inspraak
moeten
we
leren
leven
De vuile was moet
toch gedaan worden,
is dienstplicht
tenslotte de oplossing?
Met
'iwS'/y 1 - '*/W& J.v
DEN HAAG Mijn grootvader zei het
tientallen jaren geleden reeds herhaaldelijk
als hij, zelf een eenvoudige textielarbeider,
zijn kleinkinderen of achterkleinkinderen
naar de mulo, hbs of zelfs gymnasium zag
gaan: "We krijgen nog eens een gebrek aan
domme mensen, onthoud mijn woorden!"
FNV-voorzitter Wim Kok heeft hem dezer
dagen in feite gelijk gegeven toen deze
vakbondsman voorspelde, dat er wel eens
een soort verplichting voor iedereen zou
kunnen komen om af en toe het gewone
werk te onderbreken om onaangename of
vuile arbeid te verrichten, een nieuw soort
dienstplicht dus. Want tussen het ene en het
andere bestaat wel degelijk een verband.
Naarmate het ontwikkelingsniveau
bevolking stijgt is namelijk de bereidheid
om dat nare en smerige werk te doen
afgenomen.
"Voorzichtig geschat," zei werkgeversvoor
zitter Ir. J. de Wit onlangs, "is het aantal
schoolverlaters zónder een diploma van de
één of andere vorm van voortgezet onder
wijs in de laatste tien jaren gedaald van 50
naar 20%. Anders gezegd: Het aantal jonge
ren met alleen maar lager onderwijs is
gedaald tot twintig procent. Daar staat dan
tegenover, dat de werkgelegenheid in de
bedrijven voor circa de helft op het niveau
van lager onderwijs ligt.
"Een deskundige op het gevied van de ar
beidsvoorziening zei het zo: "Vijftig procent
van de werkgelegenheid bestaat uit onge
schoolde arbeid. Slechts 18% van de be
roepsbevolking komt daarvoor qua oplei
ding in aanmerking. Van de beroepsbevol
king heeft 8 13% een academische of
hogere beroepsopleiding, slechts 4% van de
werkgelegenheid staat op dat niveau."
Wie deze cijfers op zich laat inwerken be
grijpt ook, waarom er in ons land, hoewel
we meer dan 200.000 werklozen tellen, nog
altijd zo'n honderdduizend gastarbeiders
werkzaam zijn en waarom er een vrij groot
aantal academici geen werk kan vinden. De
schoolverlaters en andere werkzoekenden
kijken uit naar een plaats in het arbeidspro
ces, die overeenkomt met de opleiding, die
men genoten heeft. Men zoekt de status. Er
mag dan een oud gezegde zijn: "God heeft
de standen gewild", gaandeweg wil iedereen
tot de betere stand behoren... Misschien
bemerken we het allemaal op diC moment
nog niet zo duidelijk, omdat werkloosheid
ook door andere omstandigheden wordt ver
oorzaakt, maar je moet je niet voorstellen,
hoe de zaken er in ons land zouden bijstaan
als we alle gastarbeiders gesteld dat het
mogelijk zou zijn naar huis zouden terug
sturen.
Een tekort aan domme mensen dus? Toen
Ir. De Wit de cijfertjes op een rijtje zette
deed hij dat in feite om voorzichtig te
waarschuwen, dat je via verlenging van de
leerplicht en openstelling van allerlei vor
men van voortgezet onderwijs ook te ver
kunt gaan. In het moderne jargon heet dat
dan "overscholing" wie moet straks nog
de vuile was doen? En als men in het
wereldje van hogescholen en universiteiten
zich verzet tegen een ruim toelatingsbeleid
tot de academische studie, dan gebeurt dat
ook omdat men eigen, financieel aantrekke
lijke positie in gevaar ziet komen. Er komen
zoveel academici, dat je aan een graad geen
hoge eisen meer kunt ontlenen.
