franz schubert Oe voorzijde van het omslag van het nieum boek van Guus Luijtei (dat hijzelf een verhalenbundel noemt] toont een vrolijk, erotisch aangedaan meisje op een groot bed met blauwe laken Een tafereel van schoonheid en lieflijkheid, erotisch ei vooral ook „prikkelend". Nee, nie bepaald pornografisch Op de achterkant een portret in houtskool: een stoere, met zinnelijke lippen en besmuikte oogopslag getooide meneer blikt J daar, weinig vrolijk in tegenstelling tot dat lacherige blote meisje! tussen de lakens, tegemoet. Het is het 1 portret van de auteur,! Guus Luijters, waarvai ik maar waag te veronderstellen dat hij; in al zijn verhalen in deze bundel „Liefde ea Leugens" (een titel als van een romantisch J toneelstuk!) geportretteerd is in de hoofdpersoon, hoewel ik niet geloof, niet geloven wil, dat deze r hoofdpersoon een en dezelfde is in alle verhalen. Immers, aan het einde van de derde episode] stort hij zich uit een i raam op de tweede verdieping (tijdens een paasweekeinde dat hij] in militaire dienst als i gestrafte voor een vergrijp in de kazerne doorbrengt). Dezelfde,] of een ander in 1 dezelfde gedaante, koii desondanks weer voon in latere verhalen.' Het is een tekort aan persoonlijkheid, die de mannelijke hoofdpersoon van dea verhalen steeds meekrijgt. Want elke nadere beschrijving, el vermoeden van een waarachtig mens in deze hoofdpersoon ontbreekt op een teleurstellende wijze, ft vrouwen in de verhala zijn weliswaar steeds getooid met de mooiste monden, borsten, haardrachten, heupen,, benen, en alle verdere tot in details beschreven lichamelij eigenschappen van kwaliteit, maar meest komt ook daar weini; terecht van belangrijl of even belangrijke eigenschappen. Het meisje dat zo'n bedriegelijke rol speel in het titelverhaal is h» meest kompleet, maar ook daar wordt door Luijters een ernstige streep door de rekeni^ gehaald, omdat hij all( wat hij heeft opgebouwd onderuit haalt Het boek leest als een waterkraan, zonder mankeren loopt alles door, geen storingen, geen bijmenging, geen bijgedachte. De meisjel zijn uit op één enkel ding en de jongens zijl uit op hetzelfde: „met elkaar naar bed gaan" zoals Luijters deze menselijke bezigheid alsmaar eufemistisch aanduidt. De leegheid in het bestaan, de leegheid in de verhouding tussen jongens en meisjes, mannen en vrouwen speelt, op in zekere zin! overtuigende manier, I wel een hoofdrol in deze verhalenbundel. Maar die leegheid zit vooral in de uiterste leegheid aan vertelmomenten, vertelsituatie, observati en relatie-beschrijving. Want Guus Luijters schrijft dan wel recht voor zijn raap over allerlei ontmoetingen e mislukkingen van ontmoetingen, maar de wereld wordt niet anders dan hij vanaf d eerste pagina is en de schrijver blijft dezelfde die hij op pagina 110 ii zijn beroep omschrijft: „Schrijven is het uitzetten van J3 dwaalsporen, jazeker, d, maar als je zoals ik geen enkele ervaring V£ hebt in dit metier is uiterste voorzichtigheid] m geboden, want voor jet V£ het weet ben je zelf in de een van je zo kr zorgvuldig uitgezette valstrikken getrapt". Valstrikken en leugens dwaalsporen. En vooral eenzijdigheid deelname aan een en dezelfde rondedans, dit van de erotiek zonder plichtplegingen, met vallen en opstaan, weliswaar. Maar wel erg beperkt. En droevil daarom. Die geweldige erotiek, en dan.zo gering. Jan Verstappen n*rnr Guus Luijters:„Liefile en Leugens" Uitgeven Peter Loeb, Amsterdam, Prijs f 19,50. Oe binnenplaats van Schuberts geboortehuis in de Weense voorstad Lichtenthal. jonge mannen gegroepeerd. Behalve Josef von Spaun, een oude vriend uit het Konvikt, be hoorden daartoe de musici Ignaz Assmayer en Anselm Hiittenbrenner (evenals Schubert leer lingen van Salieri). Franz von Schober, een Zweedse baron die in Wenen studeerde en veel met kunst en muziek ophad, voegde zich bij hen en later zien we ook de kunstschilders