„De Zuidpool is de wereld op de laatste dag vóór de schepping" ZILTE ZEEMANSPRAAT VINDT EEN UITSTEKENDE VOEDINGSBODEM IN Temidden van de maritieme doorkijkjes, die keurig inge lijst de wanden sieren van het zwaar doorpekelde restaurant „De Hoop op d'Swarte Wal vis" aan de Zaanse Schans (een puntgave toeristische trekpleister aan het Noordhol lands kanaal. Gaat dat zien. Gaat dat vooral zien) krijgen Dick van Amerongen (41) en Albert Veldkamp (52) het weer eens te kwaad met hun herinneringen. Ze behoren beiden tot het leger van kwa lijk riekende pikbroeken, die op de laatste Nederlandse walvisvaarder „Willem Ba- rendsz" de ijsvlakten van de zuidpool afstroopten op zoek naar het grootste nog levende zoogdier, dat de wereldzeeën bevolkt. Veldkamp, die na zijn afmonstering een tijd lang les gaf op een zeevaart school, maar daarna toch weer haastig het ruime sop koos als loods in Vlissingen behoeft niet eens zijn ogen te sluiten om de spectaculaire vangsten van weleer opnieuw haarscherp voor zijn geest te halen. „Ik heb de jaren meege maakt, waarin we zo'n 1800 tot 2000 walvissen vingen. De veertien jagers zochten ze op en als ze dan geharpoeneerd waren kregen wij op het moe derschip een seintje, dat er weer een lobbes in aantocht was. Stel je dat even voor 2000 van die jongens aan boord trekken gaf een hoop beulenwerk, dat dag en nacht doorging. Het binnenhalen ging op afroep en bij ons op kantoor hingen enorme sche ma's, waarop de vangsten nauwkeurig werden bijgehou den. Je moest namelijk voor een regelmatige aanvoer zien te vermijden, dat de jagers hun walvissen allemaal tege lijk over het pakijs naar je toestuurden". „De man, die bij ons de leiding had bij het binnenhalen van de vangst was de kleine Oel- sen. Hij kwam uit Noorwegen, uiteraard zou ik bijna wülen zeggen, want de doorgewinter de experts kwamen er stuk voor stuk vandaan. Oelsen had een heel hoog stemmetje, een soort Wiener Süngerkna- be, maar dan wel van een zeer ongewassen soort Die man was dag en nacht te vies om aan te pakken en zelfs het fluitje, waarmee hij de kraan drijver opdracht moest geven om de grijper van twee ton naar binnen te halen weigerde constant dienst omdat het vol zat met stof en rotzooi. Ik zie het nog vóór me: Oelsen met zijn eeuwige beremuts op, Twee gewezen walvisvaarders in de zilte entourage van „De Hoop op d'Swarte Wal-vis" aan de Zaanse Schans: Dick van Amerongen, Albert Veldkamp en restaurant-manager Wim Zandt, die zelf een grooüt deel van zijn leven op de koopvaardij heeft gevaren. haalt dat fluitje uit zijn zak en begint te blazen: niks, hele maal niks. En gelijk natuurlijk paniek in de tent want dat beest moest zo vlug mogelijk naar binnen worden gehaald". Geen zorgen „Op een gegeven moment zeg ik tegen hem: „Oelsen, je hebt me verteld, dat je al jaren in Kaapstad woont en daar ook getrouwd bent met een Zuid- Afrikaanse. Hoe kom je daar nou als Noor zó verzeild?" „Ja," zegt Oelsen, „dat is ei genlijk niet zo'n mooi verhaal, maar ik zal het je toch vertel len. Mijn vader zat ook op de walvisvaart, maar dan op een zeilschip en als hij eenmaal voor een reis aanmonsterde bleef hij gelijk drie jaar weg. „Nou was ons moeder daar langzamerhand aan gewend geraakt en ze maakte zich over pa ook geen zorgen. „Die loopt echt niet in zeven sloten tegelijk", zei ze altijd tegen ons, „die kan Noorwegen en zijn familie toch niet verge ten". „Maar toen er vier en een half jaar voorbij waren, zei ze toch maar tegen mij: „Ga jij eens kijken, waar je vader blijft Ik word langzamerhand wat on gerust. Ik was de oudste zoon thuis