„Er is grote schaarste aan zinvolle arbeid" Prof. dr. J. A. P. van Hoof: Naarmate meer mensen een betere opleiding krijgen, zul er ook meer beneden hun niveau aan de slag moeten Als 's morgens een minibusje vol ijzerwer kers blauw ziet van de (zware shag) rook mag niet meteen de conclusie worden ge trokken, dat deze mannen wolken van genot uitblazen, omdat zij straks de han den weer uit de mouwen kunnen steken. Evenmin staat vast, dat de referendaris in het eersteklas compartiment van de N.S. met zijn geurige bolknak demonstreert, hoezeer hij er naar hunkert om op zijn bureaustoel plaats te nemen. Er wordt 's morgens veel gerookt maar weinig gela chen door mensen die op weg gaan naar hun dagelijkse bezigheden. Een besmettelijke variant van de zwartgal ligheid schijnt op dit spitsuur steeds meer reizigers te infecteren. Overall noch uni form of scherp gesneden kleermakerspak- ken bieden bescherming tegen deze kwaal. Het niveau van de werkzaamheden weer spiegelt zich ook niet in de gelaatstrekken van de legioenen kostwinners. Het is dus niet zo, dat een inpakster van koekjes met een zuur gezicht de zoete doch geestdodende arbeid tegemoet gaat, terwijl haar directeur vrolijk fluitend een pluisje van zijn blazer wuift. Ook veel academisch gevormde staffunctionarissen stappen 's morgens in hun auto, met een gezicht of zij tot de verworpenen der aarde behoren. Wat is er aan de hand met de eertijds zo gezonde werklust van ons volk? Tot de mensen die er hun beroep van maken om dergelijke vragen te beantwoorden behoort prof. dr. J. A. P. van Hoof, verbonden aan het Sociologisch Instituut van de universi teit te Nijmegen. Hij doceert zoiets inge wikkelds als de sociologie van arbeid en bedrijf en probeert daar op zijn beurt een goed humeur bij te bewaren. Een niet gemakkelijke opgave, voor ie mand die zich niet uitsluitend als weten schapsman betrokken voelt bij zijn onder zoek. Uit zijn nasporingen blijkt, dat een groeiend onbehagen over de kwaliteit van hun arbeid veel landgenoten het leven moeilijk maakt Hoewel deze gevoelens nauwelijks in per centages vastgelegd kunnen worden staat wel vast, dat zeker de helft van onze beroepsbevolking zich in het arbeidsproces niet volledig kan ontplooien. Er is sprake van een zeker verschil tussen hun capaci teiten en de taken die zij moeten verrich ten. „Deze kloof dreigt steeds breder te wor den", aldus de Nijmeegse arbeidssocioloog, „want naarmate meer mensen een betere opleiding krijgen zullen er ook meer bene den hun niveau aan de slag moeten gaan. Het voor hen passende aanbod op de arbeidsmarkt is ontoereikend. Zij kunnen misschien wel een deel van de aangeleerde vaardigheden gebruiken, maar zich niet volledig waarmaken". Kennis is een relatief begrip. In het land van de analfabeten brengt iemand die lezen en schrijven kap het al gauw tot koning. Toen het „dóórleren" in ons land nog tot^de uitzonderingen behoorde gold het MULO-diploma als een eerbiedwaardig certificaat. Nu wordt een Mavo-opleiding soms al als voorwaarde gesteld aan meis jes, in beroepen waar zij het geleerde nauwelijks in de praktijk kunnen brengen. Achter de toonbank van een warenhuis bijvoorbeeld, waar zij de hele dag alleen maar potjes handcrème of sokken verko- De enorme belangstelling voor studie op velerlei niveau heeft min of meer geleid tot een over-educatie, waarmee onze maat schappij geen raad weet Volgens profes sor Van Hoof zal dit probleem ons nog veel zorgen gaan baren. Uitgaande van de be schikbare arbeidsplaatsen moet de conclu sie zijn, dat ons opleidingsniveau daarvoor te hoog ligt. „Het is een wat bittere gevolgtrekking, in een land dat streeft naar spreiding van kennis en voortdurend de leergierigheid aanwakkert. Werkende jeugd krijgt vor mingsonderwijs, huisvrouwen bevolken de moeder-mavo's en de middelbare scholen worden druk bezocht, om maar enkele voorbeelden