Het gaat er maar om, wat de bedoeling van
het volgen van een opleiding is. Gaat het
erom een betere arbeidspositie te verwerven
of wil men het algemene ontwikkelingsni
veau verbeteren? Als de vakbeweging pleit
voor het open gooien van alle onderwij sdeu-
ren voor iedereen en daarmee ook voor het
afschaffen van studentenstops voor sommi
ge onderwijsrichtingen "We betalen er
ook nog eens met zijn allen voor" dan
gaat het vooral om het laatste. Wim Kok
hierover: "De vakbeweging kan wel ophou
den met z*n pogingen om andere zeggen
schapsverhoudingen tot stand te brengen in
het bedrijfsleven, als de mensen die aan die
zeggenschap handen en voeten moeten ge
ven daarvoor niet zijn toegerust" Het gaat
hem dus om de algemene ontwikkeling van
de gewone man en als ze ziet hoe de vlag
er op dat gebied bij staat dan kun je volgens
Kok eerder spreken van "onderscholing".
Dat neemt niet weg, dat het effect van die
scholing op ruimere schaal in de praktijk
betekent dat men een baan bij het behaalde
diploma zoekt, de status begeert die past bij
de opleiding. Dat lukt niet altijd, steeds
minder kan men al wel zeggen en als men
dan toch een gezonde werkhonger houdt,
neemt men zij het node met een iets
lagere positie genoegen al stelt die eisen, die
lager liggen dan de verworven kennis. Kok
spreekt dan van "diploma-inflatie". Hij con
stateert: "De universitair geschoolden, die
op hun niveau niet aan de slag kunnen,
nemen de plaatsen in van de afgestudeerden
van het hoger beroepsonderwijs. En die
bezetten op hun beurt de stoelen van de
MBO-ers. Dat proces plant zich voort naar
de onderste regionen "Het gevolg van dit
proces is dan wel, dat uiteindelijk de laagst-
geschoolden de rekening gepresenteerd krij
gen: zij rollen eruit, worden naar de bijstand
verwezen. Reden temeer om niet tot die
categorie te (blijven) behoren.
Maar daarmee blijf je wel met de vuile was,
het werk dat niemand wil verrichten, zitten.
Het bedrijfsleven probeert hier wel een
mouw aan te passen door onaantrekkelijke
functies een nieuwe naam, een nieuwe status
te geven. Men spreekt dan in wervingsadver
tenties bijvoorbeeld niet meer van een
"schoonmaakster" maar van een "hygienis-
te", iemand die belast wordt met de zorg
voor het micro-milieu. Dat klinkt! Maar de
kater komt wel als je toch met stoffer en
blik in de weer blijft.
En zo piekert iedereen hoe men toch het
onaangename werk verricht kan krijgen. De
meest voor de hand liggende oplossing lijkt
dan om ervoor te zorgen, dat het niet meer
verricht behoeft te worden bijvoorbeeld
door automatiseringen en dat de kwaliteit
van van de arbeid wordt verbeterd. Een
finale oplossing van het probleem zal het
echter wel niet zijn. Daarom pleiten anderen
voor vermindering van de inkomensverschil
len, want het noodlot wil, dat onaangenaam
en smerig werk doorgaans ook nog eens het
slechtst wordt betaald. Daarom zijn er even
eens mensen, die zelfs een omkering van de
inkomensverschillen willen bevorderen.
Trouwens, de huidige regering heeft in een
beschouwing over inkomensbeleid gesteld,
dat bij alle nivelleringsbehoefte mensen met
onaangenaam, zeer zwaar en vuil werk aan
dat werktype het recht op een hoger inko
men zouden mogen ontlenen.
