'Bij nacht
en ontij'
in
gevecht
met de zee
Hobby
club
ijvert voor
scheepvaart
museum
MAASSLUIS Waar water is, va
ren schepen. Waar schepen gebeu
ren wel eens ongelukken. En waar
scheepsongelukken gebeuren, zie je
Nederlanders. Het chauvinistische
hart begint al gauw een paar sla
gen sneller te kloppen als je hoort
of leest dat een Nederlandse sleper
als eerste erin is geslaagd „vast te
maken". Dat hebben „we" 'm maar
weer gelapt. Onze grote passagiers
schepen zijn verkocht of gesloopt;
de visserij moet met steeds minder
schepen toe en met de binnenvaart
zit het ook al niet lekker. Maar
daar waar grote sleep- of bergings-
kaweien moeten worden geklaard,
wappert geen Goedkope Vlag van
de achterplecht of in de mast, maar
een onvervalste Nederlandse.
Altijd is de zeesleepvaart verweven
geweest met een fors brok roman
tiek. Fraai voorbeeld daarvan is het
boek van Jan de Hartog, „Hollands
Glorie". In 1940, kort voor de Duitse
inval, verscheen de eerste druk. Nu,
met de teeveeserie op komst - eerste
uitzending op 26 november - is de
43-ste van de persen gerold. Welke
Nederlander weet niet van de lotge
vallen van kapitein Jan Wandelaar
en zijn tegenwerkende reder Kwel?
„Hollands Glorie" was in en na de
oorlog verplichte lectuur. Wie kent
niet de naam van de legendarische
sleper „Zwarte Zee"? Als het hart
van de doodgewone vaderlander al
sneller begint te kloppen, is het dan
verwonderlijk dat er tussen die va
derlanders een aantal zit, bij wie het
hart nog een aantal slagen méér
maakt, als het woord zeesleper valt?
„Sleepbootgekken" noemen ze zich.
Ze hebben zich verenigd in de Inter
nationale Sleepvaart Hobby Club,
die zo'n vijfhonderd leden telt, ver
spreid over alle 's Heren landen.
Het is deze club die - met de ge
meente Maassluis en vijf grote
sleepvaartrederijen - in het oude
gemeentehuis aan de Maassluizer
Haven een Nationaal Sleepvaartmu-
seum wil stichten. Waarom nou juist
Maassluis? In Nieuwe Diep (Den
Helder) lagen in 1826 al sleepboten,
in Hellevoetsluis in 1843 al, in 1876
kwamen er in IJmuiden - het
Noordzeekanaal was pas gegraven
- zee - en havensleepboten op sta
tion, en pas in 1892 kwam Maassluis
als sleephaven in de belangstelling.
Tachtig jaar lang werd Maassluis in
één adem genoemd met Smit en
Smit Internationale tot in 1970 het
bedrijf naar Rotterdam verhuisde.
Vurig pleitbezorger voor een Natio
naal Sleepvaartmuseum is de heer
G. Langelaar Gzn. (68) uitMaas
sluis. Een leven lang gewerkt bij....
Smit. Hij zegt: „In 1978 ligt Maas
sluis wettelijk honderd jaar aan de
Nieuwe Waterweg, die van Rotter
dam naar zee voert. In dat jaar
komt ook het nieuwe stadskantoor
klaar, en het oude stadhuis leeg. Je
kunt je uit historisch oogpunt ge
zien toch geen betere bestemming
voor dit gebouw en de aangrenzen
de panden bedenken dan een be
stemming tot een Nationaal mu
seum voor de Nederlandse zee- en
havensleepvaart?"
Een vraag: Er zijn in Nederland
toch tal van musea die zich met de
scheepvaart bezighouden? De heer
Langelaar: „Dat klopt. Maar zowel
het Nederlandse Scheepvaart Mu
seum in Amsterdam hqt Maritiem
Museum Prins Hendrik in Rotter
dam, als het museum van het Natio
naal Instituut voor Scheepvaart en
Scheepsbouw in Rotterdam, hebben
maar een zeer beperkte plaats voor
de sleepvaart ingeruimd. Prins Hen
drik bijvoorbeeld, heeft slechts vier
modellen, vijf maquettes en acht
foto's geëxposeerd. Misschien dat
die nieuwe jonge directeur Pieter
van Empelen dat wil gaan verbete
ren; ik heb nog geen kontakt met
hem gehad."
