Schokkende Schoolmeester en keurig kille Couperus JX D: Lichte muze overheerst bij provinciale promenadeconcerten ONTHULLENDE BRIEVENBOEKEN KUNST LEIDSE COURANT DONDERT")AC 9.R ATTfTTTSTTTS 1Q77 Gerrit van de Linde, alias De Schoolr Ooit geweten dat de alom zo braaf geachte Schoolmeester een begenadigd pornograaf was? Lees zijn brieven er maar eens op na, waaruit door Marita Mathijsen een ruime selectie is gebundeld in het boek „Waarde Van Len- nep". Je valt er van de ene verbazing in de andere ont steltenis, niet gelovend dat de brieven meer dan honderd jaar oud zijn. Die stoffige ne gentiende eeuw van gezapige doraineesdichters levert plot seling een stel geschriften op, die een hedendaags lezer met wat krap bemeten zedelijk heidsopvattingen nog eens ou derwets kunnen laten blozen dan wel ergeren. Want achter de bekende en zorgvuldige ge kuiste gedichten van De Schoolmeester gaat een we reld van uitersten schuil: jui chend en klagerig, geestig, ontroerend en ontroerd, ab surd, doordrammerig, cynisch, ruw, platvoers, prikkelend, subtiel, scheldend en bovenal briljant. Uit de brieven komt eigenlijk een totaal andere schoolmees ter naar boven, dan we ken nen uit zijn vaak wat oubollige gedichten. Niet een complete verrassing, want flarden uit de brieven zijn al eerder gepubli ceerd in biografieën, waardoor we wisten dat De Schoolmees ter ook dingen had géschreven die beslist niet geschikt waren om cadeau te geven bij inle vering van een handvol Kwat- ta-soldaatjes, zoals het met zijn Gedichten gebeurde. Trouwens ook zijn woelige studententijd duidde erop dat de man achter De Schoolmees ter veel meer was dan een in moralen verstikte schoolfrik. Maar dat het zo „erg" was, neen, dat is toch wel degelijk een verrassing. Om hem weer even „in het beeld" te plaatsen: De School meester was het pseudoniem van Gerrit van de Linde (1808- 1858). Hij studeerde in Leiden theologie en leek een briljant dominee te gaan worden. De natuur bleek echter sterker dan de leer, want de aanstaan de dominee verwekte bij een Leidse muzikantendochter een kind. Op zich nog niet zo'n ramp, want het meisje behoor de tot het „gewone volk". Er ger was het dat Gerrit van de Linde ook een meer dan vriendschappelijke verhou ding met de vrouw van een scheikundeprofessor („een on bestudeerd of verwaarloosd stuk der scheikunde", zov schreef de Schoolmeester later over de vrouw) had aange knoopt. Dat ging veel te ver volgens de Leidse regels (hoe ver wordt vrij gedetailleerd in de brieven beschreven) en de student moest vertrekken. On dertussen had hij zich ook nog op grootse wijze in de schul den gestoken (zo'n -2800 gul den, een fortuin voor die tijd) en daarom zat er niets anders op dan onderduiken. Hij werd naar Engeland gesmokkeld, waar hij in Londen - zonder geld, zonder bekenden en zelfs zonder de taal te kennen - een nieuw bestaan probeerde op te bouwen. Het werd een lijdens weg, die uitmondde in een car rière als schoolmeester, nadat hij een kostschool had kunnen overnemen. Bijna vijftig jaar oud stierf hij als een banne- Het door Jan Toorop gemaakte omslagontwerp voor Couperus' „Meta- Jacob van Lennep. morfoze". Illustratie ling, nog steeds gevolgd door zijn schuldeisers, in Engeland aan een longontsteking. Na zijn vlucht uit Leiden en Nederland bleef Gerrit van de Linde contact houden ïnet zijn oude vriend Jacob van Len nep. Hij had er een uitvoerige briefwisseling mee, waaruit Van Lennep later „De Gedich ten van De Schoolmeester" sa menstelde. De brieven zelf werden echter nooit gepubli ceerd. Om niet onbegrijpelijke redenen, zoals nu bij het lezen duidelijk wordt al is het jam mer dat de schat aan informa tie die eindelijk een levensecht beeld van de schrijver ople vert zolang