Congresgebouw was even te
klein voor jazz-driedaagse
Naar schatting 18.000 man bij North Sea'77
I
LEIDSE COURANT
MAANDAG 18 JULI 1977 PAGINA
-fans van alle gezindten, van 8 tot 80, hielden zittend, staand en liggend met z'n achttienduizenden het Congresgebouw drie dagen bezet.
niet opdagen. Ze gaf er opeens de brui aan
toen een aantal concerten in Europa niet
doorging en toen een Aclcet-medewerker
haar in Londen na een dag praten weer
in het spoor had, wilden de begeleiders
niet meer. De kaartjes konden weer tegen
baar geld teruggewisseld worden, maar
toch kwam er een vervangend optreden
van de Pamoja Experience. Aangekondigd
als de „Hit" van het Montreux-festival,
maar een muzikaal matig groepje dat het
moest hebben van een soort nostalgische
modeshow in oude kleren van wat onbe
kwaam dansende dames en heren. Pamoja
is Swahili voor „saamhorigheid", en meer
daa een onderonsje was het dan ook niet.
Het minste van het festival.
garde liefhebber of niet, hun concert is een
soort natuurgebeuren waar je niet onder
uit kan. Han Bennink als altijd in korte
broek met een rugzak vol geluidsspeeltjes,
extatisch ten onder gaand in z'n eigen
ritmes, letterlijk met handen en voeten
drummend. Een stuk totaaltheater waarbij
hij nog even een zak folders van de Instant
Composers Pool (bestaat 10 jaar) over het
publiek uitstrooide, z'n drumsolo met tim
mermanswerktuigen als een soort hamer
tje-tik op de vloer voortzette en uiteindelijk
onder Misha Mengelbergs piano terecht
kwam en op het houtwerk en de onderkant
verder timmerde. Dat in dezelfde zaal
waar later het minder bekende jonge Ame
rikaanse duo Eric Kloss en Barry Miles
verraste met een veel ingetogener heftig
heid. De blinde Kloss op saxofoon en
pianist Miles passen qua spel wonderlijk
goed bij elkaar. Dezelfde sterke ritmiek,
invloeden van hedendaagse klassieke mu
ziek. Namen om te onthouden.
Tegenstellingen te over. Cab Calloway bij
voorbeeld, de „hi-de-ho man" van Minnie
the Moocher uit de dertiger jaren, nu een
lichtelijk irritante spreekstalmeester bij
een voortreffelijk orkest dat bij elkaar
meer dan zeshonderd jaar oud is (Eddie
Barefield, altsax, is bijvoorbeeld van 1909).
Jimmy Slyde zorgde er voor een voortref
felijke tapdans bij, de jitterbug-demonstra-
tie van de Dancing Parketts was van matig
nachtcluballooi met als visueel dieptepunt
de leider zelf, een soort dansende pudding
in kruippakje. Calloway bekende dat hij
met twee van z'n huidige musici al eerder
in Den Haag was. In 1934! Tot grote
hilariteit van de zaal stond daarop een
grijze jazzfan uit het publiek op en riep:
„Toen was ik er ook". Het hield niet op.
Don Ellos, een soort Amerikaanse Rogier
van Otterloo, met een immense band die
een soort veredelde filmmuziek speelde,
Dave Brubeck die de zaal voor hij begon
eerst rookvrij liet maken, grijs, tanig maar
nog vol muzikaal venijn, Art Blakey met
een aantal nieuwe jonge musici waaronder
de sinds twee jaar in Amerika verblijvende
Russische trompettist Valerie Ponomarev,
het vocale geweld van de weelderig gescha
pen en bepruikte gospeldames van de
Stars of Faith, en als uitsmijter de altijd
weer sterke blues van Muddy Waters,
wiens gitarist tijdens „Lord have mercy on
me" tussen de regels door z'n medemusici
„Laten we naar huis gaan" toezong. Het
geen gebeurde.
