Britse Rode Kruis zoekt eenzame vluchtelingen op Modale Chinees brengt grote offers voor Maoïtische idealen KING Gedurende hun verblijf in Chi- hebben prinses Beatrix en prins Claus ik gehoord dat China zich als ontwikke- fsland beschouwt Dat is het ook. Gere ld naar inkomen per hoofd van de bevol- g (in 1975 geschat op 370 gulden per jaar) irt bet zelfs tot de armste landen ter «ld. Een vergelijking met een Europees k zelfs het armste is dan ook niet tcht Wie de levensstandaard van de niddelde Chinees wil vergelijken met die a andere bewoners van welk land dan n land als India bijvoorbeeld, dat met ina gemeen heeft dat het honderden mil-, nen monden moet vullen. Die vergelijking ft zonder de minste reserve in het voor- hl van China uit In lompen gehulde mas- bedelaars zie je in China niet, evenmin contrast tussen een rijke bovenlaag en i meerderheid die zich slechts met moeite leven kan houden. De Chinees is goed deed, goed gevoed en voor zijn gezond- Östoestand wordt zichtbaar goed ge- gd. Dat is een geweldige prestatie in een d met meer dan 800 miljoen inwoners, in 1949, toen het huidige region zich (tigde, twintig jaar burgeroorlog en Ja- ose bezetting achter de rug had. Om van daaraan voorafgegane eeuwen van on- drukking nog maar te zwijgen, is de niet geringe verdienste geweest Mao Tse-toeng dat in de bijna 20 jaar hij en zijn medestanders aan het huidige ina leiding hebben gegeven het fysieke irtbestaan van dit land en zijn bewoners zekerd lijkt. De rijstkom van „Wang mo il" is redelijk gevuld en zal dat, calamitei- voorbehouden, ook wel blijven. Maar er wordt nog steeds een hoge prijs voor Zelfs als we buiten beschouwing li de prijs die betaald is op het immate- vlak (het volslagen gebrek aan persoon- vrijheid, de vaak brute sancties op een ijkende mening en dito gedrag) maakt !s een kort bezoek an China duidelijk dat Chinees anno 1977 omwille van het iistische ideaal zeer gtote offers moet jen. Hij brengt deze. Maar duidelijk grote tegenzin. In de fabrieken en land- iwcommunes die we bezochten, en dat m uiteraard niet willekeurig gekozen ijven, troffen we bepaald geen blijmoe- aan de opbouw van het socialisme wer- le arbeiders aan. Weliswaargaven de Iers" van elk bedrijf vooraf hoog op de revolutionaire geest die de werkers tot nog grotere prestaties, in de zelf blijkt daar weinig van. de arbeidsomstandigheden zijn verre optimaal. In een lokomotievenfabriek in zagen we arbeiders in oorverdovend levensgevaarlijke toeren uithalen met te metalen onderdelen. Ook in textiel De arbeidsomstandigheden in deze textielfabriek waren heel wat minder ideaal dan dit poëtische plaatje suggereert. fabrieken was het arbeidsklimaat verre van ideaal: slecht geluchte afdelingen, veel la waai en slecht licht. In de horlogefabriek van Sjanghai was de verlichting zo mini maal dat je je afvroeg hoelang de meisjes, die hier nauwelijks zichtbare onderdelen vervaardigen, dat uithouden zonder steke blind te worden. In de fabrieken is ook duidelijk te zien dat het competitie-element niet ontbreekt. In een zijdeweverij inHangtsjau bijvoorbeeld zagen we boven verscheidene werktafels en weef getouwen rode vaantjes hangen en bij ande re niet. Gevraagd wat die vaantjes beteke- vertelden de kaders dat ze aanduiden dat de onderscheidene meer werk heeft verzet dan hij of zij die geen vaantje heeft.. kaders vertelden er ongevraagd bij dat dit niet betekent dat zo'n onderscheiding ook tot een hogere geldelijke beloning leidt. Zij roerden daarmee tevens een van de meest besproken onderwerpen aan in het huidige China: zijn financiële prikkels (meer werk verzetten