en had zo'n beetje de verantwoordelijkheid, begrijp je. Ik monster dus aan en zak via de golf van Biscaje en de kust van Afrika af naar Kaap stad, waar de Noorse schepen altijd bevoorraad werden. En wie kom ik daar op straat tegen met een pronte Mulattin aan zijn arm? Mijn eigen va der. .Moeder maakt zich onge rust over je," zeg ik, „we heb ben nooit meer iets van je gehoord". „Dat kan kloppen", roept hij, „en moeder hoeft zich ook niet ongerust te ma ken, want ik heb het hier best naar mijn zin". „Juist", zeg ik, „dat zie ik. Volledig in de be- wassing en nog beter weer ook dan bij ons thuis." „Nou, wat let je", zegt pa, „mijn vriendin heeft ook nog een aardige, ongehuwde doch ter en dat is misschien wat voor jou". Ik dus met hem mee naar huis om kennis te maken. Zodoende ben ik ook maar blijven hangen. Pa en ik zijn nooit meer teruggeweest in Noorwegen". Tot tranen toe Dit aangrijpend zeemansver haal vertelt Veldkamp in de bar van „De Hoop op d'Swarte Wal-vis", waar gekrijs van meeuwen en sonore samen zang van matrozen de gasten tot tranen toe ontroeren. Veld kamp zelf heeft zijn huiselijke plichten wat minder slordig opgevat dan de Oelsens en zeilt nog steeds door zijn le vari Amerongen en Veldkamp nemen anno 1977 graag genoegen met een praatstoel in de bar van Wal-vis". waar ze met oorlam en zeebanket de dagen van weleer in reprise laten gaan. venszee met Niny, die hij tij dens zijn studie aan de scheep- vaartschool in Terschelling leerde kennen. Terzijde van Niny: „Als meisje zat je op Terschelling altijd loge. Je had de mooiste knullen maar voor het uitzoeken. En je had altijd beet, want zoveel huwbare vrouwen zijn er nou ook weer niet op dat eiland." Veldkamp heeft ondertussen zijn gedachten alweer terugge jaagd naar de gelukzalige tij den, toen hij rondbanjerde door de poolzee, waarin de Witte Reus voortdurend krach tig toesloeg. Ja, waarom monstert een man aan op een walvisvaarder? Dat is een vraagje, waar hij even over moet nadenken. ,Het zal wel die eeuwige zucht naar avontuur zijn", probeert hij, „je hebt als jongen de verhalen van Scott, Amundsen en Barendsz gelezen. En nou wil jij al die reizen nog eens dunnetjes over doen. Als je op de koopvaardij vaart is alles keurig geregeld. Je hebt de beschikking over prima zee kaarten en elke reis is in feite al panklaar. Maar op de Zuid pool kom je in gebieden, waar vóór jou nog nooit een mens is geweest. Het zal iets te ma ken hebben met de onuitroei bare pioniersgeest" „Ik herinner me nog de eerste walvis, die ik in mijn leven zag. Dat is machtig en beklem mend tegelijk. De walvis is het enige dier, dat de oertijd heeft overleefd. Vroeger waren er ook nog brontosaurussen, dy- nosaurussen en mammoeten. maar die hebben al eeuwen ,geleden het loodje gelegd. De walvis is de enige, die de dans ontsprongen is." „Als zo'n beest nog in het wa ter ligt zie je alleen het spuit gat en een paar meter erom heen. Het hjkt dan net een zwart kadetje, dat op de gol ven dobbert. Maar als de klei ne Oelsen hem binnentrok kwam er geen einde meer aan. Vooral de blauwe walvis is een knaap, die eigenlijk te groot is voor het menselijk voorstel lingsvermogen. Als je die hier naar binnen zou halen, had je niet alleen het restaurant no dig, maar ook nog de gang, de toiletten en de keuken om hem in zijn geheel te parkeren. Ik ben die eerste keer om dat enorme lijf heengelopen en heb het eerbiedig betast Twee en dertig meter was ie van kop tot staart: dat is net even te veel voor het menselijk oog." Eeuwige stank Overigens is Veldkamp het roerend met Dick van Ame rongen