Het unieke geheimschrift van dichter Max Croiset Rijksprentenkabinet ziet zijn aanwinsten „gevoelig teruglopen" I Max Croiset, als acteur op de planken een man van de grote clausen en van veel woorden, is er in zijn poëzie bijna vrekkig zuinig mee. Gedichten van twee regels zijn geen uitzondering, en het lijkt wel of hij in zijn toneelwerk zo doordrongen is geraakt van de mogelijkheden van het woord dat hij de rollen al schrijvende omgedraaid heeft: Gevoelens worden bij hem niet meer verpakt in taal, maar de taal in z'n kleinste zelfstandige element het woord wordt als een batterij opgeladen met een veelheid aan gevoelens. Het unieke talent van Croiset is door de jaren heen te veel in de marge van de literatuur blijven hangen, vandaar dat de bloemlezing die hij voor Nijgh en Van Ditmar uit zijn zes bundels samenstelde een zeer welkome zaak is. Max Croiset is in meer opzichten een figuur apart. Een man met bijvoorbeeld zeer uitgesproken ideeën over toneel, die zijn zoons Hans Croiset (nu in de leiding van het Amsterdamse Publiekstheater) en Jules Croiset niet naar een toneelschool liet. gaan, maar hun persoonlijk een opleiding gaf. Als dichter valt hij in het Nederlandse taalgebied niet gemakke lijk met anderen te vergelijken of binnen een stroming in te passen. Wat de beknoptheid van zijn verzen en het vinden van de uiterlijke thema's in de natuur betreft, ben je geneigd aan het werk van de overleden dichter Chris van Geel te denken. Maar Croiset is in de eerste plaats minder klassiek in zijn taalvormen en bovendien is bij hem die natuur bijna nooit onderwerp en eigenlijke inhoud 9 Max Croiset tegelijkertijd. Waar beide bij Van Geel op twee niveaus over elkaar heenvallen, verwijst bij Croiset de natuur steeds naar de mens. Als je al naar invloeden moet gaan speuren, kom je bij Croiset terecht bij de Japanse Hai-ku, een mini-gedicht van zeventien lettergrepen over drie regels verdeeld (5-7-5). Dat klopt niet steeds met de klassieke tech niek, maar bij Croiset vind je wel na de observatie de plotselinge wending die typisch voor de Hai-ku is en waardoor je óf een dubbele bodem in het beeld ontdekt, óf die observatie in een ander en persoon lijk perspectief geplaatst krijgt. Croisets poëzie is in z'n isolement op het wit van de bladspiegel bijna als Oosterse karakters. Een betekenisdrager samen gesteld uit meerdere begrippen maar ook uiterlijk door de penseelvoering tijdens het neerzetten van de „strepen" en „vegen" een schilderijtje op zichzelf. In zijn Bloemlezing die niet meer dan die kale titel draagt grijpt Croiset terug naar gedichten uit de bundels „Tekentekst", „Zeekant", „Gezien", „Inzicht", „6.000.000" en „Bewoordingen". Bundels met titels die al heel wat over het karakter van z'n werk zeggen. Het is Max Croiset die tekent met woorden, in de natuur staande, erg vaak uitkijkend over de zee vanuit zijn huis aan de Zeekant in Scheveningen. Die zee beheerst erg veel van z'n korte gedichten en is daarin een constant wonder dat de dichter naar zijn eigen leven leidt, naar hét leven zoals hij dat ziet en tot een dieper besef brengt. Zoals: „een lijkstoet gaat langs zee ik mis die mens niet zomin als ik een golf mis die is opgelost" en „er moet op zee iets gebleven zijn van haar blikken maar waar". Naast die zee, de meeuw als het ongrijpbare sym bool van onzegbare dingen. De natuur als iets wezenlijks, waaraan het menselijk bestaan afgeme ten kan worden of waarbij dat ervaren wordt als een maar wonderlijke zaak: „een vlinder fladdert boven zee eensklaps ben ik een waaghals op mijn voeten". en het prachtig geziene „zijn dat twee mensen of twee paaltjes in de verte op het strand het zijn mensen zij gaan uit elkaar". De gedichten uit de bundel „6.000.000" begeven