maar kom de Nederlander niet aan zijn maatjesharing Over smaak valt niet te twisten... SCHEVE NINGEN Ooit een haring van dertig centimeter lengte gezien? Wie nu zijn vinger op steekt is nauw verwant aan hengelaars met een onbedwingbare neiging tot overdrijven. Of hij heeft het achtste wereldwonder aanschouwd. Het zou betekenen dat de vis de respectabele leeftijd van vijftien jaren heeft bereikt. En dat maakt het nog veel onwaarschijnlijker. Geen ha ring is zo lang bestand tegen de eenzijdige liefde van zijn grootste aanbidder, de mens. Hij heeft geen kans tegen pijlsnelle trawlers, uitgerust met sonar en radar. Hij mag niet eens kiezen of hij gezouten, ingeblikt, gebakken, gerookt of als rol- mops genuttigd wil worden. Maar verorberd wordt- ie, daar kan de haring zout water op innemen. De genegenheid voor deze meest nagejaagde zwemmer van het noordelijk halfrond is zelfs zo heftig, dat de minnaars elkaar nu op regeringsniveau in de haren vliegen. En dat allemaal voor dat wonderlij ke fenomeen: de Noordzeeharing, onderwerp van lyrische loftuitingen, pijler van een complete in dustrie. Lang geleden, toen vis nog visch was, had geen Nederlander ooit gehoord van vangstgebieden bij de Hebriden. Dat was ook nergens voor nodig. Haring na haring zwom vlak voor de Nederlandse kust in de zorgvuldig geboete netten. De kleinste soort beroofden we van zijn paaigebied door er de Afsluitdijk voor te leggen. De grote broers werden op hun trek van het Kanaal naar de Noorse kust zo vakkundig opgevangen, dat ze in 1960 de moed opgaven. Sinds die tijd moeten de vaderlandse jagers hun prooi zoeken op de plaats waar de „haringhuwelijken" worden gesloten: de Doggers- bank, de kusten van Noord-Engeland, Schotland en de Shetland Eilanden. Maar ook op noordelijker plaatsen, in de buurt van Denemarken. Als het maar in de Noordzee is, waar de haring zijn gelief koosde plekjes vindt voor het deponeren van kuit en hom. Wat dat betreft zit hij goed in onze ondiepe Atlantische randzee, die gespecialiseerd is in zand bodem met een overvloed aan stenen en voedsel. Vijftig kilometer ten westen van de Britse eilanden duikt de bodem steil de oceaan in en dan is het ook meteen afgelopen met de haringvangst. Het water is koud en voedselarm. De Noordzee wordt regelmatig van vers voedsel voorzien door de vele rivieren, die er in uitmonden. Die brengen welis waar ook een rijk scala aan vergiften en chemica liën, maar de aantallen vissen zijn hierdoor nog niet aangetast. Bovendien lijkt de natuur een nog beslis sende hand te hebben gehad in de perfectie van de Noordzee als kweekvijver: de golfstroom voert vanuit het noorden bij de Shetland Eilanden voed selrijk water aan uit de warmste oceaanlagen. De superioriteit van de Noordzee ten opzichte van andere vangstgebieden blijkt duidelijk uit de cijfers. Ondanks het feit dat de voorraad haring van de Noordzee in tien jaar tijd is teruggelopen van twee miljoen ton tot 150.000 ton. De westkust van Schot land (Hebriden) bevat twintig procent van wat de Noordzee maximaal zou kunnen leveren. De Ierse Zee slechts twee procent en het Kattegat vijf tot tien procent. De wegen van de toch veel bestudeerde haring zijn zo ondoorgrondelijk gebleven, dat de biologen nog steeds niet weten waarom de vis alleen op het noordelijk halfrond wordt aangetroffen. Canada en Japan zijn bekende haringnaties buiten Europa, maar de man die beweerde voor de kust van Argentinië .Hollandse Nieuwe" te hebben bespeurd, is nooit serieus genomen. Terecht niet, want hij moet van Nederlands hardnekkigste traditie afblij ven. Sinds Jan Willem Beukelszoon de wereld leerde hoe je haring moet kaken hebben we mededingers te vuur en te zwaard betreden. Dat is op dit moment ook weer het geval, zeker nu het gaat om de naar Nederlandse smaak begrippen grootste attractie on der de zilte lekkernijen: de maatjesharing, in de wandeling de „Groene Haring". Tegen de tijd dat de EEG-schermutselingen voorbij zijn is de vangsttijd van de maatjesharing dat ook. Elke haringsoort bereikt na drie jaar bloot te hebben gestaan aan talloze natuurlijke vijanden (kabeljauw, haai, dolfijn) het stadium van volwas senheid. Hij komt dan voor als maatjesharing (hom of kuit nog weinig ontwikkeld - vangstseizoen mei tot eind augustus), als volle haring (goed ontwikkel de geslachtskenmerken - vangsttijd tot begin no vember) en als ijle haring (mager na het paaien - vangst eindigt in december). De maatjesharing bevindt zich juist