in de archieven is gebleven. Jacob van Lennep, zelf schrij ver, advocaat en te kieskeu rige bezorger van de eerste druk van Multatuli's Max Ha-- velaar, verzorgde ook de alma nak „Holland", waarbij hij de medewerking van De School Louis Couperus, getekend door Jan Veth. Uitgever L. J. Veen, getekend door Jan Toorop. meester vroeg en kreeg. Al ging dat laatste vaak moei zaam doordat de bijdragen soms te laat arriveerden, soms tot op het allerlaatste moment moesten worden veranderd en doordat De Schoolmeester soms woedend zijn medewerk ing dreigde op te zeggen als er drukfouten in zijn gedich ten stonden („Ik heb volstrekt geen ambitie of lust om iets, wat het ook zij, in 't licht te geven; doch, wanneer ik zulks eens doe, op verzoek, heb ik er nog veel minder lust in om bastaard-onzin te affiliëren, mij door 't verzuim of de stommigheid van een verra derlijk drukker op den hals gedraaid, en dien ik mij scha men zou ter neder geschreven te hebben"). Zoals hij deed in de Max Ha- velaar, zo zette Van Lennep ook in De Schoolmeesterver zen het mes, toen hij na Van de Lindes dood uit de al ge kuiste gedichten voor „Hol land" en uit alle uitspattingen in de brieven „De Gedichten" componeerde en zo de wat tamme reputatie van die or dentelijke Schoolmeester ves tigde. En dat terwijl die Schoolmeester minstens zo ge niaal was, als hij diep in de put zat vanwege zijn Londense eenzaamheid, Van Lennep uit schold als die niet snel genoeg terugschreef, klaagde om zijn geldzorgen, zijn spijt betuigde om of de draak stak met zijn woelige verleden, sarcastisch of vol bittere heimwee terug keek'ob zijn geboorteland, of in een gekke bui de meest bizarre nonsens rondstrooide. De brieven zijn een uiterst bonte verzameling gevoelens recht uit het hart en zonder een blad voor de mond, in een direct en meestal zeer helder (en soms wat langademig) taal gebruik. Schokkend, ontroe rend of vlijmscherp, zoals in dit citaat: „Ik herinner mij in mijne jeugd een scheelen Ha- sebroek met twee oogen die elkander gestadig in toorn aanstaarden en een onophou- deijk neusgeslorp hetwelk mij altijd den zuiger eener pomp te binnen bracht en dus een vacuüm in zijn hoofd deed vermoeden. Zoo deze laatste onderstelling gegrond is ge weest, verwondert het mij geenszins dat hij thands eene aanzienlijke plaats onder de Hollandsche Predikanten be kleedt". Couperus Een grotere tegenstelling dan tussen de brieven van De Schoolmeester en de epistels van Louis Couperus aan zijn uitgever L. J. Veen is bijna niet denkbaar. Zelfs zonder ze te vergelijken met de stor machtige brieven van De Schoolmeester zijn die van Couperus uitermate dor, mat en vlak. In de serie „Achter het boek" van het Letterkun dig Museum worden deze brie ven onder redactie van F. L. Bastet uitgegeven in twee de len. Het inmiddels verschenen eerste deel beslaat de periode 1890 tot 1902, beginnend met het zeer korte zakelijke briefje „WelEd. Heer. U dank zeggend voor Uw aanbod, meld ik U, dat „Noodlot" zeer spoedig reeds verschijnen zal bij de Uitgeversmaatschappij Elze vier. Met alle hoogachting, Uw dienstw. Louis Couperus", en eindigend met de aankondi ging: „Mijn grootere roman voor het volgende jaar zal zijn „Oude Menschen". Maar tot nog toe is dit alles in emrbyo- nalen staat". In de kleine twaalf jaar, die in dit prima verzorgde en zeer goed geannoteerde boek hun schriftelijke weerslag vinden, is de verhouding tussen Cou perus en zijn uitgever nauwe lijks boven het zakelijke ni veau van de eerste brief uitge komen. Tien jaar lang begin nen de brieven steevast met „Waarde Heer Veen" en pas na een bezoek van Veen aan het Haagse pension waar Cou perus toen verbleef, wordt het „Amice". Maar deze verande ring betekent niet, dat er