eens, dat het langdurig verblijf op de „Willem Ba rendsz" geen aanmoediging was om aan te monsteren voor een volgende reis. „Een nor-, maal mens", geeft Van Ame rongen grif toe, „weet wel leu kere stekkies te verzinnen om zijn tijd op aarde uit te zitten. Ik vond die Willem Barendsz een kreng van een boot, die stonk als de hel. Op de terug weg maakten we hem altijd van onder tot boven schoon en werd het schip opnieuw ge- ^rfd, maar die lucht van traan en bloed bleef in je kle ren zitten. Dat was er nog niet met een vlammenwerper uit te branden. Als ik in die tijd een café binnen kwam, was het steevast: „Man. man wat stink jij." En afgezien daarvan is het natuurlijk ook geen pretje om zeven maanden met 600 kerels op een wiebelend eilandje te zitten. Dat schreeuwt om bon je en narigheid. Je had ook buiten je werk weinig uitwijk mogelijkheden. Je kreeg an derhalve slok per dag en dat was te weinig om die eeuwige kou uit je lijf te houden. Nou waren er natuurlijk wel sluip wegen, waarlangs je tóch bij de drankvoorraad van Gom- mers kon komen. Maar ook daarna bleef je je knap be roerd voelen. Ik had bijvoor beeld een handeltje opgezet in schuurpapier, vijlen en potvi- standen en daarmee kon je nog wel eens een potje bier extra of een halve fles jenever te pakken krijgen. Maar de uren bleven desondanks erg lang duren. Ik ben in die tijd uit armoe begonnen piet het maken van scheepsmodellen. Ik was de timmerman op de Willem Barendsz en had dus al een zekere handigheid. En daarnaast kom ik uit een fami lie van scheepsbouwers. Ik heb zelf jaren lang sloepen gemaakt voor Mulder en Rijke in IJmuiden. En pa heeft in dertijd nog de Rival, het schip van Jan de Hartog gebouwd in Haarlem. Misschien is uit die achtergrond zijn tic voor de „De Hoop op d'Swarte zee te verklaren. Ik heb mijn leven lang op een schip ge woond, ik heb jaren geleden de Marcelle van de etser An ton Heyboer gekocht voor 950 gulden. En de Noordzee-kot- ter, waar ik nu met mijn gezin od leef, heeft dezelfde naam. .'Dat vind ik handiger. Kun 'je je tenminste nooit vergissen". „Ja", zegt Veldkamp, „de wal visvaart is een allemachtig vies bedrijf. Maar ik had die acht jaar toch voor geen goud willen missen. Soms zaten we in het pakijs en dan doemde er opeens aan de kim een hele school walvissen op. Dan leek het net een mastbos vol spui tende fantomen. En voor de rest zag je niks anders dan ijs en sneeuw. De wereld op de laatste dag vóór de schep ping." Beide tegendraadse heren heb ben indertijd de „Willem Ba rendsz" verlaten, omdat voor Nederland het tijdperk van de walvisvaart duidelijk ten einde liep. De zee raakte leeggevist en de jagers kwamen steeds vaker zonder buit terug. De gloriejaren rond 1600, toen 15.000 Nederlanders nog 850 walvisvaarders uit vaderland se havens naar de poolzeeen trokken, waren voorgoed ver leden tijd geworden". Eten en óinken Daarom nemen van Ameron gen en Veldkamp anno 1977 graag genoegen met een praat stoel in „De Hoop op d'Swarte Wal-vis", waar ze met een ge duchte oorlam in de hand en zeebanket uit de keuken van manager Wim Zandt de dagen van weleer op herhaald ver zoek hunnerzijds, weer in re prise laten gaan. Op die manier blijft de walvis toch nog eten en drinken voor hen. LEO THURING op dat moment ongeveer ge staan hebben op de plaats, waar ik nu zit; een derde étage van een woningbouwflat met doorzonkamer en berghok zijn er inmiddels verrezen. Maar als ik Vermeers blik volg ont dek ik naast die twee torens ook nog de blinde silo's van fabrieken, die het silhouet van Delft met gist, spiritus en sla olie hebben