betekent een hoger loon) in het socialistische systeem naar Chinees model aanvaardbaar? Wie daar tot voor kort ja op durfde antwoorden, kon er zeker van zijn als revisionistische kapitalist afgestraft te worden. Op het ogenblik gaan er echter weer stemmen op een extra inspanning ook extra te belonen in de hoop de produktie, en daarmee tevens de levensstandaard, op te voeren. Beide laten momenteel nog veel te wensen over. Wie in een Chinees bedrijf komt of een landbouwcommune bezoekt krijgt daar im posante produktiecijfers te horen, dat wil zeggen cijfers die indrukwekkend afsteken tegenover die van het jaar waarmee altijd vergeleken wordt: 1949, het jaar van de „bevrijding". Wie zich echter realiseert dat in dat jaar de produktie tengevolge van een lange periode van oorlogsgeweld op een dieptepunt was gezakt, zal over een veertien de of vertwintigvoudiging minder verbaasd staan. China is vooruitgegaan, maar die vooruitgang staat in geen verhouding tot de offers die de „modale Chinees" en zijn kameraden daarvoor gebracht hebben. Daarvoor zijn verscheidene oorzaken aan te voeren. Een van de belangrijkste daarvan is de definitieve breuk met de Sovjet-Unie in het begin van de jaren zestig, die China afsneed van de technische hulp die de Rus sen aan een onderontwikkeld land als China hebben geboden en nog zouden kunnen bieden. Het trotse China koos, omwille van de zuiverheid van de mareóstisch-leninisti- sche leer, voor de mogelijkheid op eigen kracht te proberen zijn immense problemen op te lossen. Het was voortaan aangewezen op het enige wat het in overvloed bezat: hard werkende mensen. Hoe dat in de praktijk uitgepakt heeft, kun je ook nu nog overal in China zien, met name op het platteland. Vrijwel alles ge beurt hier nog met de hand, van het wieden van tarwevelden tot het graven van honder den kilometers lange irrigatiekanalen. Voor het zware trekwerk zorgen paarden, ezels, ossen en karbouwen, maar het is ook vaak mensenwerk en zo zie je vaak dat zeer zwaar beladen handkarren worden voorge trokken door mannen en vrouwen en zelfs kinderen. Enkele vrachtwagens en bulldo zers zouden, indien voorhanden, in één dag het werk verzetten waarvoor honderden mensen nu wekenlang moeten ploeteren. De menselijke arbeid is zeer goedkoop ge houden. Een Chinese arbeider verdient on geveer 85 tot 100 gulden per maand en op het platteland nog aanzienlijk minder. Hij werkt daarvoor zes dagen in de week; va kantie bestaat niet. Hij kan niet zelf beslis sen waar hij wil gaan werken en wat voor werk hij wil verrichten. Onder deze arbeids voorwaarden is het voordeliger mankracht tegebruiken dan dure mechanische midde len. Werkloosheid komt in China dan ook niet voor en zelfs is het op deze wijze verklaarbaar dat de Chinese leiders kunnen beweren dat China geen bevolkingspro bleem kent en dat men zelfs nog mensen tekort komt Wie de lage lonen ter sprake brengt, krijgt te horen dat de kosten van levensonderhoud ook zeer laag zijn. Dat zijn ze ook. De huurprijs ligt op ongeveer vijf procent van het inkomen in Sjanghai en elders in het land zelfs nog lager. De huur moet uitslui tend het onderhoud van de woningen bekos tigen, maar aan de staat van de huizen en de flats te zien, is dat bedrag zelfs daarvoor ontoereikend. Levensmiddelen zijn zeer goedkoop, maar zeker niet in grote verschei denheid verkrijgbaar. In de volkswijken zie je soms honderden mensen langs fietsen met op de bagagedrager dezelfde soort groente die even verderop in een markthal verkocht wordt. Het zou wel heel toevallig zijn als al die mensen die dag allemaal juist die groente zouden willen