Westerse cultuur staat verkeers veiligheid in de weg Jonge Onderzoekers in de slag tegen luchtverontreiniging Het gladiolenras Sneeuwprinses vertoont bij een te sterke concentratie van waterstoffluoride in de lucht, bruine bladpunten. Dit voorjaar start de Stichting De Jonge Onderzoekers in samenwerking met het Instituut voor Natuurbeschermingseducatie met het opzetten (door amateurs) van een landelijk meetnet voor luchtverontreiniging door gasvormige fluoriden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de grote gevoeligheid van sommige gladiolenrassen voor deze vorm van luchtverontreiniging. De aldus te verzamelen gegevens zullen worden uitgewerkt door het Instituut voor Plan tenziektekundig Onderzoek te Wageningen. Overigens menen de organisatoren, dat het project ook grote opvoedkundige waarde heeft. De schriftelijke begeleiding is afgestemd op jonge mensen, maar ook medewerking van volwassenen zal op prijs worden gesteld. Nadere inlichtingen verstrekt de Stichting DJO, Groesbeekseweg 70 te Nijmegen. Nijmegen Luchtvervuiling is eigenlijk een hele smerige manier om het milieu aan te tasten, want je merkt er in veel gevallen niks van. Of beter gezegd, je merkt het wel aan de gevolgen, maar dan is het vaak al te laat. Het zit namelijk ingewikkeld in elkaar met die luchtvervuiling: een schoorsteenpijp die dikke roetzwarte rookwolken uitbraakt, kan voor de omgeving wel eens veel minder gevaarlijk zijn dan de sluipende, onzichtbare en reukloze neerslag van allerlei gassen uit een chemische fabriek. Wie er wèl meteen op reageren zijn sommige planten. Korstmossen bijvoorbeeld verdwijnen prompt als de lucht hen niet meer aanstaat en planten als spinazie, kleine brandnetel en straatgras vertonen vlekken of dorre bladpunten als ze te veel last krijgen van zon of waterstoffluoride. De bekende en in practisch geen enkel voortuintje ontbrekende petunia daarentegen is weer erg gevoelig voor ethyleen, dat vooral voorkomt in uitlaatgassen. Bekend bij de meeste automobilisten zijn de bakken met bloeiende petunia's die her en der in het land langs drukke kruispunten en snelwegen staan. Die zijn daar neergezet door het instituut voor Plantenkundig Onderzoek in Wageningen (IPO), dat op die manier wil meten hoe het effect van de luchtverontreiniging opdie plant is Overigens lopen de effecten van de verschillende soorten luchtverontreiniging op diverse planten sterk uiteen. De ene plant ziet er meteen minder florissant uit als hij wordt blootgesteld aan vuile lucht, de andere heeft er helemaal geen last van. Duidelijk komt dat naar voren bij gladiolen: het ras Sneeuwprinses, een witbloeiende gladiool, vertoont bij een te sterke concentratie van waterstoffluoride in de lucht bruine bladpunten terwijl een geelbloemig ras als Flowersong er helemaal geen last van schijnt te hebben. Die twee eigenschappen worden dankbaar gebruikt door de onderzoekers om na te gaan of er inderdaad sprake is van luchtvervuiling. Heeft de Sneeuwprinses bruine bladpunten en de er naast groeiende Flowersong niet, dan zit er geheid te veel waterstoffluoride in de lucht. De Stichting De Jonge Onderzoekers die z'n hoofdkantoor in een statig herenhuis aan de Groesbeekseweg 70 in Nijmegen heeft, startte een paar weken geleden een project dat helemaal in het teken van luchtverontreiniging staat. Drs. Wim Janssen (hij omschrijft zijn taak bij de stichting als „algemeen coördinator") van DJO vertelt dat de aanmeldingen voor het project de verwachtingen hebben overtroffen: „We hadden gedacht aan zo'n honderd tot tweehonderdvijftig deelnemers, maar we hebben al meer dan zevenhonderdvijftig aanmeldingen binnen". De deelnemers moesten naast hun aanvrage ook een bedrag van 17,50 overmaken. Daarvoor krijgen ze dezer dagen een pakket gladiolenknollen (Sneeuwprinses en Flowersong) thuisgestuurd, compleet met een door Wim Janssen samengesteld boek over de manier waarop de deelnemers het meten van de luchtverontreiniging moeten aanpakken. Begin april moeten de knollen de grond in, voorzover de deelnemers hun plantmateriaal dan tenminste