Maar elders had presentator Wybe Buma
het publiek al tot een luidkeels „We komen
terug in '78" verleid. Het Congresgebouw
zal een jaar stilte in acht moeten nemen.
BERT JANSMA
Foto's: SIMON E. SMIT/RENÉ SMIT
Vanaf vandaag za! het Haagse Congresge
bouw weer een jaar lang het koele, klini
sche oord zijn waar achter gesloten deu
ren maar niettemin uiterst keurig, kunst
wordt bedreven. Geen mensen meer,
staand, zittend, op de grond liggend, dan
send op de jazz-muziek die uit alle hoeken
en gaten leek te komen als een soort
muzikale hersenspoeling. Het wordt er
gewoon weer kunst met koffie, zonder tik,
zonder haringen, broodjes, slaatjes, of vet
te worst. Die ingrediënten verhuizen naar
de lagere regionen van het uitgaansleven,
want de ware cultuur dient zorgelijk en
sober genuttigd te worden. Het lieve leven
is voorbij in het Congresgebouw, want het
North Sea Jazz Festival *77 is afgelopen.
Meer dan dertig uur heeft er jazz geklon
ken, van de eerste noten voor de deur door
Frans Elsen's big band tot en met de
laatste van de Dutch Swing College met
Wild Bill Davison in de hal gisterennacht
om twee uur. En nog altijd waren er
mensen die niet naar huis wilden. Ze
waren de allerlaatsten van de naar schat
ting rond de achttien duizend die er in
drie dagen tijds te gast waren op Paul
Acket's superfestival. Een privé-schatting,
want Acket zelf is beroepsmatig wat voor
zichtiger met cijfertjes: „Het duurt nog
wel een paar dagen voor we precies weten
hoeveel mensen we binnen gehad hebben.
Ik houd het voorlopig op vijftien tot
zestien duizend". In elk geval zijn dat er
al ettelijke duizenden meer dan vorig jaar
en aangezien Acket al had laten weten
met zestien duizend man „eruit" te komen,
mag North Sea '77 wat dat betreft zonder
meer een succes heten.
Een succes was het In meer opzichten,
want het programma stond bol van de
vedetten, jazz-goden en godjes, en muzika
le curiositeiten. De jazz-liefhebber die vol
gens goed vaderlands gebruik z'n entreebe
wijzen optimaal wilde benutten, kwam
oren en benen te kort in z'n zwerftocht
langs zalen en zaaltjes. Een zwerftocht die
zaterdag al ontzettend moeilijk tot een
goed eind te brengen viel, want die avond
bleek het Congresgebouw doodgewoon te
klein. Het publiek puilde de speelruimtes
uit en de wat kleiner geschapen jazz-fan
kon z'n kijkgeld alleen maar verhalen op
de ruggen van z'n voor-staanders. Maar die
avond waren er dan ook tegen de achtdui
zend man in huis. Terecht werden de
concerten uit de Faya Lobbi zaal naar de
centrale hal verplaatst, waar weldra tem
peraturen van sauna-hoogten gemeten kon
den worden. Verder ging er opvallend
weinig mis in het toch gigantische gebeu
ren. Pas op de zondag kwam men in de
knoop met het tijdsschema in de Carrou
selzaal. Zaterdags kwam Carmen McRae
Dave Brubeck liet de zaal rookvrij maken.
Ontroerende Nina
Toppers genoeg trouwens. In de eerste
plaats weer Count Basie, de laatste der
Mohikanen van het Amerikaanse Big
band-werk. Gehaaide arrangementen van
een orkest dat van ritmische geweld
opeens kan terugschakelen naar het don
kerbruins te fluweel, een pietsie show van
trombonist Al Grey en Basie-zelf die ach
ter z'n piano vandaan kwam om z'n gewel
dige drummer Butch Miles te dirigeren.