Moritz von Schwind en Leopold Kupelwieser in de kring opgenomen. Toen Schuberts vader van Lichtenthal naar Roszau verhuisde, bood Von Schober de componist een kamer in zijn woning aan. Nu begon voor Schubert een nieuw leven. Hij was vrij en kon doen en laten wat hij wilde. Nu eens werd hij door de een, dan weer door de ander met een beetje geld vooruit geholpen, maar Schubert was bepaald geen klaploper. Als hij dus zelf geld verdiende, revancheerde hij zich onmiddellijk. Elke dag componeerde hij vele uren en verder ging hij met zijn levenslus tige maar zeker niet oppervlakkige vrienden naar koffie- en bierhuizen, uitstapjes maken of muziekavondjes geven. Dezer Schubertiaden, zoals de Weners ze noemden, werden al spoedig in de hele stad bekend, vooral nadat de be roemde operazanger Johann Michael Vogl zich na lang smeken had laten overhalen op deze samenkomsten Schuberts liederen te komen zingen. Behalve liederen heeft Schubert echter van jongs af ook heel wat andere muziek gecompo neerd. Het is wel zeker dat hij veel tijd en energie verspilde aan zangspelen en toneelmu ziek want op muziekdramatiek was zijn ietwat dwepende persoonlijkheid helemaal niet afger stemd. Echte opera's kon hij niet maken, en op enkele fragmenten na, die zeker in het herdenkingsjaar wel voor concerten te voor schijn zullen worden gehaald, zijn zijn werken in dit genre dan ook niet ten onrechte vergeten. Ook in zijn grote instrumentale stukken heeft Schubert zich moeizamer ontwikkeld dan in zijn liedkunst, zijn eigenlijke domein. Zijn inge vingen waren altijd echte zangmelodieën en het gebeurde dan ook herhaaldelijk dat hij in een instrumentaal werk het thema van een vroeger gecomponeerd lied uitwerkte, bij voorbeeld in de „Wanderer-fantasie" voor piano, het „Forel- lenkwintet", het strijkkwartet „Der Tod und das Madchen". Toch wist hij zich een eigen instrumentale componeertechniek aan te leren. In zijn latere sonates, kamermpziekwerken en symfonieën volgt hij steeds minder het voor beeld van Beethoven die hij waarschijnlijk niet of niet goed gekend heeft maar die hij in elk geval zeer vereerde. In zijn beste werken over won zijn eigen scheppingskracht het bewonder de voorbeeld. Het genre waardoor Schubert in zijn tijd, en nog lang daarna, populair was, wordt gevormd door de kleine lyrische klavierstukken, die in zijn tijd als salonmuziek in de mode waren. Zijn talloze walsen, LSndlers, écossaises en moments musicals (waarin de uitgever de Fran se meervoudsvorm foutief gebruikte) waren alom geliefd en hadden hem, zoals gezegd, best een goed bestaan kunnen opleveren. Maar Schuberts armoede werd steeds nijpender en zijn lichamelijke conditie steeds slechter. Bij zijn stiefmoeder moest hij soms om een paar centen bedelen en toch, toen hij enkele maan den vóór zijn dood in uiterste nood een concert van eigen werk durfde organiseren, zorgden zijn vrienden er voor dat het een financiel succes werd en hij voor het eerst een piano kon kopen, een instrument dat hij tot dan slechts in huur of in bruikleen had gehad. Het waren ook weldadigheidsconcerten die het geld leverden voor een gedenkteken op zijn graf. Daarvoor maakte de schrijver Franz Grill- parzer de volgende tekst: De dood begroef bier een rijk bezit maar nog mooiere beloften. Over dit grafschrift is veel te doen geweest Toch geeft het precies weer hoe zijn tijdgenoten Schubert beoordeelden. Als zij de huidige me ning over de componist hadden gehad, zou er met zijn artistieke nalatenschap minder slordig zijn omgesprongen. Tien jaar na zijn dood vond Schumann door een toeval de partituur van zijn onvolprezen C-dur-symfonie en pas 37 jaar na zijn dood kwam de „Unvollendete" voor het eerst tot klinken. J. KASANDER Jegens grote kunstenaars heeft het nageslacht soms een opmerkelijk schuld gevoel. Als de maatschappij waarin de artistieke genieën leefden en werkten, ze