te noemen. Iedereen is het er mee eens, dat het volslagen onverantwoord zou zijn om deze ontwikkeling af te rem men. Maar het organisatie-patroon in ons bedrijfsleven, de mechanisatie- en automa tiseringsprocessen enz. leiden er tegelijker tijd toe, dat de kwaliteit van ons werk er op achteruitgaat". Er is duidelijk iets mis met het klimaat, waarin honderdduizenden landgenoten het dagelijks brood moeten verdienen. De cij fers tonen het aan. Het ziekteverzuim is opgelopen tot een gemiddelde van rond de tien procent Ongeveer 400.000 rechtheb benden op de WAO passeren de loketten en het is bekend dat de helft van onze zestigjarigen niet meer mag/kan/wil Wer ken, velen omdat zij de moed niet meer kunnen opbrengen. Deze sombere optelsom van onze arbeids markt omvat verder ruim 200.000 werklo zen en half zoveel gastarbeiders. Het ge bouw van onze sociale zekerheden is opge trokken ten koste van 47 miljard gulden 's jaars en veel van deze uitgaven houden ten nauwste verband met arbeidsomstan digheden, die de mensen een gevoel van onvrede geven of zelfs weerzin wekken. De vakbonden noemen dit een „ziekmakende" vervreemding. „Er is", aldus onze zegsman, „toch vaak wel duidelijk sprake van een zich onttrek ken aan het werk, dat gevoel van onbeha gen. Het zogenaamde „grijze verzuim" is daarvan een gevolg. Er mankeert de men sen iets, maar zij weten niet precies wat; het lichaam wil nog wel, maar de geest protesteert, met als resultaat veel psycho somatische reacties zoals de wijd verbreide en vage klachten over pijn in de rug". Als achtergrond van dit verschijnsel signa leert de professort, dat onze arbeid een „ander gezicht" heeft gekregen. „De men sen stellen er veel hogere eisen aan. Nog maar een jaar of tien geleden was de baan op zichzelf doorslaggevend, de zogenaam de werk-voldoening stond hoog genoteerd. Tegenwoordig wil men zich in het werk ook als mens kunnen ontplooien en invloed uitoefenen op de eigen arbeidssituatie. Dit wordt samengevat onder het begrip vol waardige werkgelegenheid Dit betekent dat met geld niet alles meer goed te maken valt. De vuilste, smerigste en zwaarste karweien moeten nu opge knapt worden door onze gastarbeiders, die ze wel moeten accepteren en op die manier schuiven wij voorlopig een probleem van ons af. Afgezien daarvan mankeert er nog veel aan de overblijvende arbeidsomstan digheden. Niet voor niets verstrekt het rijk tussen 1977 en 1981 circa 240 miljoen gul den subsidie, voor verbetering van arbeids plaatsen; bestrijding van lawaai, hitte, stof, enz. Dit geld mag ook gebruikt worden voor immateriële verbeteringen, zoals werkstructurering. De technische ontwikkeling heeft al veel vuil en moeizaam werk overbodig ge maakt.'Werksters schrobden zich vroeger in het zweet op dezelfde vloeren, waar gastarbeiders nu met hun snorrende reini gingsmachines overheen wandelen. Ander zijds leidt de technologie tot verslechtering van veel werkzaamheden". Zo ontstaan bijvoorbeeld de banen, waarin mensen fungeren als verlengstuk van een vernuftige apparatuur en alleen maar pro cessen begeleiden. De scheppende arbeid is in veel bedrijven vervangen door een bewakingsfunctie, met als gevolg veel heimwee naar de ouderwetse ambachte lijkheid. Ziet een expert als professor Van Hoof mogelijkheden om het hogere opleidingsni veau in overeenstemming te brengen met de arbeidssituatie? Tot op heden is men er altijd van uitgegaan, dat de mens zich moest aanpassen bij wat fabriek en kan toor te bieden hadden. „De oplossing zou kunnen zijn, dat deze rollen worden omgedraaid. Een aanpassing andersom dus. Ik denk aan de terugkeer tot een zekere kleinschaligheid door bijv. werkstructurering. Ik ben bij een aantal pogingen in die richting betrokken ge weest, waarbij het soms best mogelijk Door mechanisatie- en automatiseringsprocessen gaat de kwaliteit van ons werk er op achtenjit bleek om een