De heer Langelaar heeft zijn rtaam
verbonden aan de al even legendari
sche sleepboot „Rode Zee". En -
vlak voordat hij bij Smit afscheid
nam - heeft hij een groot deel verzet
van het voorbereidend werk voor
wat toen'swerelds grootste sleper:
De Smit Rotterdam. Hij heeft zelf
nog „onder de rooie band" gevaren.
De havenslepers van Smit Co
hadden - begin jaren twintig - een
rode band om de schoorsteen. De
zeeslepers een blauwe. Na zijn pen
sionering, drie jaar geleden, is hij
nu dag en nacht in de weer met zijn
hobby: Sleepvaart. Hij is duidelijk
trots op dit stukje Neerlands roem:
„Bij de sleepdienst zitten allemaal
Nederlanders. En noem me eens een
tak van de scheepvaart waar dat
ook het geval is?"
Maar nu het museum: Hoe denkt u
dat van de grond te krijgen? De
heer Langelaar (Gzn): „Kijk, we
hebben natuurlijk een grote steun
aan de serie „Hollands Glorie" die
op de teevee komt. Daarnaast willen
we mikken op het stichten van een
„Vriendenclub Sleepvaartmuseum",
die zorgt voor de nodige financiële
steun. We hebben medewerking van
de burgemeester hier in Maassluis.
Er komt een Sleepvaart-monpoly-
spel op de markt. Zo in de trant
van: Tros breekt, u betaalt tweehon
derd gulden. En dan hopen we na
tuurlijk op medewerking van
CRM".
„Wat er straks in het museum te
zien valt? Kijk, we willen eerst zor
gen dat er een sleepboot hier in de
haven komt te liggen, permanent.
En dan hebben talloze leden van de
Sleepvaart Hobby Club beloofd een
deel van hun verzameling, of hun
hele verzameling in dit museum on
der te brengen. Daar zitten dan
monsterboekjes bij, scheepsmodel
len, onderdelen, bouwtekeningen,
reisbeschrijvingen, foto's, en noem
maar op. Het zal wel een hele toer
zijn om dat alles zo verantwoord
mogelijk te rangschikken, maar
daar moeten we dan maar wat tijd
voor uittrekken. Maar het beeld van
de Nederlandse sleepvaart zoals dat
in de scheepvaartmusea in Neder
land momenteel gegeven wordt, is
beslist onvolledig."
De heer Langelaar en zijn mede
sleepvaart-gek A. van Bussel (voor
zitter van de Hobby Club) hopen
erop dat de Holmvik - de Zweedse
stoomsleper die is gebruikt in de
serie „Hollands Glorie - niet de weg
op zal gaan van de „Zwarte Zee".
Dit roemruchte schip ging in 1966
naai* de sloper. „Maar de tijden zijn
veranderd", aldus de heer Lange
laar, „de mensen van nu hebben,
meer dan vroeger, belangstelling en
liefde voor de dingen van vroeger.
Daarom hoop ik dat we de Holmvik
kunnen behouden. Misschien komt-
ie wel hier in de haven te liggen".
„En dan - maar nu droom ik een
beetje, en zonder dromen kun je
niet leven hoop ik dat we met die
boot wat rondvaarten over de Nieu
we Waterweg kunnen maken of des
noods Europoort of Botlek in. Want
welke Nederlanders kan zich erop
beroemen ooit op een echte stoom
sleper te hebben gevaren. En dat
levert nog wat geld voor het mu
seum op ook".
Een belangrijk argument voor de
oprichting van een speciaal Sleep
vaartmuseum is al klinkt het merk
waardig - het bestaan van een spe
ciaal „Baggermuseum", dat geves
tigd is in Sliedrecht. Er is een zeker
verband tussen de Sliedrechtse bag
geraars - Adriaan Volkers wereld
wijde onderneming had daar zijn
bakermat - en de zeeslepers. De
eersten groeven tot in de verste
uithoeken van het Britse imperium
de havens. De laatsten brachten er
dekken en verdere installaties naar
toe:
„Kijk", besluit de heer Langelaar,
„Zij hebben een museum, en wij
niet. We zijn overbrekelijk met el
kaar verbonden. We maken propa
ganda voor Nederland en leveren
een fors deel van het nationaal in
komen. Daarom: een Nationaal mu
seum voor de zeesleepvaart. In
Maassluis.
