Nederland
wordt
een
vrijstaat
vol
tuinkabouters
„VERMEENDE
WENS
VAN
EEN KIND
IS
SMOES
VAN
ZIJN
VADER"
fieidaeSotMoni
dat stomme mannetje met zijn gieter-
tje en zijn harkje is namelijk niet weg
te branden uit onze samenleving. In
1974 zat er weliswaar even de klad in,
omdat de wereldeconomie in elkaar
zakte en de detaillist geen voorraden
meer durfde aan te leggen. Maar daar
na heeft de tuinkabouter zich weer
grandioos hersteld. Zelfs de keramiek-
kabouter is weer helemaal terug van
weggeweest. .En daar ben ik blij om.
Hij heeft een iets minder zorgeloos
gezicht als zijn plastic broeders, ik
geef het graag toe, maar hij staat 1
daardoor dichter bij de germaanse
mythologie, die toch de levensbron is i
geweest van de tuinkabouter. In de
geschiedenis zie je duidelijk twee soor
ten kabouters opereren: de pestkop
pen, die zorgen, dat de melk in de
koeie-uiers verzuurt en de plezierige
typen die de mens een handje helpen.
„Oh, dat doen de kaboutertjes wel
vannacht", zei mijn moeder altijd,
wanneer ze haar werk niet af had.
Maar beide soorten moeten hoe dan
ook voldoen aan drie keiharde eisen:
ten eerste moeten ze baard dragend
zijn, ten tweede dienen ze een rode
puntmuts op te hebben en ten derde
moeten ze onbekommerd grijnzen. Als
aan één van die punten niet voldaan
wordt kun je je tuinkabouter wel ge
lijk op de vuilnisbelt gooien. Want dan
raak je hem aan de straatstenen niet
kwijt. De mensen, die een tuinkabou
ter kopen, wensen geen moderne frat
senmaker in hun tuin. Nee, het moet
die ouderwetse boy zijn met eenvou
dig gereedschap in de hand. Een hark
is prima, een hakbijl ook. Per slot van
tussen de blote mejoffers en de helden
met vijgeblad ook attent een plaats is
ingeruimd voor de tuinkabouter. De
zinnen, waarin Hartlaub zijn kennis
overdraagt, zijn overigens omgekeerd
evenredig aan de lengte van de door
hem zo beminde kabouters.
Degene, die er dan ook alles van
begrijpt is de ex-opperkabouter Roel
van Duyn, die indertijd bij gemeente
raadsverkiezingen vijf fluwelen zetels
voor zijn kabouterpartij in de wacht
sleepte en prompt met zijn eeuwige
grijns plaats nam op één der wethou-
dersstoelen. Van Duyn was en is nog
steeds het grote brein van het univer
sele, alternatieve kaboutergebeuren en
pleit in die hoedanigheid voor een
spreiding van de dierentuinen in ons
land. „Een dierentuin als Artis", zegt
hij „kan niet groter worden, misschien
is er een kleine uitbreiding mogelijk
in de richting van de Plantage Dok
laan. Maar daarna zit je toch voor
goed klem. Ik zeg: laat de hele stad
er toch van meeprofiteren. Amster
dam is er niet alleen voor de mens,
maar ook voor plant en dier. Het moet
toch verrukkelijk zijn, als er borden
in de binnenstad komen met „pas op
voor overstekend wild" erop". Van
Duyn is er dus in het post-kabouter-
tijdperk nog steeds van overtuigd, dat
de mens in feite niet meer is dan een
half gelukte cultuurkabouter. Daarom
stelde hij enige jaren terug de Amster
damse gemeenteraad voor om op alle
platte daken van de stad tuinen aan
te leggen. Die daktuinen, die duizen
den groene oases, zouden dan het
nijpend zuurstofgebrek moeten com
penseren. „Er hangt nu", zei Van
Duyn bij die gelegenheid, „een verstik
kende walm in onze steden. We ver
drinken in rook en koolmonoxyde en
daarom pleit ik ook voor tuintjes op
de autodaken. Ik wil uiteindelijk naar
een echt „autopark" toe. Het moet een
mozaïek van rijdende flora worden.
Wat ik voor ogen heb is een huwelijk
tussen stad en platteland. Geef het
volk waar het recht op heeft Geef ze
het genot van agrarische tafrelen op
alle daken. Plant er hei en laat over
de grote flatgebouwen kudden scha
pen met een herder dwalen. Dat is
allemaal mogelijk. Er is momenteel
een nieuw soort turf in de handel, die
erg licht is en van overbelasting be
hoeft dus geen sprake meer te zijn.