lopende band op te splitsen en kleinere kernen in het bedrijf te vor men, elk met hun eigen verantwoordelijk heid en initiatief. Veel arbeiders verlangen er naar, om be wuster te werken en zich ook in hun baan als mens vollediger te ontplooien. Meer ontwikkeling leidt tot een grotere drang naar betrokkenheid en een vorm van me dezeggenschap Het gevoel dat in een maatschappij met steeds toenemende concentraties en groot schaligheid de klok niet teruggedraaid kan worden, heeft een verlammende invloed op dit streven, maar andere feiten zouden stimulerend kunnen werken. Zo consta teert onze gastheer, dat wel eens schatten op de sociale uitkeringen bespaard zouden kunnen worden bij een verbetering van het arbeidsklimaat. En de kwaliteit van het produkt behoeft er zeker niet op achteruit te gaan, als kleine eenheden werknemers hun onlust kwijtraken en zich vollediger kunnen ontplooien binnen het grote ver- „nT vecht niet tegen de bierkaai. Als je „op de vloer" begint om de werknemer nieuwe inspiratie te verschaffen moeten onze ver starde productiestructuren gewijzigd kun nen worden. Ze dateren in principe nog uit de tijd, dat massa's onontwikkelde en niet-vakbekwame arbeiders alles aangre pen wat zij maar konden krijgen. In Ame rika bijvoorbeeld, toen daar de grote stro men emigranten binnentrokken. Hun kri tiekloos aanbod viel samen met de ontwik keling van de techniek en zo begon overal de heerschappij van de machine over de Er wordt nog teveel van uitgegaan, dat zulke ontwikkelingen zich autonoom vol trekken. Angst voor de kostenverhogende aspecten en de concurrentie speelt een grote rol, mogelijke bezuinigingen krijgen minder aandacht dan ze verdienen. De overheid wil bijvoorbeeld de helpende hand bieden". Een vaak gehoorde tegenwerping als zou „de arbeider" niet geïnteresseerd zijn in grotere verantwoordelijkheid en inspraak en alleen maar aan zijn portemonnee den ken verwijst deze hoogleraar naar de bor reltafel. Vooral jeugdiger werknemers zijn wel terdege gemotiveerd. Zo wijzen zijn onderzoekingen uit. Veel ouderen hebben wel vaak enige aanmoediging nodig, willen zij gaan meepraten over hun eigen werksi tuatie en het sociaal beleid in de onderne ming. Hoevelen van hen herinneren zich niet het spookbeeld van de werkloosheid in de dertiger jaren, toen iemand die moest „stempelen" soms aan de grofste vernede ringen werd blootgesteld? Voor hen is volledige werkgelegenheid altijd een tover woord gebleven en zij hadden noch de mped nóch vaak de kennis wie had hen dat moeten leren om mee te praten; leefden lang in de voortdurende angst om hun baan kwijt te raken. Professor Van Hoof tilt niet zo zwaar aan deze lusteloosheid, zekdï- niet als die ge bruikt wordt als argument om alles maar te laten zoals het is. In een klein groepsver band komen de mensen wel los. Zij kun nen hun adviezen en initiatieven dan bij voorbeeld doorspelen naar de Onderne mingsraden. „Iedereen wordt in staat geacht de toch zware verantwoordelijkheid voor een gezin te kunnen 'dragen, kinderen op te voeden en mede leiding te geven aan kerken, verenigingen en organisaties. Zo dra echter het meedenken in een arbeids proces ter sprake komt, worden de mensen daar vaak ongeschikt voor bevonden. Ik ben de tegengestelde mening toegedaan". Ook uit het gedragspatroon van werklozen blijkt, dat werken nog wel als een recht en een plicht wordt beschouwd, maar niet tot elke prijs. Er worden aan de kwaliteit van de arbeid minimum-eisen gesteld. Zelfs als de vaak gehoorde beweringen dat vijf tot tien procent van deze werklozen bewust aanbiedingen afslaat juist is, vindt onze gesprekspartner dit percentage (staatssecretaris Mertens schat het .mis bruik" van de sociale voorzieningen overi gens op één procent) aan de lage kant. „Gelet op de kwaliteit van het werk dat veel mensen dan te doen krijgen valt me dat nog mee. Diverse onderzoekingen