LEO VAN DER MEEL
niet alles zuiver plaatsgrijpt. Niet
alle personen zijn nu eenmaal on
kreukbaar. Wat schrok ons volkje
van de steekpenningen, ze wisten
van de prins geen kwaad... Maar er
was niets nieuws onder de zon. Op
een goede dag werd je geconfron
teerd met de corruptie..." Het ging
om een grote order en "zo'n vis
moet je niet door een ander laten
vangen..." Zo kreeg de receptiejon
gen tipgeld en een grote stap verder
kon de bemiddelaar uit Amerika de
nodige duizendjes als tip opstrijken.
Aldus de scheepsbouwer uit Mak-
kum. "Niets nieuws onder de zon".
"Bij nacht en ontij" is een boek,
ontstaan uit de avonturen van bik
kelharde mannen, die op zijn tijd
even sentimenteel konden zijn als
wie ook. Bikkelhard in het gevecht
tegen de zee, tegen de concurrent.
Of zoals het boek besluit: "Er zit
in de sleepvaart ook wel eens een
extra dubbeltje tussen de torren..."
Hylke Speerstra 'Bij nacht en ontij1
uitg. De Boer's Maritiem-Bussum
35
TON V.D. HOUTEN
De 68-jarige G. Langelaar uit Maas
sluis, hartstochtelijk pleitbezorger
voor een Nationaal Sleepvaartmu
seum in zijn woonplaats kan model
gestaan hebben voor de 87-jarige
Willem uit het zojuist verschenen
boek "Bij nacht en ontij" van de
bekende scheeps- en zeeschrijver
Hylke Speerstra.
Willem opstapper, stoker, af en
toe derde of tweede machinist, soms
zelfs kapitein over twee of drie man
zegt in dit boek "Hollands Glo
rie? Ach kom. Er zit in mijn ouwe
lijf van 87 jaar nog een heel klein
restantje Hollands Glorie. Ik voel
het nog een heel enkele keer. Vorige
week nog trouwens, ik stond hier
naar buiten te kijken, in de recrea
tiezaal, van het huis zal ik maar
zeggen. Dan zie je hoe de schemer
over Maassluis schuift. Er is wel
niet veel meer over van vroeger,
van al het mooie oude, maar de
natuur is er nog altijd. Goed ik sta
daar. en plotseling begin ik over
mijn lijf te rillen. Zo'n jong pikkie
van een jaar of achttien douwde me
de lift in en heeft me op de kooi
geschoven. Hier woont toevallig ook
een stokoude Indische dokter en die
komt die avond effe langs. Hij zegt:
"Dat was nou het laatste restje Hol
lands Glorie, Willem..." Ik zeg: „Is
die malarie nog niet over dan"?
"Dat is als met alle slechte dingen
in je lijf Willem, dat krijg ik er niet
uit, dat krijgt niemand eruit, dat
mot rotte..."
korte reizen of op station liggen.
Willem is van nature een jongen van
anker-op en dat zal tot zijn dood zo
blijven..."
"Bij nacht en ontij" van Hylke
Speerstra (uitgeverij de Boer Mari-
tiem-Bussum) is een boek vol ruige
zeemansavonturen van het aparte
soort. Want slepers en bergers zijn
een slag apart. Voor de duvel en de
allerwoeste golfslag of branding
niet bang. Behalve wanneer zij drei
gen hun sleep te verliezen of nog
erger hun maten en runners in
de zee te zien verdwijnen. "Maar
dan ging je maar weer, vier uur op,
vier uur af..."
Slepers en bergers is een soort
apart. Het zijn niet bepaald mannen
om ergens een salonpraatje te hou
den. Het zijn de mannen, die dag
en nacht soms het meest hondse
werk moeten klaren en dan ont
staan er gesprekken, die alleen be
stemd zijn voor die mannen onder
elkaar. Het is vaak de enige manier
om zich te kunnen afreageren op dit
beestenbestaan, dat zij vrqgger niet
konden missen, nietwaar oude Wil
lem uit Maassluis! Maar dat ook in
deze dagen, nu de bemanning even
op een vliegtuig stapt, om elders de
wacht af te lossen, niet gemist kan
worden. De belangen, de werkgele
genheid zijn er te belangrijk voor.
