r
Boschplaat:
medaille
met
twee
heel
aparte
kanten
(tnafe
i lil
"natwrréservaAT
fc, NIETS BESCHADIGEN
OF VERONTRUSTEN
Tien
tuinen
van
Eden
De meidoorn geurde
en het „Hollands
Kantwerk" (het
fluitekruid) zoomde
langs de wegen, toen
ik er op uit trok: op
zoek naar wat laatste
herinneringen uit de
„Tuin van Eden".
Binnen een
mensenleven is de
bonte wei grote
leegte geworden, is
het boeiende beekje
veranderd in een saai
kanaal, de stille heide
in een rumoerige
camping en het
ongerepte duin in een
dampend
industriegebied. Maar
toch zijn er restanten
gebleven van de
rijkdommen van toen.
Reservaten, die we
danken aan de
natuurbescherming.
Dankzij
milieuverschillen
(waarin vrijwel altijd
de mens de hand
heeft gehad) kent ons
land een veelheid van
landschapstypen en
plantengeografische
districten. Zo viel de
keus op tien „Tuinen
van Eden".
Tien natuurparadijzen;
liever
ontmoetingsplaatsen
voor mens, dier en
plant. Er is veel te
genieten in deze
tuinen, ook nu
moeder natuur de
kantklos terzijde heeft
gelegd en aan weer
andere creaties is
begonnen.
ADRIAAN BUTER
TERSCHELLING Met de huifwagen uit Hoorn
heeft gids Piet Spanjer ons naar de befaamde
Boschplaat gereden en nu wandel ik met de gasten
van staatsbosbeheer mee achter vogelwachter
Henk Hek aan door de meeuwenkolonie. Sil de
Strandjutter van Cor Bruin speelt op dit eiland,
zoals door de NCRV-tv-serie nog duidelijker gewor
den is.
Er zitten twaalfduizend meeuwen, 6000 broedparen.
Het is natuurlijk een schatting. Maar de reservaat-
bewakers van de Boschplaat hebben ervaring en
zullen zich geen drie nullen vergissen. „Op heel het
eiland zitten wel 30.000 broedende meeuwen", zegt
Hek. Rustig stappend door rood zwenkgras, lamsoor
en zeepostelein, vertelt hij over de meeuwen, de
planten en het afzetten van slib en zand.
Om een vertrapt meeuwenei zullen ze geen traan
laten, maar toch worden er geen eieren meer ge
raapt. Om de honger, zoals in de oorlog, hoeft het
niet meer en als bestrijdingsmiddel heeft het rapen
geen zier geholpen. Het aantal zilvermeeuwen is er
niet minder door geworden.
„Als je ergens regelmatig
de eieren raapt, verplaat
sen de meeuwen hun
broedterrein", vertelt Hek.
Daarom zitten er maar wei
nig mensen op het oostelij
ke deel van de Boschplaat
waar tot voor kort geraapt
mocht worden. Voor de
meeuwenpopulatie lijkt de
aanwezigheid van voedsel
belangrijker te zijn dan de
broedomstandigheden. De
bevolkingsgroei van het zil
vermeeuwenvolk wordt
dan ook vooral aan een groot voedselaanbod toege
schreven. Terschellinger meeuwen bleken zelfs op
de vuilnisbelt van Hoogeveen te fourageren.
Nog niet zo lang geleden lag het einde van Terschel
ling even voorbij Oosterend, aan het begin van de
Boschplaat Dat was toen een zandplaat, zonder
begroeiing die ook maar enige aanwijzing zou kun
nen geven, waaruit de naam is te verklaren. De
plaat liep regelmatig onder water. Pas nadat de
staat in 1936 een lage zanddijk had aangelegd,
ontwikkelde zich daaruit een kunstmatig duin en
herhaalde zich op de Boschplaat de historie van het
oude eiland. Nu ligt ten zuiden van de meer dan
tien kilometer lange stuifdijk een groene vlakte, die
alleen bij hoge vloeden onder water loopt. Gemid
deld zo'n vier keer per jaar.