Het blijft echter de vraag, of men ook dan
uit de problemen komt. Kok gelooft het
kennelijk niet, getuige zijn uitspraak over
de "dienstplicht". Een dergelijke gedachte is
wel eens eerder geuit, maar dan op beperk
ter schaal. Toen werd meer gedacht aan
maatschappelijke dienstverlening in de sfeer
van bejaarden- en ziekenzorg. De filosofie
was daarbij, dat jongens worden opgeroe
pen voor de militaire dienst en dat naar
analogie daarvan meisjes verplicht ingezet
zouden kunnen worden voor werk in verzor-
gings- en verpleegtehuizen. In een weer later
stadium werd de burgerdienstplicht ook ge
zien als een alternatief voor militaire dienst
plicht Kok ziet een ontwikkeling, die nog
verder gaat "Ik voorzie, dat we gedwongen
worden te zoeken naar andere oplossinge-
n om het werk te doen dat om wat voor
reden ook onaangenaam is maar dat toch
noodzakelijk is voor het functioneren van
de maatschappij. Het zou in de toekomst wel
eens de kant op kunnen gaan, dat we samen
moeten afspreken, dat iedereen een gedeelte
van zijn of haar tijd, dan wel samengebald
in een korte periode gedurende zijn of haar
leven, beschikbaar moet zijn om dit werk
te doen."
Als we nog eens terugkeren naar het reeds
even aangetipte beroep van schoonmaakster
herinneren we ons de van vrees getuigende
uitroep van de voorzitter van het Eerste
Europese Schoonmaakcongres (1975): "Als
we niet vlug tot een andere waardering van
het schoonmakersberoep komen, staat
straks voor de directeur van een schoon
maakbedrijf de bezem klaar." Wim Kok zou
erop reageren met een "Nou, wat dan nog?"
Want zijn opvatting is: "Het is nog maar de
vraag of het zo'n achteruitgang betekent als
iedereen van hoog tot laag op een zeker
moment in zijn of haar leven letterlijk de
armen uit de mouwen zal moeten steken.
Hart-en-vaatziekten kunnen erdoor afnemen
en 't kan op menige salonstrateeg een welda
dige invloed hebben."
JO SMITS
50
HAAG Tien jaar geleden was hef
ruikelijk dat gemeentebesturen bestem-
igsplannen vaststelden zonder dat bur-
bij de besluitvorming actief betrokken
den. Er zijn voorbeelden bij de vleet
i belangrijke gemeentelijke plannen die
in die periode doorgejéégd werden. In-
aak was toen nog een vrijwel onbekend
rip. De wet op de ruimtelijke ordening
de de burgers weliswaar bepaalde rech-
toe (inzage, bezwaarschriften), maar die
rden door veel gemeentebesturen als
stig" ervaren. Reële invloed hadden de
gers vrijwel niet.
de dag is inspraak een bekend
!rip waarover overigens zeer verdeeld
lacht wordt. Veel bestuurders reageren
htend of meewarig-glimlachend op het
ord „inspraak", tal van burgers halen de
louders op als hun gevraagd wordt of ze
indruk hebben dat ze echt invloed op het
eid kunnen oefenen.
n enthousiasme is, uitzonderingen daarge-
en, geen sprake. Wie opmerkt dat in-
aak een farce is, kan op grote instem-
ng rekenen. De conclusie dat het instituut
praak in een crisis verkeert zal ongetwij-
d door heel wat Nederlanders worden
deeld. De vraag die we in deze beschou-
ig trachten te beantwoorden is: is dit
ssimisme terecht?
ten we eerst bekijken wét inspraak is. We
Perken ons tot de sector van het openbaar
stuur (gemeente, provincie, rijk) en gaan
ir niet in op de ontwikkeling van de
'praak in het bedrijfsleven en het onder
is, waarover een verhaal apart te schrij-
n zou zijn.