al in huis hebben, want door de geweldige belangstelling zit DJO even zonder gladiolenvoorraad. Die wordt inmiddels aangevuld en tegen het begin van mei zullen alle knollen wel bij de aanvragers zijn. Op meetformulieren moeten de deelnemers dan noteren hoe het staat met de verkleuring van de bladpunten. Elke maand worden de meetformulieren naar Nijmegen gestuurd hetgeen alles bij elkaar aan het eind van de metingen vele duizenden gegevens oplevert. „Er zit ook een educatieve kant aan het project", zegt Wim Janssen, „en het leuke is dat er niet alleen hele schoolklassen aan mee doen, maar ook bejaarden, de luchtmacht zelfs en ook wat fabrieken. Het is dus een soort doorsneepubliek, niet alleen wat je noemt „jonge onderzoekers" Die luchtverontreiniging is een moeilijk en onbekend probleem en door het meten zelf te laten doen, populariseer je de wetenschap". Waar komen die gasvormige fluoriden vandaan? Wim Janssen: „Grondstof verwerkende industrieën brengen die fluoriden in de lucht, fabrieken die keramische producten maken, steenfabrieken, aluminium verwerkende fabrieken, kunstmestfabrieken, industrieën die ertsen verwerken en soortgelijke instellingen. Het feit dat bepaalde delen van sommige planten er last van hebben zou kunnen betekenen dat andere organismen er ook onder kunnen lijden. Dat meten van de luchtverontreiniging met behulp van gladiolen is betrekkelijk eenvoudig. Iedereen van tien tot tachtig jaar kan dus wetenschappelijk een nuttig onderzoek doen. Aan het eind van het seizoen worden alle binnengekomen gegevens verwerkt in een rapport, waarvan elke deelnemer een exemplaar krijgt. Ook de instanties die er op de een of andere manier mee te maken hebben, krijgen een rapport". En wat gebeurt er met de resultaten van het onderzoek? Janssen: „We weten dan aardig waar de grootste luchtverontreiniging door gasvormige fluoriden zit. We kunnen er dan ook wat aan gaan doen". Met de steun van het IPO en het IUN is de stichting erg blij. Het Instituut voor Plantenkundig Onderzoek werkt al ruim twintig jaar op deze manier met gladiolen; dit instituut coacht het onderzoek wetenschappelijk. Het Instituut voor Natuurbeschermingseducatie heeft gezorgd voor de publiciteit en De Jonge Onderzoekers zijn de uitvoerders van het project". HENK NIEUWENHUIS ...toch maar mooi om zo'n brok techniek de baas te kunnen... DEN HAAG Je moet in een voort durende staat van genade verkeren wil je tegenwoordig alle avonden heelhuids thuiskomen. Hoewel veel mensen denken: „Mij overkomt zoiets niet", vallen jaarlijks toch een paar duizend doden in het verkeer en ra ken tienduiaeoden mensen gewond. De AVRO-radio herdacht laatst nogal wrang het feit dat in de afgelopen 25 jaar 55.M0 mensen op de weg het leven hadden verloren. Omdat hij veel ongelukken auto's zijn betrokken beeft dit vervoermiddel wel de bij naam „doodkist op wielen" gekregen. Aan de veiligheid op de weg kan nog wel het een en ander verbeterd wor den en het mag dan ook niet verwon derlijk zijn dat er telkens opnieuw clubs, organisaties en verenigingen worden opgerieht die op zich nemen voor die veiligheid te gaan vechten. Bezorgdheid en verontrusting zijn ook de overheid niet vreemd en steeds opnieuw worden maatregelen aangekondigd om het verkeer in toom te houden. Veel effect lijken zij ech ter niet te hebben, want het aantal verkeersslachtoffers groeit gestadig. "Dat kan ook niet, want alle maatrege len die de overheid neemt kunnen de krachten die de verkeersveiligheid te genwerken, niet opheffen", zo meent drs. G. A. Westerterp, (niet de oud-mi nister) die als wetenschappelijk mede werker is verbonden aan de vakgroep sociale en organisatiepsychologie van de Rijksuniversiteit in Leiden. Hij pro beert in het maartnummer van het tijdschrift TNO-project uit de doeken te doen waarom deze maatregelen zo weinig effect hebben. Kort samenge vat komt het erop neer dat een auto mobilist niet helemaal „toerekenings vatbaar" is. Bovendien leidt het be staande verkeerssysteem tot situaties die als het ware gevaarlijke grappen uitlokken. Zodra men