief wordt in de bar ge
bruikt. Ofschoon hij zijn leesbril in
Aerdenhout heeft achtergelaten,
moet hij tot zijn leedwezen constate
ren, dat het Skai-meubilair de ruim
te op ergelijke wijze ontsiert. „Daar
geven wij een vijfje vóór, stelt hij
voor". Uit de spijskaart, die een
tobbende ober hem aanreikt, kiest
hij een lichte soep,zwezerik met pa
té uit Straatsburg en verder aard
beien met room toe. Aan tafel
vraagt de oberkelner, of hij épinard
bij het hoofdgerecht verlangt. Van
der Plas knikt verrast. Het is be
kend, dat de spinazie in dergelijke
établissementen vloeiend Frans
spreekt.
Hij eet met kennis van zaken en
walst de Beaujolais goedkeurend
door zijn mondholte. Vervolgens
verlegt hij zijn blik weer naar het
straatbeeld achter de ruit. „Dit deel
van Den Haag", zegt hij „.tussen
Schouwburg en Buitenhof is het
mooiste stadsbeeld van Nederland.
Dit heeft een statige allure, die mij
in andere steden ook altijd aantrekt.
Op zo'n schitterend hart moet je
uiterst zuinig zijn als op een dia
mant".
In zijn dagboek zal deze dag inmid
dels ongetwijfeld verdampt zijn tot
enige gevoelige regels.
Leo Thuring.
Foto's: Simon E. Smit.
Den Haag is voor
Michel van der
Plas de stad,
waaruit hij onop
houdelijk vertrok
om er daarna
slechts voor korte
tijd naar terug te
keren.
te HaaK De straten van z'jn
hebben zijn herinneringen al-
verloochend en daardoor cor-
oi°nt'ert'n de momentopnamen,
Saihij eens in zijn geheugen heeft
|st niet meer met de werkeliik-
De Haagse Herschelstraat
leeg, toen hij de lagere school
:ht, waar broeder Hildebrand
t/m za>em het poëtisch vuur aanwak-
Fjgqqstlt'. Guido Gezelle met zijn krin
kel nde, twinkelende waterding
dan ook oneindig belangrijker
de overbodige vraag, in hoe-
tijd een vat wijn van tachtig
leegliep en waar twee wande-
elkaar zouden ontmoeten, die
de punten A en B vertrokken
onderweg een verschillende
z. a stempo aanhielden.
versteende engel boven de in-
er nog wel, maar het kloos-
rachter de klassen wordt niet
er bevolkt door Gods nederige
Hen, die elke zomerzondag na
middageten twee aan twee in
loodzware togen met daarover-
zwarte lakense jassen begon-
[aan hun pathetische wandeling
Den Haag
gefronste wenkbrauwen neemt
iel van der Plas na ruim veertig
de situatie in de Herschelstraat
lij is via AF weer terug op zijn
mgspunt, wat wijzer wellicht,
loop illusies armer in elk geval,
ilinde muur bij de slagerij, die
doel diende bij de voetbalwed-
den na schooltijd herkent hij
En de putdeksels, waartussen
ieh na het poten als keeper
irok om de aanvalsgolven van
jenpartij te keren, liggen even-
op de plaats, die hij veronder-
I 0!»
r r de rest herkent hij weinig. In
-jlerschelstraat, die in zijn jeugd
8.im was getrokken door de cri-
Dpt hij nu al langs een haag'
uito's die halt en front hebben
akt bij de trottoirranden. „Ik
ner me toch duidelijk een
zonder auto's" houdt hij aar-
fffid vol,"er stond er niet één ge-
fAeerd, maar er kwam er ook niet
JiB|doorheen.Bijna niemand had in
Ïi^tijd een auto. Een eigen fiets
4 trouwens ook een luxe. Het
Qfe rijwiel, dat wij regelmatig za-
K'was van de wijkagent, die onze
afpakte.als we voetbalden.Het
iebureau in de Archimedes-
it moet volgens mij nog steeds
|zeer omvangrijk ballen-archief
eigenlijk te klein om keeper
jjn. Maar dat kwam pas aan het
i, toen we met ons klasse-elftal
echte wedstrijd moesten spelen
let terrein van Quick Steps. We
firen met negen-nul en die
indelijke nederlaag was groten
s aan mij te wijten. Ik kon
lelijk niet bij de hoge ballen. Ik
it trouwens niet in de schaduw
van andere jongens uit de
Pietje de Vries bijvoorbeeld,
iras in mijn ogen een hele grote.