zich met diezelfde summiere woordkunst op een veel realistischer terrein, de gruwelijke moord op de zes ijiiljoen joden tijdens Hitiers Derde Rijk. Gedichten waarin Croiset die niet te vatten tragiek tot ontroe rend simpele notities volgepropt met emotie inclu sief de pijn van zijn eigen overleven, terugbrengt: „een mens laat stilte na maar zes miljoen". En als slot van de cyclus: „het meest beklemt mij nog de vreugde als ik uw leed in poëzie weer voelbaar heb gemaakt". Max Croiset weet in zijn zeer eigen geheimschrift („de kode is poëzie") de wereld terug te brengen tot een aantal bladzijden die je in je jaszak mee kunt dragen. Ingedikte emoties van iemand die door het kunnen kijken leert weten en die een grotere plaats verdient in de Nederlandse dichtkunst. BERT JANSMA Max Croiset: Bloemlezing uit zijn gedichten. Uitgave: Nijgh Van Ditmar, Den Haag. Prijs: ƒ11.-. Isaac van Ostade Boerenerf met waterput „Als het hier erg druk wordt, doet het me denken aan de afdeling Klei ne Roofdieren van Artis" zei de vroegere hoofddirecteur van het Amsterdamse Rijksmuseum, dr. A. van Schendel, ons eens. We begre pen meteen wat hij bedoelde, want als in de vakantietijd duizenden langs de Nachtwacht en aangrenzen de zalen schuifelen kun je dat echt ruiken. Dan kan het een verademing zijn om uit te blazen in de rustiger ruimten van het Rijksprentenkabi net Daar zijn altijd wel bezoekers, maar meestal kan men het tentoon gestelde rustig bekijken zoals men dat bij prenten en tekeningen be hoort te doem dicht met de ogen op het blad, speurend naar elk detail. Voor de echte liefhebber telkens weer een uitzonderlijk genoegen. Telkens weer, want het Rijkspren tenkabinet omvat een der grootste en voornaamste collecties ter wereld met rond een miljoen bladen, waar van een kleine veertigduizend stuks tekeningen. Alleen al uit dit enorme bezit kunnen tal van tentoonstellin gen worden samengesteld. En de groei blijft er in. Niet meer zo sterk is vroeger. Vijftien jaar geleden kwamen er nog jaarlijks zo'n 4 500 nummers bij, nu mag men blij zijn met honderd nieuwe bladen. De di rectie vindt dat uiteraard spijtig en spreekt van een „gevoelig teruglo pen" dat dan weer geweten wordt aan de sterk oplopende prijzen. Maar het is natuurlijk óók zo, dat bijvoorbeeld tekeningen uit de Ne derlandse zeventiende eeuw begin nen „op" te raken. Het leeuwendeel bevindt zich al in musea (gelukkig veel in Nederlandse musea) en de weinige bladen van hoge kwaliteit die nog op de vrije markt komen zijn door hun zeldzaamheid peperduur geworden. Misschien is het wel zo dat op den duur het Rijksprentenkabinet zal moeten constateren dat zijn collectie voltooid is. Dat er hoogstens nog ruimte is voor enkele stukken van de allerhoogste kwaliteit (die dan gerust peperduur mogen zijn) en voor goedkoper te krijgen stukken die niet op de eerste plaats om hun artistieke kwaliteiten gekocht wor den, maar om hun belang op icono grafisch of topografisch gebied of omdat ze goed aansluiten bij de col lecties van andere afdelingen van het museum, bijvoorbeeld geschiede nis en kunstnijverheid. In het prentenkabinet zijn tot en met 18 september tekeningen te zien, die verworven zijn in de periode tussen september 1974, toen drs. K. G. Boon aftrad als directeur, en het begin van het lopende jaar. Er zijn ca. 150 bladen, sommige vallend onder de categorie „niet op de eerste plaats van artistiek belang", maar meestal toch uitsluitend om hun artistieke waarde gekozen. Wat dit laatste be treft valt het „gevoelig teruglopen" nog wel mee. Er is een werkelijk meesterlijke tekening van Isaac van Ostade „Boerenerf met waterput", zeer zorgculdig met de pen in bruin getekend en met penseel in grijs en kleuren opgewerkt Zo'n blad is meer