Maar de meeste indruk maakte Nina Simo-
ne. Terug van weggeweest, gerijpt door
een paar jaar Afrikaanse stilte, verschrik
kelijk persoonlijk aanwezig in een intiem
concert waar de paar duizend man publiek
ademloos naar zat te kijken. Vóór haar
opkomst had ze achter het toneel trouwens
de grootste moeilijkheden. Ze durfde niet
op. Haar eerste nummer klonk daarna
aarzelend, maar met „I love love" kwam
ze los. Het publiek riep „We love you" en
Nina pakte uit. Zonder het pianistische
geweld dat ze vroeger ten toon spreidde,
subtiel en ontroerend. Andere muziek:
Kurt Weills Alabama-song uit Brechts Ma-
hagonny, flarden van liedjes, invallen en
een dialoog met het publiek. Gesteund
door twee ragfijne musici (een gitarist, die
behalve percussie ook nog piano en vinra-
foon speelde) die Nina sfeervol op haar
wenken bedienden.
Jina Simone durfde na drie jaar stilte het toneel niet op.
Monty Alexander in actie achter de piano.
Na de moeilijkheden rond het aantrekken
van de Nederlandse avant-garde (bij B
W is een protest binnen gekomen tegen de
subsidie voor het festival, die volgens de
protestanten beter aan Nederlandse mu
ziek besteed had kunnen worden) waren
te elfder ure toch nog Misha Mengelberg
en Han Bennink gecontracteerd. En avant-
Wim Overgaauw.
René Rakier maakt indruk
ie-trombonist Al Grey: Stukje show.
met complete suite Duruflé
\.v-:
Van de werken die René Rakier zaterdagmiddag in de Sint
Jacobuskerk ten gehore bracht, was het opmerkelijkst de later
aan het aangekondigde programma toegevoegde suite opus 5 van
Maurice Duruflé, waaruit gewoonlijk alleen de toccata wordt
uitgevoerd. De thans 75-jarige componist, voortgekomen uit de
school van Vierne en bekend geworden als orgelpedagoog van
het Parijse conservatorium, is bepaald geen veelschrijver. De
betrekkelijk weinige stukken die op zijn naam staan, zijn echter
vrijwel zonder uitzondering van hoog gehalte.
Dat is ook het geval met de suite, die bijna een half uur in beslag
neemt. Door de voortdurende wijziging in tempo en dynamiek is
het voorspel moeilijk als een eenheid te presenteren. In de sicilienne
brengt de telkens wisselende begeleiding het thema in een onafge
broken veranderende belichting; het langzame tempo vereist een
maximum aan concentratie om de spanning vast te houden. Het
dankbaarst, relatief het gemakkelijkst en daarom het meest ge
speeld is de motorische toccata met de felle dynamiek. Ook Rakier
slaagde daarin het best, maar ook de eerste twee delen heeft hij
alleszins respectabel weergegeven.
In het derde Choral van Franck was er de juiste eenheid in de
verscheidenheid van de getourmenteerde inleiding, de lyriek van
het adagio en het dan weer naar een majestueuze climax voeren
van het wonderlijk mooie gegeven.
Dat de eerste stukken van het programma het minst overtuigden,
lag mede aan het karakter en de mogelijkheden van het Adema-
Schreurs-orgel. De Suite du premier ton van Louis Nicolas Cleram-
bault vergt naar vroeg 18e eeuwse trant een opener, helderder,
soms zelfs wat scherper klank en een bijzonder levendige, muzikan-
teske registratie. Ralder besefte dat heel goed maar voelde zich
kennelijk nog wat onzeker, ook in de prelude en fuga van Britten
op een gegeven van de 16e eeuwse Spanjaard Tomós Luis de
Vittoria. Evenmin als in Clérarabault bleef hier het klankbeeld niet
altijd doorzichtig genoeg.
Hoewel het concert als geheel zeker de moeite waard was, moest
men Rakier vooral dankbaar zijn om de integrale en vaak heel
treffende weergave van de suite van Duruflé.
J KAS ANDER
Drummer Charles .1 Mile
Count Basie. van ritmi
»lrt tnf het rlnnVerhniinste fluweel