Nu moeten we zelfs op het zebrapad
rennen voor ons leven om de auto's
te ontwijken. Waarom gaan we dan
niet met zijn allen op het dak zitten?
Daar is iedereen bij gebaat".
KALE KABOUTER
Wat Van der Veer er van denkt? Hij
haalt geamuseerd de schouders op en
herhaalt: „Ik blijf er bij: deze knapen
hebben nog steeds geen bruikbaar al
ternatief gevonden. Weet u overigens,
dat in onze collectie ook tuinkabouters
zitten met echt haar op het hoofd? Dat
is helemaal het einde. En dan is er
ook nog een kaboutervrouwtje. Dat
moet ook wel, want hoe kom je anders
aan kleine kaboutertjes, nietwaar. Ha-
ha".
De kale kabouter achter hem op de
boekenkast kijkt hem zwijgend aan.
Hij kan er met de beste wil van de
wereld niet om lachen.
Wie zegt, dat er onder kabouters ook
niet een hoop leed is
LEO THURING
foto's MILAN KONVALINKA
inhouden, als kabouters gebruik maken van
Vooruit met de geit, denkt het plastic kind van herr Heissner, dit is de tijd voor een stevige vredeskus.
rekening waren de kabouters in het
Walhalla de mannen, die de hamer
van Thor maakten, de speer van Odin
en de halsketting van Freya. In het
kader van de vrijetijdsbesteding mag
de tuinkabouter ook nog een hengel
in de hand houden of een smaakvol
muziekinstrument bespelen. Dat kan
er allemaal nog mee door. Maar waag
het als fabrikant niet om een tuinka
bouter op de markt te brengen die in
een auto zit of een fototoestel om zijn
hals heeft hangen. Foute zaak meneer.
Helemaal mis. Zo'n kobold raak je
aan de straatstenen niet kwijt. Een
gerenommeerde zaak als Heissner be
gint dan ook niet aan zulke fratsen.
Die maakt recht-toe-recht-aan-kabou-
ters en laat ze door vlijtige Duitse
huisvrouwen met de hand beschilde
ren. Daarom haalden ze vorig jaar ook
royaal een omzet in tuinkabouters van
tien miljoen Duitse marken. Ze maken
daarnaast nog allerlei andere zaken
voor de tuin, die variëren van hertjes
tot sierbakken en van kikkers tot wa
ternimfen, maar de tuinkabouter blijft
één van hun belangrijkste artikelen.
Ze hebben nu 250 verschillende soor
ten, die ook nog in diverse maten
verkrijgbaar zijn. En het is allemaal
puntgaaf, wat er uit die fabriek komt.
Een lust voor het oog zogezegd. Een
sieraad voor de tuin".
VERKEERD BEOORDEELD
„Daarom durf ik ook zo eerlijk te
bekennen, dat ik een paar jaar gele
den de tuinkabouter volledig verkeerd
beoordeeld heb. Ik ben een marketing
man en ik probeer dus de behoeften
van de koper te peilen. Als het publiek
een artikel laat vallen ben ik de eerste,
die het ter plekke vergeet. En van de
tuinkabouter had ik helaas de indruk,
dat hij zichzelf overleefd had. Dat hij
niet meer goed in de markt lag. Ik
vond hem trouwens kitscherig. Ten
onrechte. De zeg het er meteen bij. Ik
dacht: als ik hem niet in mijn tuin wil
hebben zal het wel kitsch zijn. Maar
zo eenvoudig liggen de zaken in de
handel niet. Want wat is kitsch?
Kitsch is een niet waar gemaakte pre
tentie. En wat .dat betreft gaat de
tuinkabouter geheel vrij uit. Want het
laatste, wat hij heeft, zijn pretenties.
Hij wil alleen een aardige, nietszeg
gende tuinkabouter zijn. En het rood
van zijn puntmuts is het rood van zijn
liefde voor de mens. Dat heeft niks
met politiek te maken. Want daar
snapt hij zoals u en ik toevallig niets
van.
Wat ik wél merk is, dat volwassen
kerels zich schamen om een tuinka
bouter aan te schaffen. Daarom zeg
gen ze er bij: „Mijn zoontje zeurt me
de kop gek om zo'n kabouter" Be
grijpt u? Het kind wordt gebruikt als
alibi voor eigen verlangens. De ver
meende wens van het kind is de smoes
van een vader, die zo dolgraag een
tuinkabouter in zijn achtertuintje wil
„Ik kijk in Keulen die zaak eens aan
en denk: „als je in staat bent om een
zonnewijzer te verkopen, raak je ook
nog wel een tuinkabouter kwijt Ja,
hoor eens hier, je drukt er eens een
zandbakje door, je stampt een kruiwa
gen weg of een tuinverlichting en
waarom dan geen kabouter? Ik ben
toch eerst nog even doorgelopen om
rustig te kunnen nadenken. En toen
ben ik teruggegaan om een ordertje
van 5000 gulden op te geven. Het kon
me opeens niks meer schelen. Ik
dacht: aan die knapen val ik nooit een
buil. Als ik ze straks bij de winkelier
niet wegzet, raak ik ze altijd nog wel
bij mijn vrienden en kennissen kwijt.
