kapitale aanwinst oosterse tapijten Verzamelaar Van Aardenne "Haagsche" lectuur van rond de eeuwwisseling schonk bezit RIJKSMUSEUM AMSTERDAM TOÖNT „DER MOTTEN BOVEN EN BENEDENSTANDEN ZIJN" Wim Zaal, die zich al onder meer ver dienstelijk maakte met de herontdek king van Neel Doff, heeft een nieuwe serie opgezet: "Rond de Eeuwwisseling", waarvan zojuist de eerste drie deeltjes verschenen zijn. Een tot dusver uiterst Haagse onderneming: een van de deel tjes is een nogal onbekende novelle van de Hagenaar Couperus, de twee andere spelen zich geheel of grotendeels af in Den Haag voor of omtrent 1900: "De Winkeljuffrouw" van Cornelie Noordwal en "Janus Snor" van de uit Engeland afkomstige Mark Prager Lindo, die in de Nederlandse literatuur een bescheiden rol speelde onder de schuilnaam "De Oude Heer Smits". "Babel" van Louis Couperus is na zijn eerste druk, in 1901, alleen maar opnieuw uitgegeven in het Verzameld Werk. Onte recht, stelt Wim Zaal, omdat het boekje het eerste is, waarin Couperus zich bezig houdt met stof uit de oudheid. Verrassender echter zijn de twee andere boeken van deze nieuwe serie. Het zijn gebeurtenissen uit het dagelijkse leven: eenvoudige mensen van alledag staan er centraal in. In "Janus Snor" komt daar nog een humoristische omkering bij van de waarden van het leven: de hoofdper soon, een tweederangs klarinettistje uit een opera-orkestje in Den Haag, wordt van het ene op het andere moment stin kend rijk. Een erfenis en een lot uit de loterij zorgen daarvoor. En dan gaat Janus Snor aan de zwier, de deuren naar de hoogste standen en kringen gaan voor hem open. Alleen zijn geliefde uit zijn arme jaren, Dora, het koormeisje, kan hij niet vergeten. Mark Prager Lindo kan in dit verhaal heel wat aardige gedachten over de ne gentiende eeuwse standenmaatschappij kwijt. Want het is niet zo gemakkelijk voor Janus Snor omhoog te vallen. Hij kent de codes niet die in die betere kringen heersen, hij kan de galante brief jes van de dames niet beantwoorden, omdat dat in het Frans moet. Hij kent de gezelschapsspelen (als whist) van die standen niet. Maar dat belet hem niet om met grote energie door te drammen. Zelfs lid van de Tweede Kamer wil hij worden, daar is hij toch immers de aangewezen man voor? Immers wordt hem uitgelegd: "Tot maat staf voor geschiktheid om kiezer te zijn heeft men toch noch kennis noch maat schappelijke positie genomen, maar al léén geld. Om in de galerij te zitten en een lid van de gemeenteraad te kiezen, betaalt men slechts een heel kleine som. Om een lid van de Provinciale Staten of van de Tweede Kamer te mogen helpen benoemen, moet men in het parterre zitten". Enzovoorts. Maar ook over het passieve kiesrecht heeft Mark Prager Lindo zijh ironische gedachten: "De be paling dat men dertig jaar moet wezen om volgens de wet de vereiste wijsheid te bezitten om dwaasheden in de Kamers der Staten Generaal te verkopen. Jonge lieden van beneden die leeftijd, die geen kiezers en niet eens verkiesbaar zijn, worden op de praktische wijze geheel van alle deelneming aan het staatkundige leven uitgesloten". Zij hebben dus alle rust en gelegenheid brave staatsburgers met een geregelde werkkring te worden. Zo wordt de politiek overgelaten aan "de anderen, die nog carrière moeten maken en het staatskundige leven als een brood winning beschouwen en dus eigenbelang en eerzucht