plot seling vertrouwelijke zaken van vriend tot vriend worden besproken: het blijft aan de oppervlakte en vooral iakelijk. Dat past volkomen bij Coupe rus, want een van de vele din gen die deze brieven leren, is dat de schrijver niet of nauwe lijks vrienden had. Het lijstje te versturen presentexempla ren bij de verschijning van een nieuw boek bijvoorbeeld vermeldt doorgaans slechts fa milieleden en potentiële verta lers, in elk geval geen uitge breide vriendenkring. Net als in de brieven van De Schoolmeester het geval is, wordt in die van Couperus ook bij grote herhaling over geld geschreven. Ook Coupe rus klaagde voortdurend over gebrek aan financiën. Zeer op merkelijk, want het gemar chandeer in de brieven en eer der uitgevoerde berekeningen van zijn inkomen bewijzen, dat Couperus vorstelijk werd betaald voor zijn boeken. Voor de eerste twee delen van de „De Boeken der Kleine Zie len" kreeg hij bijvoorbeeld het gigantische bedrag van zesdui zend gulden; „De stille Kracht" leverde hem bij de eerste druk 2500,- op, iedere herdruk ƒ1800,-. Daarbij tou cheerde hij nog een meer dan royaal drinkgeld door veel van zijn boeken eerst in De Gids te publiceren. Desondanks zat hij voortdu rend in geldnood. Uitgever Veen werd herhaaldelijk be stookt met verzoeken om le ningen en voorschotten (soms op boeken waarvan nog geen regel bij de uitgever bekend was). Als het hem van pas kwam, schrok Couperus er bo vendien niet voor terug al pin gelend nieuwe uitgaven samen te stellen, zelfs met minder waardige stukken. Ondertus sen schreef hij in een enorm tempo verder aan nieuwe wer ken, in zijn brieven de indruk wekkend dat hij dat niet uit een artistieke behoefte deed maar louter en allèen om het geld. Geld, dat hij bijvoor beeld in ruime mate nodig had voor zijn zwervend bestaan, zoals blijkt uit de voortdurend andere afzendadressen in Den Haag, Europa en Nederlands- Indië. Een ander gezamenlijk onder werp met de brieven van De Schoolmeester is de bijna piet luttige zorg over zetfouten. Woedend en toch beschaafd schreef Couperus na het aan treffen van een „bêtise" m „Langs Lijnen van Geleidelijk heid":. „Voor ik U er iets an ders van zeg, kan ik niet nala ten dadelijk U te melden dat ik hoogst onaangenaam ge stemd ben door het volgende. Ik zie namelijk door den ge- heelen roman het woord „sa lon", dat ik altijd en overal mannelijk heb genomen: de salon, veranderd in het salon: iets waarvan ik kippevel krijg; terwijl ik tevens niet wie de rustige brutalite om dit het geheele boa^^G op eigen gezag te' hebh_ls anderd. Want dat gezfy0n(j schuldige zijt, kan ik nf SDjts nemen: in al mijn bqL^j „salon" altijd mannelijr men. Zeg mij dus s.v.p.P®8al gedaan heeft, of vor^p Oi voor mij uit: is het een Wer tor of een zetter, melP0S u dan s.v.p. adres; wantfssen niet van plan het erbij iet". en wil dien vriend peraet gi! een reprimande toefpark Oqk ben ik van plani verti Vaderland in een artilijk n onzijdigheid van salon ran§ roepen. Ik heb geen lyolhai bêtise te slikken. Ze naf] mij het geheele boek, niet meer heb ingezien' niet van plan ben in tide to Misschien vindt ge dit oi omd ven, maar zo zijn nu sdn geld zielen van ons, arme eld te( ciers. Ik kan het bof niet meer zien". ijk he e van De technische verzorgiij die zijn boeken hield Co^aars voortdurend bezig. Ee Verlie lang was hij nogal opg, meerd van het werk v^q^u Toorop, die kan ook hiy-^ i dontwerp voor „Metam^ Ha; mocht maken. Bij de v^g ning van het boek rea^e w Couperus met: „De baweu€ Toorop dunkt mij hee^ Hij gevoeld. (Mijne vrouw. dien te onrustig). Mij dw „Metamorfoze" wel weergegeven jn die de" figuur en die kronl lijnen. Toorop zou wel mooi kunnen doeil derhalve maand is het I „Mocht U met Toorof klaar