niet altijd goed behandelde, en zij zelf het praktisch inzicht misten om zich beter te laten behandelen, ontstaat er na verloop van tijd een soort collectieve wroeging, ten minste als er nog intens van hun werk wordt genoten. Waarschijnlijk ook om een beetje goed te maken wat de Weense burgerij in het begin van de 19e eeuw mogelijk aan Schubert misdeed, gaan wij van 1978 een Schubert-jaar maken. Er valt dan te herdenken dat hij anderhalve eeuw geleden stierf. Deutsch, de beste onderzoeker van zijn leven en werk, neemt met stelligheid aan dat de doodsoorzaak een venerische ziekte is geweest, die de componist al een jaar of vier eerder moet hebben opgelopen bij een van zijn heel schaarse liefdesavonturen. Met onze herdenking willen wij hem dan eren voor de rond 1500 composities die hij onder moeilijke omstandigheden in zo'n jaar of vijf tien tot stand bracht. Natuurlijk zijn die compo sities ongelijk van kwaliteit maar er zijn heel wat onomstreden meesterwerken bij, van groot en van klein formaat. Intussen is de mensheid op het ogenblik zakelijk genoeg om de herden kingsconcerten in zijn geboortehuis maar vast een jaar te vroeg te laten beginnen. De sterfda tum is pas 19 november maar niet alleen de toeristen-industrie van de Oostenrijkse hoofd stad waar nog veel aan hem herinnert, draait weldra op volle toeren, ook concertbedrijf en platenindustrie elders in de wereld zullen zich niet onbetuigd laten. De willekeurigheid van zo'n herdenking als er na de geboorte- of sterfdag weer een kroonjaar is bereikt, stoort minder dan de wijze waarop de commercie er zich van meester maakt. Hebben zij, in dat licht bezien, nog wel het recht er schande van te spreken dat Goethe de componist niet eens antwoordde toen deze hem een aantal werkelijk geniale toonzettingen van diens gedichten liet toezenden? Kunnen wij met recht en reden de muziekuitgevers er van betichten dat zij de onhandige componist niet hebben geholpen en zijn genie niet hebben erkend als zelfs Schuberts trouwste en oprecht ste vrienden dat „genie" als zodanig niet her kenden? Er was tijdens Schuberts leven met zijn liede ren en zijn kleine pianostukken best aardig geld te verdienen. In die genres is hij nooit onderschat. Schubert zelf heeft soms ook meer verdiend dan algemeen wordt aangenomen maar als hij eens geld had, liet hij het terstond rollen. Hij had trouwens met tophits als „Erlko- nig" en „Trauerwalzer" veel méér kunnen ver dienen als hij zich op eigen aandringen niet ontijdig voor een appel en een ei had laten afkopen. Hij had zich in de nesten gewerkt en moest dadelijk geld hebben. Ja, als Schubert Richard Strauss was geweest, had hij geen armoe behoeven te lijden en was hij waar schijnlijk ook niet al op 31-jarige leeftijd gestor ven, zelfs al waren er toen nog niet dezelfde medicijnen als nu. 150 jaar geleden stierf de grote zanger der liefde, die hij zelf nauwelijks mocht kennen. Deze tekening van een Schubertiade, ten huize van Josef von Spaun, heeft Moritz von Schwind pas in 1868 gemaakt toen de belangstelling voor Schubert weer opleefde. De componist zit aan de vleugel, naast hem de zanger Vogl. Aan de muur een portret van de jonge gravin Caroline Esterhazy. voor wie Schubert tijdens de pianoles tedere gevoelens opvatte maar die voor hem door haar hoge stand volstrekt onbereikbaar was. reeds gezegd dat Schuberts eigen vrienden, die hem zeer waren toegedaan, hem ondanks hun waardering en zelfs bewondering nu ook weer niet als een „genie" beschouwden. Juist omdat al deze vrienden, op één enkele uitzondering na, hun herinneringen aan Schubert hebben gepubliceerd, konden we daarvan een aardig beeld krijgen. Er is ovengens alle reden Schuberts leven tragisch te noemen, minder om de financiële omstandigheden waarin hij verkeerde dan wel om zijn geringe succes in de liefde, waar hij naar hunkerde en waarvoor vriendschap een welkom