steeds op de voorgrond plaat sen wat natuurlijk bijzonder voordelig op de gang van zaken in ons vaderland werkt". Minder humoristisch en minder "lite rair", maar niet minder overtuigend is de uitgebreidste roman uit deze eerste serie van drie: "DE WINKELJUFFROUW" van Cornelie Noordwal. dat in 1903 ver scheen en in de eerste vijfentwintig jaren van onze eeuw zeer veel gelezen werd. Het is een verhaal in realistische trant over een meisje dat al haar illusies en geluk ziet verdwijnen als gevolg van de doem van de standenmaatschappij. Nora Dutoit komt na de dood van haar vader uit Amsterdam naar Den Haag, waar zij door twee intens burgerlijke en bekrom pen tantes, die in de Boekhorststraat wonen, verder wordt opgevoed. Een bur gerlijk bestaan wacht haar; een verloving met een saaie heer is er al, wanneer zij verliefd wordt op een ander, een assis tent-resident op verlof. Zijn huwelijks aanzoek wordt door de burgerlijke fami lie van Nora geweigerd, omdat de inde ling in standen onontkoombaar is. Hij is te hoog. "Der motten boven en beneden- standen zijn", zegt iemand en voor Nora betekent dat de uiteindelijke norm in haar leven: als ijverig en keurig werkneemster in een hoedenwinkeltje aan de Plaats zal zij haar leven verder slijten en daarbij af zien van geluk en liefde. Het is haar niet gegeven. Haar leven is niet meer dan een algehele betui ging vein dienst aan de deimes die klanten zijn in de winkel. Het boek is misschien wat larmoyant, technisch weliswaar vrij bekwaam, maar bepaald niet vlekkeloos. Het is wat wijd lopig, maar dat alles neemt niet weg dat het in de beschrijving van dit sociale leed erg overtuigend is. De slotparagraaf is bijna klassiek in zijn eenvoud en gruwe lijke bitterheid: Nora komt bij haar tan tes binnen, die net op straat scholletjes hebben gekocht, voor een lager prijsje dan de buurvrouw. "Toen begreep Nora dat er een gróót, een jubelend geluk op aarde was, en dat dit geluk bestond in "schol voor minder dan de juffrouw hier naast". En dat geluk paste ook voor een winkeljuffrouw in l'Óiseau d'Or. Geen ander geluk. Ander geluk was voor zo'n mens te hoog. Véél te hoog". "De Winkeljuffrouw" van Cornelie Noordwal heeft nooit tot de officiële lite ratuur behoord en zal het na deze heruit gave ook wel niet gaan doen. Zo sterk en belangrijk is het niet. Maar verrassend is het wel, omdat het op zo'n heldere en sympathieke manier laat zien tot welk leed de standenmaatschappij rond 1900 kon leiden: niet zozeer de financiële te korten van de lagere standen alswel de onmogelijkheid om een vrij, eigen be staan te leiden, waarin een beetje geluk misschien mogelijk zou kunnen zijn. JAN VERSTAPPEN "ROND DE EEUWWISSELING" serie onder redaktie van Wim Zaal. Uitgeverij P. N. van Kampen Zoon, Amsterdam, Standaard, Antwerpen. Delen: Mark Prager Lindo: "Janus Snor" 14,90 Cornelie Noordwal: "De Winkeljuffrouw" 19,50 Louis Couperus: "Babel" 14,90 Bidkleed/tentinganskleed met deurmotief. Turkestan 19de eeuw. vaak, en nooit tevergeefs, een beroep gedaan op de enige grote verzamelaar in ons land, de heer G. W. van Aardenne uit Dordrecht. Die zat in de staal constructies, maar had zich als jonge man al geworpen op het verzamelen van oosterse tapij ten en hij heeft dat vijftig jaar lang gedaan. In die tijd verwierf hij zich een diepgaande kennis op het terrein van zijn liefheb berij,. resulterend