in deze weken in de beste conditie. Hij bereidt zich voor op de naderende „verkering", heeft zijn reservevoedsel opgeslagen om straks een voorbeeldige voortplanter te kunnen zijn. Hij is daarom vet en appelleert heel licht gezouten volledig aan de smaak van de Neder lander, die alleen de Belgen en de Duitsers ervan heeft kunnen overtuigen dat de haring in deze conditie het lekkerst is. We hebben daar wel eens anders over gedacht. Vroeger beschouwde men de maatjesharing in Nederland als een inferieur pro- dukt, alleen geschikt om als aas te dienen voor de kabeljauw. Er zat echter ook een praktisch aspekt aan. Doordat de groene haring maar heel licht gezouten mag worden was de vangst na een lange tocht met de trage schepen bij aankomst al bedor ven. De grote doorbraak van de maatjesharing dateert dan ook uit de jaren zestig, toen de diep vriesschepen hun intrede deden. Maar het blijft een kwestie van smaak en wansmaak. Zo zal geen Engelsman het in zijn hoofd halen een haring rauw in zijn keel te laten glijden. Gebakken of gestoo/nd wil hij er nog wel aan, maar aan de kabeljauw, goed voor talloze porties fish bij de chips, blijft hij de voorkeur geven. De smaakverschillen liggen ook dichter bij huis; Volgens trendgevoelige haringverkopers eet eeii Rotterdammer bij voorkeur heel licht gezouten ha-j ring en dan nog van een tamelijk klein formaat| ■ongeveer tien per kilo. De Hagenaar wil liever een ziltere smaak in de keel. De Amsterdammer laat' van de haringtraditie weinig heel. In de hoofdstad wordt de nationale trots meestal geserveerd zonder! staart en bovendien van groter formaat, ongeveeri zeven in een kilo, aan de kar in mootjes gesneden en gelardeerd met augurk en ui. Buiten Nederland worden grote haringen verlangd. In Antwerpen zes per kilo, in Hamburg slechts vijf.i De Berlijners gaan zeker niet door voor fijnproe vers. Zij eisen haringen waarvan er maar vier in een kilo gaan. Zo was het eens. Smaak is op dit moment niet meer aan de orde. Vreugde om elke gevangen haring zou zeer gepast zijn. Pessimisten buigen rich nu al over de kardinale vraag of de allerlaatste Noordzeeha ring groen, vol, dan wel ijl zal rijn. WOUT BATENBURG SCHEVENINGEN „Hobie wat, hoeveel?" „Hobie Cat 14, meneer". De man, die gezien zijn postuur meerdere malen de „Bierstube" op de Scheveningse boulevard moet hebben be zocht, krabt nog eens even over het al aardig kalende, lichtelijk verbrande, hoofd. Hij denkt er het zijne van. „Wie, in hemels naam, verzint er dergelijke namen", hoor je 'm na een minuten lange rustpauze plotseling hardop denken. „Een zeilboot is toch een zeilboot", meent hij goedmoedig. „Dus waarom aan dit ranke, wankele „ding", zeewaardig en al, de naam „Hobie Cat" meegegeven?", mijmert hij verder. Zo te horen gaat 'smans kennis over het varend gebeuren op Hollands zilte en zoete wateren niet verder dan het in kinderjaren zo geliefde spelletje met een houten plankje en vaders bont gekleurde zakdoek, die als zeil dienst deed. Mogelijk ook deed de goede man „kennis op" bij bewegende beelden van Studio Sport. In elk geval strekt zijn kennis zeker niet zover dat hij weet dat „Hobie Cat" de benaming is voor een kiel- of zwaardloze catamaran, ofwel een voor onstuimige brandingen geschikt kustzeilschip, waarvan er talloze te vinden zijn, in alle soorten en maten. De Scheveningse kust is er vanaf vandaag vol van, plus de volgende negen dagen, tijdens het oogstrelende kijkge- beuren dat „Nederlandse kampioenschappen Brandingzeilen" blijkt te heten. Terug naar „dat ding" van onze gezette vriend. Terug dus naar de „Hobie Cat", de met een ogenschijnlijk te groot zeil uitgevoer de „kustvaarder", tenminste te groot in verhouding tot de boot, die qua lengte niet onder doet voor een volkswagen-kever, en qua hoogte niet uitkomt boven de brede borstpartij van de Deense dog van de al eerder genoemd strandvriend. Een Deense dog, die wonderwel „Blackie" blijkt te heten, terwijl hij nadere beschouwing de haarvacht van „Blackie" geheel in bruin blijkt te zijn uitgevoerd. De „Hobie Cat", die door de eigenaar van het natte strandgedeelte richting „het droge" is getransporteerd, niet ver van het optrekje van de kustzeilvereniging Schevenin- gen (organisator van de kampioenschappen) ligt nu vlak voor 'smans voeten, respectievelijk de poten van „Blackie". Een beeld dat dagelijks te aanschouwen valt, daar op het Zuider- tranden veelvuldig want voor de kampioenschappen heeft zich een record aantal