komen, wat zou denken van Bauer? Bk eigenlijk toch nog fiji delicater". Toch worf band door Toorop ontvj waarop Couperus „Toorop is mij dezen ka tegengevallen". En drie; den later laat hij zelfs; voorbereiding van „Fï weten: „Toorop vervee een beetje met altijd j zijn zelfde lijnen". Het; niet weg, dat Toorop iüe als illustrator zou worde getrokken voor enkele f. de boeken. choan' De brieven van Louis de rus lees je in tegenstelllstar 9 die Van De Schoolmees^^ slist met voor je plezier, voor zijn ze te eentoy- zakelijk en te onpers<f. Wel bevatten ze een s informatie over margins schijnselen van schrijverschap, a beeld de eerste meldingl nieuwe boeken die Coi 'van plan was te gaan iT^I ven. Medelingen over hef tieve wordingsproces boeken én over ander pe lijke aangelegenheden vT*/' schrijver zal men er flil niet in vinden. En dat in alle kilheid een i niet onthullend mens Couperus. JAN" Marita Mathijsen: W Van Lennep. Brieven v^GE] Schoolmeester. Uitgave^ ei rido, Amsterdam. Ljg 23,50. p F. L. Bastet: Waarde ,as Veen. Uitgave: Lettering Museum, Den Haag. i-pi. I k, van piel ina -oi >0 Thijs van Leer (Van onze kunstredactie) De Londense promenadeconcerten die aanvankelijk staande of lopende werden aangehoord en zich tot de zomermaanden beperkten, zijn in de tachtig jaar van hun bestaan uitge groeid tot artistieke gebeurtenissen van het allerhoogste niveau. Dit jaar zijn er liefst drie Nederlandse dirigenten bij betrokken: Bernard Haitink en Hans Vonk (beiden in de Engelse hoofdstad al zeer populair), en tenslotte Edo de Waart. Zij tre den er op met 's werelds beroemd ste musici in symfonische program ma's die bepaald niet in hoofdzaak gemakkelijk verteerbare stukken presenteren zoals bijvoorbeeld in het Kopenhaagse Tivoli. Behalve op de slotavond, als het deels verklede publiek uit de band mag springen,is bet in Londen doorgaans erg se rieus. De „proms" daar zijn enigs zins vergelijkbaar met het Scheven- ingse Kurhausseizoen van vóór de oorlog, dat niet zelden het Haagse winterseizoen in belang overtrof, ook al bleven de maandagavonden gereserveerd voor bet symfonische standaardrepertoire en al zorgde mes er voor dat er op de zondagma- tinees en, de dinsdagavonden wat lichter en speelser repertoire werd geboden. Toen het Brabants Orkest acht jaar geleden als opmaat tot het winterseizoen ook prome nadeconcerten ging geven, waren doelstelling en opzet bewust anders. Het ging er vooral om een zo groot en breed mogelijk publiek te bereiken en de vooral in de provincie nog bestaande drempelvrees voor de „serieuze" concertzaal weg te nemen. Om dat te bereiken beproefde men combinaties van bevattelijke symfonische muziek met cabaret, kleinkunst, amusementsmuziek al dan niet met een jazzy inslag. Nog vóór Brabant deed Henri Arends trouwens al een gooi naar de gunst van de jongeren met zijn Hartewens-concerten in Haarlem, die echter slechts gedurende enkele jaren nogal wat weerklank vonden. Sinds de naam „volksconcert" in een ver nieuwd maatschappelijk bestel onbruikbaar is en de naam „populair" totaal is afgesleten, wordt het etiket „promenadeconcert" meer en meer als reklame-slogan op de uiteenlopend- ste manifestaties geplakt. Het Residentie-Or kest heeft er 's winters een hele abonnement serie van, en daarbij klinkt inderdaad gemak kelijk aansprekelijke, doorgaans romantische muziek. In de zomer heeft ook het Haags Orgel Kontakt promenadeconcerten maar dan wordt de luisteraars nog wel eens flink zware kost voorgeschoteld. Dat laatste is trouwens ook het geval met de terecht niet als promena deconcerten geafficheerde „matinees 0p de vrije zaterdag", die de VARA 'a winters in Jules de Corte het Amsterdamse Concertgebouworkest orga niseert De belangstelling