o.m. in het feit dat hij als deskundige zitting nam in de jury voor de Oude Kunst- en Antiekbeurs te Delft. Voor u en voor mij... Gaandeweg bracht de heer Van Aardenne 175 stuks bijeen. Ze hebben hem in de loop van een halve eeuw een vermogen ge kost en zouden vandaag den dag ongetwijfeld een veelvoud daarvan opbrengen. Maar lief hebber Van Aardenne, die altijd zo gul via tentoonstellingen an deren van zijn schatten wilde laten meegenieten, schonk ze weg. Zo maar, aan u en aan mij. Dat wil zeggen aan het Rijksmu seum in Amsterdam, dat im mers van ons allemaal is. Dat was in 1975. Men kan een schenking als deze nauwelijks op waarde schatten. Musea hebben een aankoopbud get en dat van het Rijksmuseum is vrij ruim, al klaagt de directie bij elke gelegenheid dat het be drag ontoereikend is. Maar geen museum in Nederland kan col lectioneren op zijn aankoopbud get alleen. Men blijft in hoge mate afhankelijk van particulie re verzamelaars die, na een le ven lang van hun bezit te heb ben genoten dat bezit aan de gemeenschap willen afstaan. Al zijn er maar weinigen die, zoals de hoogbejaarde maar nog ac tieve heer Van Aardenne, dat al bij hun leven wensen te doen. Het Rijksmuseum (u en ik dus) had al een belangwekkende col lectie, maar daar zaten uite raard flinke lacunes in. Door de kapitale schenking van de heer Van Aardenne werden sommige daarvan opgevuld en het gehele tapijtbezit werd enorm verrijkt. Aan de schenking wordt t/m 20 november een tentoonstelling gewijd waarop 78 kleden, zadel en tenttassen te zien zijn. Perzië zelf is in de minderheid. Niet omdat perzen niet tot de allermooiste zouden horen, maar omdat oude tapijten uit dat land zelfs voor een vehe- mente verzamelaar als de heer Van Aardenne vrijwel onbereik baar waren. En moderne Perzi sche tapijten wilde hij niet ver zamelen, zoals hij ons eens ver telde, omdat de kwaliteit daar van voor hem niet goed genoeg was. Wat de schenker waarschijnlijk Bidkleed met ceriserode mihrab, Turkije 1ste kwart 18de eeuw. het belangrijkste Perzische stuk vindt is niet geëxposeerd. Het is een lange strook, fragment van een veel groter geheel, van een bloemtapijt waarvan alleen de echte kenners weten dat het on danks dat fragmentarische een topstuk is. Maar wel te zien is o.m. een zeer fijne Ferahan uit de 19de eeuw en zadeltassen uit Kurdistan. Rijk vertegenwoordigd is Tur kije. Hoogtepunt is hier een 17de-eeuwse Ster-Ushak van on gemene kwaliteit en de mu seumleiding is erg opgetogen met een arabesken-rankenkleed (een zgn. Lotto-kleed) uit de 17de eeuw met een zeldzaam blauw fond, waarvan slechts één ander exemplaar (Metropo litan Museum New York) be kend is. Sommige van die Turk se kleden hebben een onregel matige vorm. Ze werden door nomadenstammen geknoopt op bomen waarbij men het niet van belang vond of de stammen wel netjes recht waren. Ook uit Tur kije is een aantal bidkleden, herkenbaar aan de nis (mihrab) die naar Mekka werd gewend als de gelovige moslim er zijn gebeden op uitsprak. Oude invloed De tapijten uit Kaukasië zijn verwant aan die van Turkije. Opmerkelijk is hier een groot kleed met drie medaillons, waarvan het middelste het meest sprekend is. Op dat mid delste medaillon nam de gast heer plaats, terwijl beide andere voor zijn voornaamste gasten gereserveerd waren. Maar men vermoedt hier een oudere in vloed, waarvan de moslim-ma kers de