Dan is het goed, dat daarover nu
en dan eens geschreven wordt. Ook
in dit land dat zijn scheepsbouw en
zijn scheepvaart bijna naar het
einde ziet gaan. Of zoals een direk-
teur van Smit en Co in het boek
zegt: "Om er te komen is geen
kunst, om er te blijven is een
kunst..." En verder: "Ik dweep noch
met de oude, noch met de nieuwe
tijd. Hooguit zou ik dwepen met het
menselijk vermogen om tijdig in te
spelen op nieuwe ontwikkelingen en
mogelijkheden..." Om dan in een
filosofische zeemansbui op te mer
ken: "de tijd ligt achter ons dat op
de Golf van Biscaje de een z'n dood
de ander z'n brood was. Daar op
de Golf hebben we nog .wel eens een
paar -centen kunnen verdienen.
Maar dat gebeurde invgen periode
waarin de zee overwegend de mens
overheerste..."
In "Bij nacht en ontij" maakt de
lezer kennis met de slepers van
Smit en Co, van Wijsmuller, van
Doeksen, met redders als Leis, de
Toxopeusen, maar ook met ontel
baar vele onbekenden. Zoals die
boerenjongen ergens uit Noord-Hol
land, die jarenlang de zee alleen
maar van achter de duinen hoorde
razen. Die tenslotte de drang niet
meer kon weerstaan, van huis weg
liep en de zee op ging als baggeraar
en uiteindelijk als sleper en toen:
"op de lange reis naar de tropen
kwam Jan een beetje in aanraking
met de beschaving..." Maar toch:
"Een berger hoeft echt niet een
ondeugend persoon te zijn, maar er
moet wel wat avontuur in zijn bloed
zitten".
Voor hen, die erop gebrand zijn, om
in Maassluis een Sleepvaartmuseum
te krijgen komt het boek "Bij nacht
en ontij" als een geschenk uit de
hemel. Want iedereen die dit boek
onder ogen krijgt, z^l onmiddellijk
toegeven, dat deze geschiedenis een
museum waard is. Het is een van
die sectoren geweest, die Nederland
in het buitenland een grote naam
bezorgd hebben. Door het werk van
de slepers en bergers, door hun
optreden op tal van zeeën, vaak ook
door hup gedrag aan de vaste wal,
dat altijd wel stof tot praten en/of
roddelen gaf. Maar toch, o zo senti
menteel, die bikkelharde opstap
pers, stokers, runners en alles wat
zich voor en achter de mast bevond.
In 1953 namelijk hadden ze een
Deen, die in de branding van
Schiermonnikoog vast kwam te zit
ten en zijn kostbaar jachtje, waar
mee hij naar Amerika onderweg
was om daar een nieuw bestaan op
te bouwen, verloren zag gaan. Bijna
echter... want de bergers waren op
tijd, brachten hem Harlingen bin
nen en de reparatie kon beginnen.
De Deen in wanhoop want alleen
met het verkopen van zijn jacht zou
hij zijn schulden kunnen betalen.
En dan zat hijzelf opnieuw, maar
dan voor zijn levgn aan de grond.
Enfin, de afrekening kwam en toen
vond die Deen alleen maar kleine
witte papiertjes, zonder een enkel
bedrag... "De Deen zat voorover ge
bogen, tranen zag ik niet en ik
hoorde hem ook niet, maar zijn
schouders schokten. Hij huilde. Op
z'n Deens. Met goed weer heeft hij
zijn reis voortgezet naar het land
van zijn dromen..."
Lieve jongens waren het echter in
geen geval. Noch de slepers, noch
die van de maatschappijen en even
min de scheepsbouwers. Het was
een bikkelhard stuk commercie om
den brode. Dat ook wel weer. En
dan komt men heel snel in de we-,
reld van de tips, het tipgeld, noem
het desnoods steekpenningen. Zoals
die scheepsbouwer uit Makkum zo
fraai weet te vertellen: een man die
zijn bedrijf van niets tot iets groots
heeft weten op te bouwen, die de
orders uit allerlei landen soms,
soms zoals hij dat zegt "voor de
helledeuren" heeft binnengesleept.
"In de grote wereld van handel en
scheepsbouw zou ik ervaren, dat
Dat is de 87-jarige Willem, die als
sleper en berger alle wereldzeeën
bevaren heeft. Die "bij nacht en
ontij" erop af moest om "man en
muis" te redden. Drieënvijftig jaar
heb ik gevaren en nooit een wacht
gemankeerd. Als het aan mij zou
jliggen ging ik nu, op m'n 86ste weer
varen... Als het aan tfiij ligt stap ik
op een ochtend zo naar de Hoek
Om te gaan varen. Maar dan wel
op de lange reis. Ik hield niet van
v