waard dan menig zeventiende- éeuws schilderij en een jaar waarin zo'n stuk verworven wordt kan be slist een goed jaar worden genoemd. Maar er is veel meer. Frans van Mieris de jonge tekende het portret van zijn vader Willem van Mieris: serene kaalkop met om zijn mond hoeken iets van speelse humor. In het buitenland bijeenbrengen. Zelf is men er erg ingenomen met een stu die van Palma Giovane, Kroning van Maria met vier heiligen op de voor grond, een vlotte eerste schets waar schijnlijk voor een altaarstuk. Voorts kan men werk zien uit Frank rijk, Zwitserland, Hongarije, Oos tenrijk en Duitsland. Van het laatste bijvoorbeeld zeven charmante bla den met allegorische voorstellingen van een anonieme kunstenaar uit ca. 1630. Ze komen uit een album dat toebehoorde aan Louise Juliana v.d. Paltz-Zweibrücken en zien er met hun bladgouden versieringen vorste lijk uit. Aandacht verdienen voorts 17 bladen uit een modellenboek van het Parijse atelier voor liturgisch smeedwerk van Androuet Ducer- ceatL Dan zijn er bijvoorbeeld ontwerpen voor boekillustraties. Van Philip Tie- deman het titelblad van „Bloemen en kruiden gecultiveerd door Tiede- man, beminnelijk romantische pren ten die David Bles maakte voor Van Lenneps „Ferdinand Huyck" en ook andere ontwerpen, zoals van Pieter Post, die de binnendecoratie tekende van het statenjacht van de Gecom mitteerde Raden van Holland of, om iets heel anders te noemen een ont werp voor een raam voor de Nieuwe Kerk te Delft van Willem van Konij nenburg. Het is natuurlijk geen afgewogen expositie omdat het toeval bij zo'n tentoonstelling een grote rol speelt Maar dat wordt ruim goedgemaakt door de grote variatie en ook door het inzicht dat wordt geboden in het verzamelbeleid van het prentenkabi net en daarmee van de structuur van de verzameling. Liefhebbers van te keningen die in Amsterdam een uur tje over hebben komen weer goed aan hun trekken. Vg. Jan Toorop Alphons Ariëns Chrispijn v.d. Passé Plet Hein Philip Tiedeman Titelblad zijn linkerhand houdt hij een boek vast en met zijn rechter een knijp brilletje. Dat geeft het portret iets deftigs, maar gelijk is er het gemeen zame dat een kunstenaar alleen kan opbrengen als de geportretteerde hem lief is. Een schitterende aanwinst De Nederlandse Gouden Eeuw is ook verder goed vertegenwoordigd. Noemen we een kapitale mansfiguur van Govert Flinck, een goede Willem van de Velde en een erg aantrekke lijk blad „Druk bevaren rivier voor een stadsprofiel" van Pieter Coopse, schilder van wie slechts weinig be kend is, maar die zich hier een kapi taal tekenaar toont. Voorts moet ver meld het portret van Piet Hein, van Chrispijn van der Passé, waarnaar diens zoon, Chrispijn de jongere, zijn bekende prent zou snijden. Nederlandse kunst is het eerste ver zamelgebied van het prentenkabinet en die beperkt zich niet tot de 17de eeuw. Men kan La Fargue zien en Troost. Pieneman komt er weer als een uitstekende tekenaar naar voren. Van Toorops bekende prent van Monseigneur Ariëns is hier de origi nele tekening te zien. En de afdeling Haagse School werd weer verrijkt met werk van Jacob en Willem Ma- ris, Roelofs en meester-aquarellist Weissenbruch. Tot in de eigen tijd reiken de aan winsten met werk van Jeanne Bieru- ma Oosting (indringend portret van Ro Mogendorff), Floris Verster, Flo- ris Arntzenius, Johan Sybo Sjollema (portretten van Henriëtte Roland Holst) en - enorm raak - beeldhou wer Hildo Krop. Opvallend is het portret van Breitner door Nicolaas van Waay die in tegenstelling met diens hautaine zelfportretten de schilder weergeeft als een beminne lijk mens. Behalve Nederlandse kunst wil het prentenkabinet ookiioogtepunten uit

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1977 | | pagina 17