de weg opgaat is men onderhevig aan allerlei reglementen: regels voor auto's, voor fietsers, brom fietsers, motoren, bespannen en onbe- spannen wagens. Regels zonder aan zien des persoons, regels die zijn geba seerd op wat je in het verkeer uit voert. Maar ieder mens is anders en iedereen heeft een andere reden om zich in het verkeer te wagen. De een gaat naar zijn werk, de ander naar familie. Weer een ander wil rustig van de natuur genieten, terwijl een vierde zijn emoties wil afreageren of wil laten zien hoe goed hij wel kan rijden. Het is duidelijk dat al die mensen zich in het verkeer anders gedragen. Maar met zijn allen maken zij gebruik van een beperkte ruimte. Je bent vrijwel nooit alleen op de weg. Een automobi list moet zich bij het rijden dus ook aanpassen aan het gedrag van die andere weggebruikers en hij moet zich bovendien houden aan de borden met geboden en verboden. Het gedrag van al die weggebruikers zou goed op elkaar moeten worden afgestemd. Via allerlei regels probeert de overheid dat wel, maar als niemand zich daar aan houdt is het resultaat minimaal. Waarom gebeurt dat dan niet, kun je je afvragen. Voor een groot deel is dat gelegen in het feit dat iemand die in een auto stapt plotsklaps een ander mens lijkt te worden. Was hij eerst meneer Derksen, na het dichttrekken van het portier is hij op slag veran derd in een onderdeel van zijn auto mobiel. Meestal wordt er dan ook gezegd dat er „twee auto's met elkaar in botsing zijn gekomen" en zelden dat „meneer Jansen met zijn auto tegen de wagen van meneer Pietersen is gebotst". Met andere woorden: een automobilist is een anonieme figuur. En dan doet zich het verschijnsel voor zoals bij vakantiegangers in den vreemde, die ook opeens de gekste dingen gaan uithalen „omdat de buren hen toch niet kunnen zien". Die anoni miteit geeft aanleiding tot daden die men normaal niet zou plegen. Om een systeem goed te laten functio neren is het volgens de heer Wester terp nodig dat men de kans krijgt elkaar te beïnvloeden. Daarvoor is veelvuldig, langdurig, persoonlijk en direct contact nodig. Maar de contac ten in het verkeer, als men daarvan al kan spreken, zijn vluchtig en zeer kort. Men flitst aan elkaar voorbij, heeft niet in de gaten wat die andere weggebruiker bedoelt. Ingepakt in technisch blik is er ook van persoon lijk contact geen sprake. Kortom: het uitoefenen van de zogenaamde sociale controle zoals dat gebeurt in gevallen dat mensen herkenbaar, bereikbaar en dus controleerbaar zijn, is in het verkeer niet mogelijk. Met als gevolg dat het elkaar afdwingen van naleving van de regels ook niet mogelijk is. De overheid kan dan niet anders doen dan politieagenten aanstellen om dat toezicht houden op zich te nemen. „Maar dat toezicht houden en dus het afdwingen van naleving van de voor schriften komt in ons land weinig voor. En als het al gebeurt dan is dat zo duidelijk zichtbaar dat ook dat weinig zin heeft", aldus de heer Wes terterp. Behalve deze „ontoerekeningsvatbaar heid" van automobilisten zijn er nog andere redenen aan te voeren waarom de beperkende maatregelen van de overheid niet zo effectief zijn als men zou wensen. In één woord samengevat is dat te wijten aan onze „cultuur". Opvattingen over hoe men zich te gedragen heeft zijn cultuurgebonden. En de cultuur van vandaag zegt dat we ons snel moeten kunnen verplaat sen. Dat is te merken aan de mooie, rechte lange voorrangswegen die hard rijden in de hand werken en aan de voorrangsregels voor het snelverkeer, vaak ten koste van het langzaam ver keer. Veel gevoelsmatigheden spelen mee bij het autogebeuren. In een auto kun je laten zien hoe sterk en be kwaam je bent; het is toch maar mooi om zo'n brok techniek (en andere mensen) de baas te kunnen; je kunt overal naar toe; uit het bezit van een auto blijkt materiële welvaart, een ..in de afgelopen 25 jaar 55.000 verkeersdoden... comfortabel leven, status en prestige; een auto maakt je sexueel begeerlijk want een auto is het symbool van mannelijkheid; autorijden is sportief, het geeft je een gevoel van vrijheid en