Weet u, wat er gebeurde? Die kabou
ters waren nog niet in huis of ik was
ze alweer kwijt. Binnen een jaar was
ik de grootste importeur van tuinka
bouters. Ik kon ze blijven aanslepen".
„Ik vind dat zelf een vrij logische
zaak. We leven nu eenmaal in een
koude, nuchtere en zakelijke tijd. Zeg
nu zelf: wat is er nou helemaal voor
lol te beleven aan deze wereld? Als
je de radio aanzet hoor je liedjes over
ongelukkige liefdes: als je de knop
van je televisietoestel omdraait, zie je
moord en doodslag. In dat licht van
die kouwe tijd dient u ook de tuinka
bouter te zien. Laten we elkaar toch
asjeblieft niks wijs maken. U en ik,
zoals we hier ziften, we haken alle
maal naar een beetje romantiek. En
daarom mogen wij de tuinkabouter
niet verwaarlozen. Hij heeft in ons
leven een functie: hij brengt vrolijk
heid. Ik ken mensen, die geen kinde
ren hebben en hun tuin vol hebben
gezet met kabouters. Op die manier
vrolijken ze toch de hele buurt op. Ik
vind dat prachtig".
NIET IN DANK
Deze machtige geloofsbelijdenis van
Van der Veer is aanvankelijk niet in
dank afgenomen door de marketing
deskundige B. J. Lindeman, die enkele
jaren geleden als adjunct-directeur
zijn intrede deed bij Garden Agents
in Leiderdorp. „Ik kwam uit een heel
andere branche", zegt hij, „en toen ik
hier dat leger tuinkabouters zag was
mijn eerste gedachte: weg met die
krengen. Dat is geen moderne handel.
Ik moet bekennen, dat ik me op een
afschuwelijke wijze vergist heb in die
knapen. Die verdraaide tuinkabouter,
Ontkennen heeft nauwelijks zin meer: Nederland
wordt langzaam, maar zeker een Vrijstaat vol
lei kabouters, die de alternatieve lakens uitdelen. De
morsige stadstuin der sappelaars en de parken der
5miljonairs zijn al lang geannexeerd door irritante
e aardmannen van duurzaam Duits plastic of aarde-
werk, die vanonder bloedrode puntmutsen het
ng> ijdel gesnap der welvaartskinderen gadeslaan; de
9: bloemperken zijn opeens overwoekerd door minus-
i cule bejaarden, die met drie jaar garantie op een
JS kruiwagen leunen of een nepgietertje boven hun
krachten tillen. Tegen geringe bijbetaling nemen
i„ij ze ook nog een tuinslang in de hand, die kan
a worden aangesloten op de keukenkraan. Men moet
wel rekening houden met het feit, dat bij de
UB brutoprijs de BTW niet is inbegrepen. Dit is
I,™ inderdaad het tijdperk van de kabouters. Ze ver-
T, dringen zich aan de randen van siervijvers, klim-
men op waterputten en liggen ongegeneerd op hun
EN handbeschilderde ruggen. En onveranderlijk zwe-
H<] ten ze een verbijsterende luiheid uit, die inspire-
rend werkt op de mens.
lea
la1n de grote steden van ons land is dan
~Tx>k enkele jaren geleden spontaan een
'utfieuwe kaste van kabouters gevormd,
"Sie zich uit het produktieproces los-
a3naakten en de natuur als uitgangs-
ei I punt voor hun denken en doen kozen.
p7ugschriften en pamfletten droegen
nun kleine boodschap uit en in reek
sen interviews ontvouwden ze hun
""""plannen die voorgoed een einde zou
den maken aan de slavernij van de
techniek. Ze noemden hun nieuwe
maatschappij „een paddestoel op een
rottende boomstronk". Een subcultuur
van opstandige jongeren, die zich vol
ledig willen inzetten voor de opbouw
van een anti-autoritaire maatschap
pij". „Onze taak", riepen ze, „is een
huwelijk tussen stad en platteland tot
stand te brengen. De spanningen tus
sen autoriteit en onderdaan, tussen
regering en volk op te heffen door de
schepping van een nieuwe wereld".