betekenis niet meer ken den, t.w. symbool van een tro nende Buddha tussen twee Bod- hisattva's, beeld uit een heel an dere cultuur dus. Tenslotte nog een opmerkelijk stuk uit Turkestan: bidkleed in de vorm van een deur, met stij len en panelen dus. Een derge lijk kleed werd gebruikt als in gang van de tent bij de noma denvolkeren, zodat die tent, net als de paleizen der heersers, met eeh deur afgesloten kon wor den. Turkije 17de eeuw. nog steeds een groot voor Perzië. Iede- deze zin leest, begrijpt niet hebben over de van dat land, maar die daar wor- En tot die perzen men dan gemakshalve alle oosterse kleden, ook Turkije, Turkestan, Af- en nog andere landen en Midden-Azië. Ze al eeuwenlang in het geïmporteerd. Sommige werden vernoemd naar die ze vaak in hun opnamen, zoals de Hol- - of Lotto-kleden. En in on- §igen Gouden Eeuw moeten «1 wat in ons land geweest getuige schilderijen van |ibrandt (Staalmeesters), :er, Jan Steen en vele an- •nteel is het zo dat we tapijten van vóór 1§00 op lerijen kunnen zien dan er ntieke exemplaren in ons rÖ aanwezig zijn. De "perzen" ren mooi en heel sterk. Ze yen generaties lang in ge lik tot ze letterlijk tot op de "~~iad versleten waren. t het einde van de 19de eeuw len oosterse tapijten be- tuwd als gebruiksvoorwer- Dure en erg mooie ge- ivoorwerpen weliswaar, vervangbaar door nieuwe de oude waren opgesleten. in het laatste kwart van de Ie eeuw ging men zich reali- dat die oude stukken on- angbaar waren. In Perzië ook de andere exportlanden Jjrden de tapijten hoe langer ■Je meer fabrieksmatig ver- Sjardigd, weliswaar handge- 1 loopt, maar in materialen, eh motieven afgestemd de middelmaat van de weste- ;e smaak. Al in 1983 kocht een Londens Museum een Ardebil-tapijt aan >r 2.500 en dat was een irmogen voor die tijd. En een —.erlijns museum kocht 15 jaar ©ng stiekem tapijten op zonder ©ts daarover te publiceren, (lang als men was om de prijzen (Rtog verder omhoog te jagen. j)ok het Rijksmuseum te Am sterdam deed al vroeg zijn eer- Sle aankopen op dit gebied. ^.lefhebbers i^^ls musea staan te dringen om fen steeds zeldzamer wordende rerzamel-artikel hebben parti- 9 ïuliere verzamelaars nauwelijks 0sen kans. Toch heeft hier een ging voor Oosterse Tapijtkunde, t (in 1969 opgeheven) die tentoon- I pellingen organiseerde en met pndere activiteiten de belang- stelling voor de oosterse tapijt kunst trachtte te bevorderen. J Voor tentoonstellingen werd De tentoonstelling wordt uitste kend begeleid met wetenswaar digheden over technieken en men kan er in afbeeldingen ook zien welke rol tapijten in de Nederlandse schilderkunst heb ben gespeeld. Ook zijn er enkele schilderijen, o.m. van Jean Bap- tiste Vannour (1671-1737) die voor ambassadeur Cornelis Cal- koen scènes vastlegde van het hof van Sultan Achmed III, o.m. een receptie op 14 september 1727. Turkse tapijten spelen daar op de achtergrond belang rijk mee. De catalogus 10,-) beeldt alle tentoongestelde stuk ken af en geeft een goede toe lichting. Vg. Tapijtkunst uit het oosten was zowel een hofkunst als een kunst der nomaden, die hun roerende bezit vrijwel alleen konden vastleggen in schapen, kamelen, sieraden en tapijten. Onder die laatste vallen ook de tassen waarin het bezit werd opgeborgen. Het Rijksmuseum bezit er nu een fraaie collectie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1977 | | pagina 11