aangelengd. En de torens zijn al lang geen rich tingaanwijzers naar de hemel meer, maar uitroeptekens op een vermoord stilleven. Zeilend boven Hasselt krijg je gelukkig nog steeds de schok van de herkenning. Deze oude Hanzestad in een kromming van het Zwarte Water heeft weliswaar ook veel moeten prijsgeven. De vestingmuren met bolwerken, de buiten- en binnen Enkpoort, de beide Ve nepoorten en ook de Veer- poort vielen gelaten en der dagen zat onder slopershan den en datzelfde lot trof ook de gordel van burchten, die rondom Hasselt lag: Wolfsha- gen. Groot ter Weede, Het Glinthuis, Haarst, Haarsholten en kasteel Verburg. Maar wat overbleef is toch nog ruim vol doende voor een reconstructie van de tijd van toen, die nog steeds stil staat in de scheeps wand van de Hervormde Kerk en in het stadhuis waar de raadszaal één hoog het gemoe delijk allure heeft van een bruine kroeg. Je dwaalt langs de Prinsen gracht en de Herengracht, waar de oude patriciërshuizen toilet maken in de waterspie gel. En je herkent ze als zet stukken, waartussen het eeu wenoude spel der vaderlandse geschiedenis is opgevoerd. Je hoeft alleen het vliegwiel van je verbeelding op gang te brengen en je ziet ze haar scherp vóór je: de ridders en graven met rinkelende sporen en gevederde mutsen. Hun na men kleuren ook goed bij de gevelstenen: gegroet, Hendrik van Vianden, stadhouder Schenk van Tourenburg, ge groet prins Maurits en Menno van Coehoorn. Je ruikt nu ook moeiteloos de scherpe geur van de turf, die Hasselt de voorspoed en de ondergang franco thuis bezorgde. Je ziet ze weer samendrommen rond om het wijnhuis voor de jaar markt: flagellanten, kwakzal vers, hansworsten, gaat dat zien, gaat dat zien, potsenma kers, lakenwevers, bijlhouwers en smeden zijn van alle kanten uit het dampende veen naar de stad gekomen om de buit te verdelen. Hasselt koestert gelukkig zijn verleden als een kostbaar klei nood. Wat gespaard bleef wordt verfraaid en in zijn ou de, authentieke staat terugge bracht. In de toverlantaarn van Hasselt worden heden en verleden nu gelijktijdig gepro jecteerd. En daarmee krijgt de stad zijn verdiende loon voor het beheren van zijn erfenis. Staat immers niet in het stads wapen: ,J)e rechtvaardige zal niet in de steek worden gela ten"? Zolang Hasselt zuinig is op zijn dromen kan de burgerij de werkelijkheid met gemak aan. LEO THURING Aerophoto Teuge Sinds iedereen het vermogen heeft om in navolging van Ica rus de aarde te ontvluchten zonder daarbij gelijk zijn neusvleugels te verspelen, kan iedereen tussen de wolken door zien, wat de mens, als beheerder van de schepping, in al die eeuwen heeft verbe terd en verpest Vaak blijkt bij zo'n luchtige inventarisatie, dat er uiterst slordig met die erfenis is omgesprongen en dat de mens in zijn verlangen naar ruimtelijke ordening de ruimte tot nader order buiten spel heeft gezet. Hij heeft, al naargelang het hem uitkwam de grillige loop van beken en rivieren rechtgebogen, stads wallen gesloopt, torens omver gehaald en stokoude steden opgezadeld met een overbodi ge harttransplantatie. Welke rampzalige gevolgen die cor recties in de marge van de samenleving vaak hebben ge had kan men zien op schilde rijen van Oude Meesters, die hun stadsgezichten maakten in een tijd, waarin de horizon nog niet was volgebouwd met de vergroeiingen van Bulte naar Welvaart Toen Vermeer zijn „gezicht op Delft" maakte zag hij, schattend over de punt van zijn penseel, twee torens en te hoop gelopen puntdaken achter stadsmuren. Hij moet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1977 | | pagina 8