eten. Er is die dag waarschijnlijk geen andere groente voorhan den. De medische voorzieningen zijn gratis voor wie werkt, maar met voor de niet-werkende gezinsleden. Wie zijn kinderen in een chre- che onderbrengt moet daarvoor betalen. Lu xegoederen, althans in Chinese ogen, zijn zeer duur. Een Chinees rijwiel (een fiets kun je het logge loodzware vehikel nauwelijks noemen), kost ongeveer evenveel als bij ons, maar voor de „modale Chinees" betekent dat wel dat hij er ongeveer drie maandsala- sche uitspattingen" als echte schoenen de Chinees loopt op gympjes en linnen pantof feltjes een wat ruimere garderobe, een koelkast, enzo hoeft hij niet eens te denken. Om van een auto nog maar te zwijgen: het particuliere autobezit in China is nihil. Zolang mankracht zo goedkoop is dat het gebruik van mechanische hulpmiddelen on voordelig is, terwijl alleen mechanisatie op enige schaal een echte „grote sprong voor waarts" mogelijk zal maken, zal China een land van sappelaars blijven. Tot zolang zal de gemiddelde Chinees ook niet hoeven rekenen op een werkelijke welvaartsverbete ring. Er zijn echter aanwijzingen dat het nieuwe bewind in China zich, daar, anders dan voorheen, van bewust is en dat vooral de bestrijding van de „bende van vier" in het kader van die nieuwe politieke lijn past. Wim Tee uwen (Vorige verhalen in deze sene: 4 en 18 juni) LONDEN Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog zijn bijna een kwart miljoen Oosteuropese ontheemden naar Groot-Brit- tannië gevlucht. De meeste vluchtelingen lieten zich vrij gemakkelijk adopteren. Zij waren toen nog betrekkelijk jong en vonden het niet te moeilijk om Engels te leren praten. Voor wie noodgedwongen of uit vrije wil permanent in een vreemd land leeft, is de taal altijd de grootste hindernis. Zonder behoorlijke kennis van dat onontbeerlijke communicatiemiddel, wordt je als buiten lander door geen enkele vreemde maat schappij gemakkelijk aAnvaard. Sommige vluchtelingen hadden echter geen knobbel voor talen; Ofwel ontbrak het hun aan de nodige intellectuele achtergrond, of wel hadden ze helemaal geen talent om Engels te leren, ofwel waren ze er al te oud voor. Misschien hadden ze na zoveel narig heid geen zin meer om zich nog te concen treren op het aanleren van een vreemde taal. Ze heten zich helpen door andere vluchtelin gen, die wel een beetje Engels machtig waren. Zo kwamen ze er ook, zelfs al was het misschien niet voor lang, want na ver loop van tijd ging iedereen toch weer zijn eigen weg. Wie niet compleet opgenomen werd in de Britse maatschappij, trok zich terug in de eenzaamheid. Intussen zijn de nog overblijvende vluchte lingen uit Rusland, Polen, Hongarije, Roe menië en noem maar op, weer zoveel ouder geworden. Sommigen onder hen leiden een eenzaam bestaan. Het wordt mogelijk geacht, dat duizenden eenzelvige ontheem den in grote materiële en psychologische nood verkeren Ze komen haast met nie mand in contact. Ze beseffen niet eens, dat ze recht hebben op bepaalde sociale voorzie ningen. Ze praten zo goed als geen Engels en weten niet tot wie ze zich moeten wenden De buitenwereld krijgt hen zelden of nooit te zien Hoe hoger hun leeftijd, hoe levendiger de herinnering aan al de akelige dingen, die ze in de oorlog meegemaakt hebben. De last van hun bewogen verleden rust zwaar op hen. Zelfs voor vluchtelingen, die geleidelijk ver-Engelst werden, kunnen de tijden weer moeilijk zijn. Britse dokters signaleren, dat dergelijke mensen, wanneer ze sukkelen met hun gezondheid, vaak hun Engels beginnen te vergeten. Dit verschijnsel doet zich zeker voor bij Oosteuropese vluchtelingen, die