laat er nog wel wat te wensen over en pogingen om in Den Haag en Rotterdam hetzelfde tfe doen, zijn hopeloos mislukt. Erg jammer want die matinees leken het niveau van de Londense „proms" te zullen bereiken! Deze opsomming moeten de vijftig „promena deconcerten" die van de tweede week van augustus tot de tweede week van oktober in vijftig Nederlandse plaatsen worden gegeven, in een kader plaatsen. Al deze concerten zijn het gevolg van het reeds genoemde initiatief van het Brabants Orkest dat met tien concer ten in zijn eigen provincie het grootste aan deel in het projekt behoudt. Er komt nu het Frysk Orkest bij met zes concerten in Fries land, het Noordhollands Orkest met zes in die provincie, het Overijssels Orkest ook met zes, het Utrechts met drie, het Gelders met zeven en het Limburgs met vier. Merkwaardig ge noeg ontbreekt het in Groningen gevestigde orkest Het ligt voor de hand dat in Zuid-Holland ons eigen Gewestelijk Orkest deze promenadecon certen voor zijn rekening gaat nemen. De nieuwe dirigent David Porcelijn doet nog niet mee maar Heinz Friesen komt van achter een van de blazerslessenaars in het Rotterams Orekst naar de dirigentenlessenaar en wel in de Rotterdamse Doelen (20 sept.), de aula van de Delftse Technische Hogeschool (22 sept.), de Sporthal in Vlissingen (23 sept.), de Stads gehoorzaal in Leiden (24 sept.), het Circus theater in Scheveningen (zondagmatinee op 25 sept), de Sporthal Walburg in Zwijndrecht (27 sept), de Sporthal Cleyn Duin in Katwijk (29 sept) en tenslotte in de Voorburgse Vlieger- molen (30 sept). Evenals op de concerten in de andere provin cies speelt op deze concerten in Zuid-Holland de symfonische muziek maar een betrekkelijk kleine rol. Rossini, die altijd met vlotte, vrolij ke kwinkslagen klaar staat, raag zowel openen als sluiten en wel met de ouvertures van zijn opera's „La Cenerentola" (Assepoester) en „La Gazza La dra" (De diefachtige ekster). Verder komen tot klinken enkele delen uit Voormolens „Spiegelsuite" en een musette van Rien Snoeren. Dit alles in instrumentale omlijsting voor het optreden van sterren uit het domein van de lichte muze. Het Trio van Louis van Dijk heeft een eigen programma- nummer maar Van Dijk zelf laat in het eerste deel van een klavierconcert van Mozart horen dat hij eigenlijk als pianosolist in de wieg werd gelegd. Jules de Corte werkt met Van Dijk samen in „Het lied van de vleugels" en doet met de blazers „Land van de Toekomst". Conny Stuart staat met orkest en piano haar mannetje zowel in een Italiaanse aria als in „hoezepoes" en dan is er nog Thijs van Leer, de poupulaire dwarsfluit-speler, in „aangepas te" composities van' H&ndd (twee stukken van zijn plaat „Introspection) en Boccherini (eer ste deel van een fluitconcert). Of en in hoeverre het huwelijk tussen de symfonische en de lichte muze het zal doen, moet de praktijk uitwijzen. In elk geval is het de bedoeling dat de concerten zich in een prettige, informele sfeer afspelen zodat de orkestleden en het publiek zich gemakkelijke kleding mogen veroorloven. Geen formeel ge doe dus, maar een gezellig avondje uit dat mede mogelijk wordt gemaakt dooor sponsors als Ago- en Interpolis-verzekeringen en de Rabobanken, waar kaarten verkrijgbaar zijn. De netto-opbrengst van deze proms van Veen- dam in het noorden tot Venlo in het zuiden, van Doetinchem in het oosten tot Venlo -in het zuiden, van Doetinchem in het oosten tot Delft in het westen komt ten goede aan het Nederlandse Rode Kruis. Vorig jaar kon tus sen vijftig plaatselijke afdelingen van het Rode Kruis dank z{j deze concerten vijftig duizend gulden worden verdeeld. Trió Louis van Dijk Conny Stuart

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1977 | | pagina 14