het geeft je zelfvertrouwen. Alle maal gevoelsmatigheden waarop wordt ingespeeld door de auto-indus trie. Een industrie die moet blijven draaien omdat er talloze mensen in werkzaam zijn en van enorm sociaal- economisch belang is geworden. De verkoop van auto's wordt dan ook gestimuleerd. Vandaar de pleidooien voor een „tweede auto" en de adviezen om een wagen na een paar jaar in te ruilen. Er worden steeds nieuwe mo dellen op de markt gebracht die eigen lijk alleen uiterlijk wat anders zijn dan hun voorgangers en overigens steeds minder lang meegaan. Vooral de Amerikanen waren er goed in om grote comfortabele auto's te maken. Heel belangrijke aspecten zijn dat in de autoverkoop. Mooi en comfortabel is voor velen veel belangrijker dan het brandstofverbruik of de veiligheid. Het is eigenlijk te dol dat instanties buiten de industrie hemel en aarde moesten bewegen om allerlei veilig heidsvoorschriften doorgevoerd te krijgen. Voorschriften als veiligheids gordels, een veilig interieur en de ver wijdering van scherpe punten aan de buitenkant van de automobiel. In Europa en Japan produceert men anderssoortige wagens dan in Ameri ka. Hier zijn het de kleine, snelle wagens die opgeld doen. Veel reclame over het maximale motor- en accelera tievermogen. „Maar dat de combinatie van snelheid, lage prijs en verminder de duurzaamheid van het produkt geen optimale voorwaarden zijn voor veiligheid, is duidelijk", zo schrijft drs. Westerterp. Hoewel er de laatste tijd een kentering is gekomen in het posi tieve oordeel over de auto neemt het autobezit nog steeds toe. „Zoals elk systeem wil ook het auto systeem zichzelf handhaven. En dan krijg je dat belangenverenigingen als de KNAC, BOVAG, RAI en Stichting Weg proberen het belang van hun systeem te relateren aan en te vertalen in termen van algemeen belang, nut en welzijn. Men probeert dat eigen' systeem te versterken en te rechtvaar digen. Hierbij moet worden opge merkt dat dan niet altijd sprake is van een opzettelijke poging om de boel te rechtvaardigen. Maar wel bestaat vaak de neiging", aldus de heer Wes terterp, „om de opvattingen rond het gemotoriseerd verkeer te presenteren als wetenschappelijk of als eenzijdig positief zonder aan te geven welke de negatieve aspecten van het systeem zijn. Wanneer dat wel gebeurt, worden deze negatieve aspecten gebagatelli seerd of als snel oplosbaar be schouwd". De voorstanders van zo'n systeem zullen natuurlijk alles willen doen om het in stand te houden. Op autogebied betekent dat: veel autorij den, bij voorkeur niet te lang in één auto blijven rijden maar hem inruilen en steeds nieuwe modellen aanschaf fen. En op het ogenblik is de pittige sportieve rijstijl helemaal in. En dat heeft allemaal weer zijn gevolgen. Hoewel we hier een maximumsnelheid kennen van honderd kilometer is er geen auto die niet harder kan. De manier waarop de grote wegen zijn aangelegd passen trouwens helemaal in dat denken: lange rechte wegen waarop je bijna wel hard móet rijden. Dat pittige sportieve rijden heeft ook in de stad zijn gevolgen: snel optrek ken bij stoplichten. Het levert geen enkele tijdwinst op, doch het is wel gevaarlijk. Maar als je snel optrekt ben je een vlotte rijder. De manier waarop nu het verkeer functioneert geeft daartoe aanleiding en wekt op tot navolging. Want die vlotte rijder kan vaak net nog dat oranje licht halen, terwijl de voorzichtige automo bilist mooi voor rood licht moet stop pen. Eigenlijk wordt het vlotte, maar in feite gevaarlijke rijden op die ma nier beloond. De uitspraak dat „het niet zozeer de aard van de mens is die zijn handelen bepaalt, maar de situatie waarin die mens zich bevindt", raakt volgens de heer Westerterp de kern van de zaak. Het zijn de rechte wegen en de stop lichten die aanleiding geven tot hard rijden. Situaties die overtredingen in de hand werken. Wil men dus effectie ve verkeersveiligheidsmaatregelen ne men dan is het van fundamenteel belang eerst de situaties te onderzoe ken. LONNEKE VAN KOOT

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1978 | | pagina 19