ge troffen worden door een beroerte. Niet zel den kunnen zij dan eensklaps alleen nog hun moedertaal over de lippen krijgen. Dergelijke toestanden veroorzaken uiteraard ernstige problemen. Het Britse Rode Kruis heeft besloten zich te bekommeren om het lot van deze mensen, die tijdens de oorlog al genoeg geleden hebben. Het Rode Kruis schat, dat ongeveer vijftigduizend vluchte lingen rond de 70 of de 80 rijn. Duizenden daarvan kunnen leven in ontbering en bitte re eenzaamheid. Zij durven hun deuren niet openmaken voor vreemden. Dergelijke vluchtelingen wonen in alle delen van het Britse rijk, omdat zij destijds aangetrokken werden door elk gewest waar er werk voor hen was. Sinds enige tijd tracht het Rode Kruis hen op te sporen. Begin februari deed het een beroep op dokters, verpleegsters, ziekenhui zen, de politie en particulieren met het verzoek de namen en adressen van behoefti ge vluchtelingen te signaleren. Geen enkel geval zou verborgen mogen blijven. Het Britse Rode Kruis ontvangt nog gere geld aanvragen uit het buitenland tot opspo ring van verdwenen familieleden. Het heeft een uitgebreid register aangelegd. Iedere maand worden in Groot-Brittannië nog ge middeld tien vermiste vluchtelingen terugge vonden. De nieuwe campagne van het Rode Kruis komt echter zeer traag op dreef. „Het zal nog minstens zes maanden tot een jaar duren eer wij een duidelijk beeld van de situatie zullen hebben", zegt Muriel Monk- house, leidster van de internationale opspo ringsdienst van het Britse Rode Kruis. „De mensen grijpen niet zo gemakkelijk naar de telefoon en een briefje schrijven om ons te informeren over een bepaald, geval, vraagt nog meer tijd. Wij moeten dus geduldig afwachten. Maar de vluchtelingen hebben onze hulp dringend nodig. Uit ervaring we ten we, dat ze wel het Rode Kruis, maar niemand anders vertrouwen". Toch zijn er al merkwaardige dingen aan het licht gekomen. Zo vernam het Rode Kruis, dat niet minder dan drieëntwintig Oosteuropese vluchtelingen verpleegd wor den in dezelfde zaal van een bepaald zieken huis. En oude Oosteuropese vluchteling, die door het Britse Rode Kruis ontdekt werd, had sinds 25 jaar met niemand meer gespro ken. De internationale opsporingsdienst bracht hem in contact met zijn zusters in Polen. Hij begon met hen te corresponderen en leidt nu weer een normaal leven. Een ander was terechtgekomen in de afdeling pediatrie van een ziekenhuis. Het personeel dacht, dat hij doofstom was. Pas na verloop van tijd ontdekten dokters en verpleegsters de ware achtergrond. Hun patiënt was een Tsjech, die al jaren geen woord meer sprak, omdat hij dacht dat men hem toch niet zou ver staan. „Of het ziekenhuispersoneel is te jong om veel te weten over de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog, of het komt zelf uit India en Pakistan cn heeft er dan nooit van gehoord", zegt Munel Monkhouse. ..Het is dus de hoogste tijd, dat wij iets doen om oude vluchtelingen uit de nood te redden". „Als ons een geval gesignaleerd wordt, stu ren wij er een getrainde vrijwilliger van het Rode Kruis op af. Die persoon gaat dan na wat de vluchteling nodig heeft en op welke manier hij of zij het beste geholpen kan worden. Als ze nog buitenlandse relaties hebben, doen wij al het mogelijke om hen daarmee in contact te brengen. Er worden ook herhaaldelijk bezoeken aan hun vroege re vaderland georganiseerd. Onze hulpverle ning wordt gesteund door de respectievelij ke groeperingen van Oosteuropese vluchte lingen, die in Groot-Brittannië bestaan" Roger Simons

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1977 | | pagina 17