,zou volgens mij Bep Bakhuys
i opvolgen. En Bennie Dahlberg
er ook wat van. Mateloos heb
'm bewonderd. Vorig jaar las
levallig in een krant, dat de
het Gewestelijk Ar-
ibureau in Oldenzaal een zeke-
Dahlberg was. Ik heb hem
|k in een brief gevraagd, of hij
icht dezelfde was als de be
ide voetballer Bennie Dahlberg
de Herschelstraat. „Klopt",-
f hij ontroerd terug,
leloof ook beslist, dat mijn be-
om naar het seminarie te gaan
en belangrijke deel te danken
'eest aan het feit, dat in de
en in de advertenties van
inaries nooit foto's stonden van
lezalen. Je zag alleen voetbal-
in met ECHTE doelen. De se-
moeten in die tijd een
:ete public relations hebben ge-
9 Haag herinnert van der Plas
I voornamelijk als een stad,
jr hij uit vertrok om er daarna
F korte t'jd naar terug te keren,
j plaats, waar ik geboren ben
It in elk geval vast," zegt hij,,,dat
53 de kliniek Bethlehem bij het
ieveld. „Mijn zoon komt uit het-
pe dorp als Jezus Christus", ver-
Ie mijn vader graag. Dat was één
zijn vaste familiegrappen. Als
jp onze zondagse autoritten
'n antiek huis bij de Kievit in:
enaar reden, zei hij ook stee-
„Kijk jongens.dat wilde vader
kopen. Maar bij nader in-
heb ik er toch maar van afge-
De binnenkant van de deur
van het toilet op de tweede
is namelijk beschadigd",
jaren rotsvast geloofd,
koop daar inderdaad op was
Moeder, die toch be-
d'r hele leven blijven
dat we nog eens in Wasse-
zouden gaan wonen. Ik vond
mooi verlangen, want ik had
droom.
de Scheveningse Laan een bunga
low avant la lettre hadden. In de
zomermaanden bracht vader ons er
op vrijdagmiddag naar toe. En dan
ging hij zelf weer gauw terug naar
zijn zaak in de Weimarstraat, want
voor middenstanders duurde de
werkweek toen nog tot zaterdag
avond negen uur.
Ons huisje was er één van twee
onder één kap en in het andere deel
woonde mijn vriend Wim, die ik op
een middag tot het katholiek geloof
heb bekeerd. De details zijn ver
vaagd, maar ik weet zeker, dat ik
de brandende begeerte had om hem
het doopsel van begeerte deelachtig
te laten worden. In een duinpan heb
ik hem toen een nooddoopsel toege
diend.Diezelfde Wim had een vader,
die J.C.Bloem heette en een moeder,
die luisterde naar de naam Clara
Eggink. Vader Bloem zat hele dagen
in zijn tuin een boekje te lezen en
straalde een indrukwekkende letar-
gie uitIedereen werkte, behalve
hij. Om voor mij onnaspeurlijke
redenen was hij vrijgesteld van elke
vorm van slavelijke arbeid. Hij
kwam zelfs niet in actie,toen zijn
zoon met enige rakkers uit de buurt
een vuurtje stookten.dat dreigde uit
te groeien tot een duinbrand. Zijn
eigen tuin stond ook in lichterlaaien
en de hele buurt kwam aanrennen
met schoppen en emmers water om
de vlammen te doven. Maar de dich
ter J.C.Bloem leunde ontspannen in
zijn rieten stoel en sloeg het geheel
gade.
Ik realiseer me opeens, dat mijn
herinneringen aan Den Haag uiterst
fragmentarisch zijn. Zij vormen
géén sluitend geheel, omdat er stuk
ken tussen uit zijn geknipt. Ik ging
op mijn twaalfde jaar al naar het
seminarie Hageveld en kwam alleen
in de vakanties thuis. En op de
grote feestdagen kreeg je pas op
tweede Kerstdag en de tweede
De Herschelstraat,
de straat van zijn
jeugd, waar hij na
schooltijd voetbal
de, is ook al on
herkenbaar veran
derd. „Er staan nu
auto's op de
plaats waar hij
vroeger met
doodsverachting
zijn doel tussen
twee putdeksels
verdedigde.