heb ben overigens aangetoond, dat in die geval len uitsluitend sprake is van niet-volwaar- dige arbeid. Vergeet niet, dat slecht werk nog altijd ook het slechtst betaald wordt. Ik vraag me wel eens af, waarom altijd dezelfde mensen daartoe veroordeeld wor den. Door allerlei omstandigheden krijgen zij niet de kansen of missen de durf en eigenschappen om die aan te grijpen. Het gevolg is, dat ook hun kinderen zich niet omhoog kunnen werken. Alle pogingen tot spreiding van kennis ten spijt komt nog maar zeven procent van onze universiteits bevolking uit arbeidersmilieus, om van on geschoolden maar te zwijgen. Die gelijke kansen bestaan grotendeels alleen nog maar theoretisch. Wat het middelbaar on derwijs betreft was er twintig jaar nodig om het percentage jongensleerlingen uit arbeidersgezinnen van 4.3 op 6.8 te bren gen. Voor de beter gesitueerden steeg dit van 44 tot 67 procent. Er blijft een uitge sproken verband bestaan tussen milieu en opleidingsniveau, al moet ik hier wel aan toevoegen, dat veel arbeiderskinderen be roepsonderwijs (vooral technisch) volgen op diverse niveaus". „De lust om meer te leren dan de lagere school te bieden heeft neemt wel terdege toe, met als resultaat dus die behoefte aan menswaardiger werk. Daarvoor zal ook bewustwording in de top nodig zijn", aldus de professor, „en het begint al aardig te dagen". Hij verwijst naar recente publicaties van het Neder lands Christelijk Werkgeversverbond (NCW), die een heel andere kijk geven op de positie van de ondernemer. Opvoering van de produktie en een voortreffelijke rentabiliteit zijn niet meer zijn enige doel stellingen. Zij dienen er slechts toe, om ook sociale opdrachten te verwezenlijken, zoals effectieve medezeggenschap van de der, meer openheid en het aanbieden zinvolle arbeid. „Werk is geen Koopwai want rechtstreekse uiting van de mensel ke persoonlijkheid", zegt het NCW „Rerut, Novarum" (1890) al geruime tijd na De Europese Federatie van gers vindt al dat een eigendom moet zijn van deelhouders. In Nederland heeft we Ondernemingsrecht van 1971 zeggenschap en controle van en werknemers mogelijk gemaakt. Blijft de vraag, of onze maatschappij staat zal blijken, om ieder die daartoe staat is niet alleen kwalitatief betere, ook voldoende arbeid aan te bieden. schien", zegt professor Van Hoof, „moet< r wij afleren om het begrip werk meteen koppelen aan een vaste baan met loonzakje. Dit is altijd een onlosmakelij begrip geweest. We zouden wel eens dwongen kunnen worden tot een soepele en ontspannen benadering van ze bezigheden. In zeven jaar tijd is verhouding tussen werkende en niet kende mensen van onze gedaald van zeven tot vier is er nog schaarste op de getuige werklozen en je wel eens gaat denken aan een dige verdeling, via sleutels als korting, part-time werk en een houding ten opzichte van non-profitwerl kr dat dus geen geld oplevert maar voldoening kan geven". i Intussen doen zich berichten over speelse variaties op het begrip ronde. Mensen die in hun beroep volledige bevrediging vinden wijden aan allerlei nevenbezigheden die zij min meer als hun hobby beschouwen en volkC' men tegengesteld zijn aan wat van he|a. verwacht wordt. Zo schijnen in Amerika al aardig wi professoren voor hun plezier een taxi I !ru besturen of als parkwachter te fungere a In ons land zit een zéér geleerde en hogacj fimctionaris soms achter het stuur van eefen dienstautobus en een andere laat zijn knusse spoorweghuisje prompt op de afsluitbomen neer. Dit soort kruising tussen spelen en komt ook wel voor in andere milieus, onvrede bestaat over de kwaliteit arbeid. Professor dr. J. A. P. voorlopig wel volstaan met het van deze verschijnselen. Hij rijdt nog gewoon in zijn auto heen en tussen zijn huis, de collegezalen en kantoor aan de St Adelbertuslaan megen. LEO

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1977 | | pagina 26