maar niet afdoende surrogaat was. Het begon al met de 16-jarige sopraan Thérëse Grob, een koopmansdochter in Lichtenthal, die in de huiselijke kring zijn liederen zong en als soliste meewerkte aan zijn mis voor vierstem mig koor, orgel en orkest. Deze mis droeg Schubert op aan de nagedachtenis van zijn moeder. Hij voerde het werk als 17-jarige in enkele Weense kerken uit en lette meer op Thérèse Grob dan op de andere medewerken den. Haar vader eiste voor zijn dochter echter maatschappelijke zekerheid en die had Schu bert niet te bieden. Het meisje was blijkbaar ook niet zo verliefd dat zij niet met een beter gesitueerde bakker genoegen nam. Na deze teleurstelling zijn er nog wel een paar gevolgd. Des te meer treft het, dat uit een dagboeknotitie is gebleken dat Schubert zelf begreep dat hij in de perioden, waarin het leed het zwaarst drukte, zijn beste werken componeerde. Voor zover zijn muziek bekendheid verkreeg, werd die doorgaans hoog aangeslagen. Zou hij, die zich graag aan een behaaglijke luxe overgaf, onder andere omstandigheden inderdaad het genie zijn geworden dat hij tenslotte is ge weest? Een bittere maar geen onzinnige vraag want zou hij dan de ontgoocheling in de liefde zo navrant hebben kunnen uitbeelden als hij nu deed in liederencycli als „Die schóne Mulle- rin" en „Die Winterreise", in zijn latere klavier stukken en zijn kamermuziek? In elk geval houden de legenden die roman, film en operette over Schubert hebben verspreid geen stand tegen het feitelijk onderzoek van Deutsch Schubert werd 31 januari 1797 geboren in Lichtenthal, toen een voorstad van Wenen, waar zijn vader schoolmeester was. In het ouderlijk gezin waar twee huwelijken in totaal negentien kinderen opleverden, was schraal hans keukenmeester. Naar buiten werd een zekere stand opgehouden en naar binnen heer ste, ondanks alles, een goede sfeer. Er werd veel muziek gemaakt. Zijn vader leerde de achtjarige Franz Peter zelf een beetje vioolspe len, zijn oudere broer Ignaz gaf hem de eerste klavierlessen, daartoe aangemoedigd door zijn moeder die veel in Franz Peter vermoedde. Toen de knaap tien was, speelde hij al mee in het orkest van de kerk, waar de organist hem tussen de bedrijven door zangles gaf en hem de weg wees op het kerkorgel. Al spoedig werd duidelijk dat de begaafde jongen zijn leraren boven het hoofd zou groeien. Gelukkig voor hemzelf en het gezin waartoe hij behoorde, had hij een mooie jon genssopraan zodat hij, toen hij elf werd, kon worden opgenomen in de keizerlijke hofkapel. De koorknapen woonden in het Weense Stadt- konvikt waar zij gratis slecht eten maar be hoorlijk onderwijs ontvingen. Zijn leraren wa ren erg over Schubert te spreken en vestigden de aandacht van de strenge hofcomponist Anto nio Salieri op zijn talent. Deze ging hem toen zelf les geven. Hoewel zijn talent er dus wel weerklank vond en hij onder zijn medescholie ren enkele goede vrienden-voor-het-leven maak te, waren de strenge regels van „de gevangenis" (zoals hij het instituut noemde) hem een kwel ling. Toen hij de baard in de keel kreeg en hem werd aangeboden desondanks te blijven, bewoog hij thuis hemel en aarde om deze aanbieding te mogen afslaan. Wat moest er nu met de 16-jarige jongen gebeu ren? Zijn vader onderschatte zijn aanleg niet maar achtte muziek alleen goed als vrije-tijds- besteding. Het was geen maatschappelijke basis waar je op kon bouwen, precies de gedachten- gang van de vader van Thérèse Grob, zijn jeugdliefde. Daarom stemde Schubert er in toe voor schoolmeester te gaan leren. Hij voelde niets voor het vak maar de opleiding duurde niet veel langer dan een jaar en het examen haalde hij gemakkelijk. In 1814 werd hij hulp onderwijzer op de school van zijn vader. Met moeite hield hij het er drie jaar uit, ook al omdat een sollicitatie naar de betrekking van muziekleraar elders geen resultaat opleverde. Als