Het was deksels mooi gezegd, maar
het ging de modale tuinkabouter toch
wel royaal boven de pet. Hij is nu
eenmaal een serie-produkt van Duits
ambachtelijk denken en is gewend om
orders van anderen blindelings op te
volgen. Hij voelt er dan ook geen
bliksem voor om de maatschappij te
veranderen en het onrecht aan de
kaak te stellen. Het enige, wat hij wil
is met rust te worden gelaten in zijn
tuintje. Al het andere laat hem Siberi
sch.
OPPERKABOUTER
De heer B. van der Veer uit Leider
dorp vindt het overigens best zo. Hij
heeft enkele jaren geleden nog enige
plastic gedrochten in bruikleen afge
staan voor een kleurenfoto, die de
omslag van de Haagse Post sierde.
Middelpunt van deze kiek was de
toenmalige opperkabouter Roel van
Duyn, die met een milde, zeer vaderlij
ke blik poseerde tussen zijn met stom-
heid geslagen naamgenoten. „Een aar
dige foto", herinnert Van der Veer
zich, „maar ik begreep toen al niet,
wat die jongen bezielde. Waar wilde
die Van Duyn in vredesnaam heen
met zijn ludieke kabouterbeweging?
Ik ben en blijf de eerste, die toegeeft,
dat er een hoop veranderd moet wor-
den in onze maatschappij. Maar moet
je die hervormingen tot stand brengen
door huizen te kraken en marihuana
te roken? Kom nou".
Nee, dan de kabouters, waarmee Van
der Veer optrekt. Die zijn van een
gans ander slag „Jaren geleden", zegt
hij, liep ik over de jaarbeurs in Keu
len. Ik'had toen al een aardige handel
in zonnewijzers, die ik toevallig tijdens
mijn vakantie in Zweden ontdekt had.
Die dingen doen het nog uitstekend:
10.000 stuks per jaar stampen we weg
en de vraag blijft groeien. In Keulen
loop ik op een gegeven moment langs
de stand van Heissner, die de toonaan
gevende fabrikant is van tuinkabou
ters. Wat Heissner maakt is puur vak
werk. Betere kabouters zijn er dom
weg niet. Je moet bijvoorbeeld eens
op de mutsen van Heissner-kabouters
letten. Geen millimeter over de rand
geschilderd. Perfect werk. En neem de
oogjes. Bekijk ze op uw gemak. En
wat ziet u dan? Juist, de kabouters
van Heissner hebben stuk voor stuk
een grappig smoeltje. Ik kan het niet
anders noemen. Als handelaar in deze
materie vind ik zoiets ongelooflijk be
langrijk. Heissner is stukken duurder
dan de anderen, maar wat hij maakt
is wel èf. Ik kan ook kabouters van
de concurrentie krijgen, maar die
blaas je zo van het gazon af. En als
ze te lang in de zon staan gaan ze er
spontaan bij liggen. Een kwestie van
ondeugdelijk plastic".
Zonder kruiwagen bereikt zelfs een tuinkabouter in dit leven bitter weinig.
hebben. Ik geloof, dat de kabouters
van Heissner een dergelijk leugentje
om bestwil graag door de vingers zien.
Want niets menselijk is hun vreemd".
GARTENZWERG
Hoeveel tuinkabouters inmiddels in de
Lage Landen voor anker zijn gegaan
is Lindeman niet bekend. Hij weet
wel, dat er in Duitsland tot nog toe
2 miljoen in het struweel zijn geplaat
st. Dat verbijsterende getal wordt ge
noemd door de heer G. F. Hartlaub,
een kabouterkenner zonder weerga,
die in zijn boek „DER GARTEN
ZWERG UND SEINE AHNEN", het
zieleleven van de kabouters, tot op het
bot heeft blootgelegd. Hartlaub neemt
aan, dat de tuinkabouter een recht
streekse afstammeling is van de pyg
meeën, die in de grijze oertijd als
slaven de mijnen in werden gejaagd.
Dat zal ook wel de verklaring zijn,
waarom men kabouters nimmer ziet
werken: dat doen ze dus uitsluitend
ondergronds.
Hartlaub breekt ook een lans voor de
dwergen, die aan de middeleeuwse
koningshoven de loltrappers waren en
met hun grollen de volgegeten vorsten
van een dreigende indigestie moesten
verlossen. Enkele eeuwen later doken
ze versteend weer op in Duitsland,
waar vooral Thüringen een invasie
van porceleinen en aardewerk dwer
gen en tuinkabouters beleefde. Res
tanten van dat eerste gouden tijdperk
der kabouters vindt men nog steeds
in de kasteelparken van Beieren,
Frankenland Zwaben en Baden, waar
Zelfs de rijkspolitie moet eerbiedig vaart
de openbare weg.