deelnemers gemeld. Behalve een handjevol toevallige passanten, is bij de „Cat" een in zwembroek en bikini gestoken tweetal aanwezig, druk doende het gigantische zeil dusdanig in de plooi te leggen, dat het elk moment door moeder gestreken kan worden, voordat het de linnenkast ingaat De man met de hond is er ook nog steeds. Hij is niet te stuiten, zeker niet nu hij als een soort aanvoerder van een immer aanzwellend aantal toehoorders, niet door de mand wil vallen en „ter zake kundige" vragen denkt te stellen. „Niet zo kleurig hè, dat zeil bedoel ik. Op teevee hebben die zeilboten allemaal kleurige, fleurige zeilen. Ik heb net kleur gekocht, vandaar dat het me nu opvalt Geen regenboog te zien, zal 'k maar zeggen, want zo heet dat geloof ik". „Foitt meneer", klinkt het als een soort terechtwijzing uit de mond van de nog steeds ijverig bezig zijnde „schipper op het droge", „regenbogen kunnen hier niet varen. Mijn hemel, die liggen binnen de kortste keren in gruzelementen als ze door de branding moeten". De dagjes-toe rist met „Blackie" in z'n kielzog houdt het verder voor gezien. Hij gelooft het verder wel. In de onstuimige branding van de verkleurde Noordzee probeert nog zo'n „Hobie Cat", een uit twee ranke rompen bestaande boot, volle zee te kiezen. Hoewel de golven voor de verposing zoekende „pootjesbader" net hoog genoeg zijn, heeft de schipper mt z'n metgezel de grootste moeite om de muien, zwinnen, banken en brekers te omzeilen. „Met m'n rubberboot ben ik veel eerder door die branding heen", zegt een manspersoon, die ook al niet zoveel kaas gegetep heeft van het brandingzeilen, tenminste als de geoefende zeezeiler het woord weer neemt. „Zeg dat niet", vertelt de „Cat-eigenaar", die de strijd met het natte natuurelement al achter de rug heeft. „Als je een beetje dwars komt te liggen, slaat je boot zo om. En als je niet oppast, en er een windje staat van zeg maar kracht zeven of acht, noui berg je dan maar. Je boot ligt dan zo verkeerd, en slaat total loss". De rubberboot-man trekt een gezicht alsof hij juist een bord vol krijgt voorgeschoteld met net datgene wat zijn eetlust zou bederven. Gebiologeerd blijft hij verder kijken naar de escapa des van de twee waaghalzen, die de laatste Noordzee-golven bereikt hebben. Van een afstandje is brandingzeilen best een aardig gezicht. Stoere knapen en meiden zijn het, in hun wankele kisten, want gemakkelijk is het zeilen op een dergelijke manier niet Leuk om te zien, maar je zal daar maar de strijd aangaan met de branding, onderwijl, ingesnoerd zittend in een fel gekleurd Jife-jacket", dusdanig opgeblazen dat de dragers meer lijkeni op ijshockeyers, die vergeten hebben hun trui aan te trekken, dan op zeezeilers. Plotseling hilariteit alom. Een „Hobie Cat" heeft verkozen het eens andersom te proberen. Mensen richten allen het hoofd richting „verdronken kat". Twee hoofden en twee rompen steken net boven het zeewater uit. Met alle macht wordt geprobeerd de catamaran weer overeind te krijgen. De eerste maal lukt het niet. Het publiek, pas goed wakker geworden nu het in de gaten heeft dat brandingzeilen behalve de sensationele aanblik van al die witte zeilen aan de einder ook het plezier met zich meebrengt van kapseisende boten en de strijd om ze weer recht te trekken, komt van de bont gekleurde badlakens af. En met half open monden, de antischitter zonnebrillen op de neus, vergapen zij zich aan de nog immer durende strijd van de twee zeilers tegen de onwil van hun instrument. Pas na drie pogingen lukt het de „Hobie Cat" weer normaal op de golven te brengen, hetgeen met een bescheiden, doch welge meend applaus beloond wordt Eén van de mannen pakt het roer beet, terwijl de ander zich weer in de trapeze hijst. Ze hebben gewonnen en na nog één golf, kiezen ze het ruime sop. „Dit maakt brandingzeilen nu spectaculair", zeggen de leden van de kustzeilvereniging, maar al te goed wetend wat het is een nat pak te halen. Vandaar ook dat goed kunnen zwemmen een eerste vereiste is om aan deze hand over hand meer populair wordende sport te kunnen deelnemen. Gezien de houding van het gros van de strandbezoekers, die zich liever bloot stellen aan de ultra-violette straling van de koperen ploert, dan aan de onberekenbare branding van de Noordzee, zal deze sport lang niet iedereen aantrekken. Maar goed ook, anders wordt het ook nog dringen geblazen op zee. LEXNIGGEBHUGGKl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1977 | | pagina 14