schoolmeester was hij inderdaad een mis lukking. De jonge kinderen hadden gauw in de gaten dat hun onderwijzer aan heel andere dingen dacht, en er ging nauwelijks een dag voorbij of er waren conflicten. Franz was er vlug bij links en rechts klappen uit te delen, waarmee hij niet zelden onschuldigen trof. Tussen het schoolwerk door en in zijn vrije tijd componeerde hij. Een grote dag in zijn artistie ke ontwikkeling was 19 oktober 1814. Enkele dagen eerder had hij nog aantrekkelijke maar niet zo erg persoonlijke liederen in de trant van Haydn en Mozart gemaakt maar toen werd ineens de geest over hem vaardig. In „Gretchen am pinnrade" uit Goethe's „Faust" schreef hij niet een willekeurige, bevallige melodie bij een willekeurige, aantrekkelijke tekst maar hij gaf in zijn muziek een zo sterke uitdrukking aan inhoud en context, dat hij daarmee een geheel nieuw genre, het genre van het romantische, innerlijk sterk bewogen kunstlied in het leven riep. Zelfs Beethoven, voor wie Schubert een onvoorwaardelijke bewondering had en op wiens begrafenis de jonge meester als slippen- drager zou fungeren, had dit genre niet beoe fend. Het lijkt niet waarschijnlijk dat Schubert, de 17-jarige, zich dadelijk na het componeren van „Gretchen am Spinnrade" bewust is geweest van zijn pioniersdaad en zijn meesterschap. Hij componeerde voort, tot hij het niet meer kon uithouden. Toen nam hij ontslag. Dat leidde tot een ernstige breuk met zijn vader, die het niet kon verkroppen dat zijn zoon een vaste baan liet varen voor een onzeker en in veler ogen nauwelijks fatsoenlijk bestaan als muzikaal vrijbuiter. schubertiaden Hoewel hij nog maar net 20 jaar was, had zich rond Schubert al een kring van kunstzinnige Schubert was ongeschikt voor welke maat schappelijke positie ook. Als componist was hij in feite autodidact en hij had zichzelf het vak uitstekend geleerd, ook al dacht hij er zelfs in zijn sterfjaar nog aan lessen in contra punt te gaan nemen bij Simon Sechter, dezelf de muziektheoreticus bij wie later Bruckner op middelbare leeftijd zou aankloppen. Afge zien van zijn incidentele twijfels, wist Schu bert echter heel goed wat hij waard was. Hij componeerde het ene werk na het andere, jaar in, jaar uit. Uit een jaarproduktie van 144 liederen, 7 opera's en zangspelen, 2 symfonieën, 2 klaviersonates, 1 strijkkwartet, 2 missen en nog heel wat kleiner werk zou men al gauw afleiden dat hij een critiekloos veelschrijver was. Uit de weinige brieven en de dagboek fragmenten die bewaard zijn gebleven, blijkt dat hij niettemin een zuiver gevoel had voor de kwaliteit van zijn onderscheiden werken. Alleen: hij kon zijn frustraties slechts wegcom- poneren. Aangezien er voor hem geen andere mogelijkheid bestond, zette zich bij hem de mening vast dat eigenlijk de staat hem daar voor zou moeten onderhouden, te meer omdat de maatschappelijke positie van de (muzikale) adel die Beethoven nog in leven had gehouden, danig was verslechterd. Achteraf bezien, had Schubert echt wel recht gehad op een royale ondersteuning uit de gemeenschapsgelden.. Achteraf bezien, want welke staat kan iedereen onderhouden die kunst maakt en zich voor een (groot) kunstenaar uitgeeft? De praktijk heeft geleerd dat het voor tijdgenoten onmogelijk is de waarde-vastheid van kunst zelfs maar bij benadering juist te schatten. Hierboven werd Na 1824, toen hij ziek werd. begon Schubert zichzelf te verwaarlozen. Hij deed geen moeite meer indruk te maken op jonge Weense vrouwen. Hij had ekseem, zijn haren vielen uit en moest een pruik dragen. Zijn kleron werden vuil en onver zorgd, zijn tanden werden pikzwart door het vele pijproken, zijn gezichtsvermogen ging nog meer achteruit en hij kreeg een grauwe kleur die meni geen aan het schrikken maakte. Een (geflatteerd) portret uit die tijd is van R Theer

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1978 | | pagina 16