>en het instituut inspraak nog in de kin-
schoenen stond (1968) vroeg de toenmali-
minister van volkshuisvesting en ruimte-,
ke ordening ir. W. F. Schut aan de Raad
m advies voor de ruimtelijke ordening
ize materie nader te omschrijven. Dit ad-
es kwam in 1970 gereed. Volgens de Raad
ortweg RARO genoemd) is inspraak meer
60 het inwinnen van schriftelijke adviezen
Iwlwl
en meer dan het plegen van overleg. In
spraak heeft de volgende belangrijke ele
menten:
a. zeer vroegtijdige en ruime informatie over
uitgangspunten voor de voorbereiding van
een bepaald besluit of plan. Zo mogelijk
zouden ook alternatieven aangegeven moe
ten worden;
b. een gesprek met hen die proberen een
oordeel over de zaak te geven. In dat ge
sprek moet op eventuele kritiek een reëel
antwoord komen: bevolking, bestuurders en
ontwerpers (deskundigen) moeten eraan
deelnemen;
c. aan de bevolking moet (door bestuurders
en deskundigen) duidelijk gemaakt worden
op welke wijze hün inbreng in de ontwerpen
verwerkt is. Als aan suggesties, voorstellen
e.d. van burgers geen gevolg gegeven is,
moet hun verteld worden waaróm niet
Drie elementen dus: informatie, gesprek en
uitleg. Inspraak is, aldus de RARO, niet:
medebeslissingsrecht. De beslissing (uit
spraak na inspraak) is voorbehouden aan de
gekozen volksvertegenwoordigers.
Een definitie in één flange) zin gaf drs. H.
P. G. Hoorn uit Maastricht in 1972 in zijn
boek „Inspraak in Nederland": „Inspraak is
een georganiseerd proces waarbij in een
vroegtijdig stadium aan een zo representa
tief mogelijk deel van de betrokkenen de
mogelijkheid wordt verleend in voortduren
de samenspraak met het bestuur te discus
siëren over aspecten van bijv. het lokale
beleid waarbij binnen redelijke grenzen
het te berde gebrachte van invloed zal
kunnen zijn op de uiteindelijke door de
daartoe geschikte organen te nemen beslis
sing".
Praktijk
menteren. Een van de aanvankelijk vaak
gebezigde methoden was die van de hoorzit
ting. Dat ging dikwijls zo: bestuurders en
deskundigen hielden 'inleidingen (veelal
doorspekt met vaktaal) die het grootste deel
van de bijeenkomst in beslag namen. Na een
pauze bleef nog weinig tijd over voor vra
gen. De voorzitter sloot de bijeenkomst en
klaar was de inspraak. Resultaat: grote frus
tratie bij hoorzittingbezoekers.
Langzaam maar zeker ging men beseffen
dat de inspraaktechniek verder ontwikkeld
zou moeten worden. Op de oude voet verder
gaan kon niet (alleen al om politieke rede
nen was dat onmogelijk; een partij die de
inspraak had willen afschaffen zou bijkans
zelfmoord gepleegd hebben), maar met tel
kens weer mislukkende inspraakexperimen
ten kwam men ook geen stap verder.
Nieuwe methoden werden ontwikkeld, vaak
te danken aan de vindingrijkheid van lokale
en provinciale mensen. Het zou te ver voe
ren om alle beproefde mogelijkheden op een
rij te zetten, een enkele zij hier vermeld: de
voorbereiding van de besluitvorming via
binnengemeentelijke decentralisatie (geko
zen wijk- en dorpsraden), het benoemen van
burgers in raadscommissies (na sollicitatie)
zoals in Leiderdorp en Zoetermeer, de instel
ling van gespreks- en discussiegroepen, zoals
gebeurt bij de voorbereiding van het streek
plan Rivierenland, overleg met o.a. belange
norganisaties (niet incidenteel, maar gestruc
tureerd).
Al die probeersels hadden en hebben één
doel: de burger meer mogelijkheden te ge
ven tot beïnvloeding van de besluitvorming
van het openbaar bestuur, het bestuur beter
gefundeerde beslissingen te laten nemen en
de betrokkenheid van de burger bij het
bestuur te vergroten.
Fraaie definities, dat wel. Maar wat is de
praktijk? Vast staat dat veel bestuurders
aanvankelijk helemaal niets van die „nieu
wigheid" wilden weten. Anderen begonnen,
op soma weinig gelukkige wijze, te expert-
Dichtbij
De praktijk wijst uit dat de inspraak het
best lukt als de materie waarom het gaat,
dicht bij huis te vinden is. Een wijkraad
met-bevoegdheden heeft dan ook de meeste
kans op inspraaksucces: men kan zeer con
creet zijn. De gemeente kan bij het geven
van inspraak op grote belangstelling reke
nen, maar de provincie heeft het al aanzien
lijk moeilijker maak de burger van Ber
gambacht maar eens duidelijk hoe belang
rijk het streekplan Zuid-Holland-Oost (dat
reikt van het Plassengebied tot de Biesbo-
sch) voor hem is maar het rijk staat voor
een gigantische opgave: de Nederlanders te
betrekken bij zaken als Verstedelijkingsno-
ta, Structuurschema verkeer en vervoer, No
ta landelijke gebieden en andere nogal ab
stracte stukken.
Met veel geld en energie probeert het rijk
zoveel mogelijk mensen bij de voorbereiding
van de zgn. planologische kernbeslissingen
te betrekken. In allerlei steden worden voor
lichtingsbijeenkomsten gehouden, waarna
men schriftelijk kan reageren en eventueel
zijn standpunt kan toelichten op zittingen
van de RARO. Aan de inspraak over de
Verstedelijkingsnota namen 1.300 mensen in
het land deel via discussiegroepen en wer
den 431 schriftelijke reacties ontvangen.
Geen opzienbarend resultaat in het licht van
de totaliteit van onze bevolking.
Minister Gruijters (volkshuisvesting en
ruimtelijke ordening) schreef naar aanlei
ding van de inspraak voor de Verstedelij
kingsnota: „Je hoort nu wel eens beweren
dat inspraak zijn langste tijd gehad heeft
Dat zou ook gelden bij de totstandkoming
van overheidsbeslissingen. Ik geloof dat niet
Het groeiend aantal mensen dat in de afgelo
pen jaren zijn mening heeft gegeven bij het
tot stand brengen van planologische kernbe
slissingen stemt mij optimistisch".
„Wel besef ik dat de aanvankelijk hoogge
stemde verwachtingen omtrent inspraak in
het algemeen wat zijn gematigd. We zijn
door ervaring wijs geworden. Bestuurders
hebben in het verleden wel eens meer be-,
loofd dan waargemaakt kon worden. Be
stuurden hebben soms teveel van inspraak
verwacht en werden dan door de resultaten
teleurgesteld. Dat is echter geen reden om
bij de pakken neer te zitten en verdere
ontwikkelingen gelaten af te wachten", al
dus Gruijters, een van de inspraakbevorde
raars van het eerste uur.
Doorgaan
De conclusie van dit zeer globale
verhaal: inspraak staat in feite nog altijd in
de kinderschoenen. Per slot yan rekening
gaat het om een jong verschijnsel: bestuur
ders en bestuurden moeten op dit gebied
nog veel leren. Het gemeentebestuur van
Apeldoorn heeft onlangs een aardige poging
gedaan om een en ander op een rijtje te
zetten (in de nota „Afspraken over in
spraak") en het Nederlands Instituut voor
Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting
gaat een advies uitbrengen over een model
inspraakverordening.
Van de inspraak komen we (gelukkig) niet
meer af. Daarom zullen we de inspraakme
thodieken moeten verbeteren. Dat vergt veel
energie, overheidsfinanciën en (vooral) vin-'
dingrijkheid. Een van de eerste voorwaar
den voor het doen slagen van de inspraak
is optimale informatie van de overheid aan
de burgers.
Nogmaals: er is geen weg terug. Burgemees
ter drs. A Lems van Schiedam ziet dat
volledig in. In een inleiding voor het in juni
in Eindhoven gehouden congres van de Ver
eniging van Nederlandse Gemeenten deed
hij de volgende klemmende uitspraak: „Als
het bestuur niet passend reageert op de
behoefte van de burgers om mee te denken,
mee te spreken, mee te weten en eventueel
mee te beslissen dan ontstaat er een span
ningsveld dat het grote gevaar in zich draagt
dat het tot een uitbarsting komt Of dat de
burgerij zich van het bestuur afwendt Dat
laatste is ernstiger dan de uitbarsting, want
het heeft de dood in de pot van de lokale
democratie tot gevolg".
E. J. MATHIES