Als men over het eiland rijdt, volgt men de oude
strandwal, waarop de bewoning zich geconcentreerd
heeft. Een dorp als Midsland ligt, een eindje van
de duinenrij, toch duidelijk op een verhoging. Aan
de zuidkant is de polder, de ingedijkte kwelder,
waarin men de oude kreken nog als verlagingen
kan zien, zij het niet zo duidelijk meer als de
ruilverkaveling. Aan de noordkant ligt tussen de
weg en de duinen het elzenhagenlandschap. Hier
hadden de boeren hun akkers. Om het overstuiven
tegen te gaan werden de percelen met elzen om-
plant. De zwarte els is de overheersende boomsoort
op Terschelling, afgezien dan van de naaldbossen,
die na 1909, toen de staat de duinen van de gemeen
te overnam, aangelegd zijn om het stuivend (door
geiten en koeien kaal gevreten) duin vast te leggen.
In plaats van het oude „recht van overal" kregen
de boeren weitjes toegewezen, die in duinpannen
werden aangelegd en mochten zij hun vee laten
grazen op een inscharingsweide aan de zuidkust.
Nu zijn de akkers in grasland omgezet, want ook
op Terschelling ontwikkelde de gemengde landbouw
zich tot exclusieve veeteelt, terwijl ook de recreatie
grond opeiste. Dankzij die elzenhagen hebben de
campings Terschelling niet zo lelijk gemaakt als
andere Waddeneilanden. Verder staan er in de
dorpjes nog heel wat karakteristieke oude boerderij
en en typische Skylger-huisjes. Allemaal van rode
Friese baksteen, met rode siermetselwerken: „Hol
landse" geveltjes.
Maar we wandelen nog tussen de meeuwen. Henk
Hek wijst ons het eerste nest, met nog maar een
groot donker gevlekt groen ei. De volgende nesten
vinden we zelf wel. Je moet soms oppassen om je
voet niet te zetten in zo'n ondiep kuiltje, slechts een
enkele keer beschermd door een duindoornstruik
of een overhangende graspol en meestal met drie
eieren gevuld. Een meeuw legt er zelden meer, maar
zij kan er wel twintig uitbroeden. „Zolang de vogel
zelf geen eieren heeft, hoef je er geen in het nest
te leggen, want die worden opgegeten, maar na het
eerste zelf gelegde ei broedt de meeuw er ongehin
derd andere bij, al zijn ze ook van een kip". Aldus
Hek, die al eens de proef op de som genomen heeft.
De meeuwen hebben niet veel op met onze komst.
Ze gaan bij honderden op de wieken en voeren
duikvluchten uit naar de hoofden van de indringers.
Als ze jongen hebben, zijn ze nog veel agressiever,
vertelt onze gids. Nu beperkt hun aanval zich tot
een enkel goed gericht schot uit het boordwapen
dat een vogel aan zijn achterlijf meedraagt. Sommi
ge toeristen hadden uit voorzorg een hoofddeksel
meegenomen, anderen maken er een van een zak
doek.
Tussen de meeuwen broeden enkele scholeksters.
Als het nodig is weten ze hun nest effectief te
verdedigen. Zo'n bonte Piet (geen Terschellinger zal
hem anders noemen) is kleiner dan een zilver
meeuw, maar vliegt een stuk sneller. Bij een aanval
zal hij genadeloos de meeuw met zijn snavel door
priemen. Dan zijn er ook nog de kleine mantelmeeu
wen. Er komen vijf soorten meeuwen op Terschel
ling voor: kokmeeuw, zilvermeeuw, kleine en grote
mantelmeeuw en visdiefje. De grote mantelmeeuw,
die we op het wad zagen (maar hij is vooral
wintergast) broedt op rotsige kusten, noordelijker
van Terschelling, in Scandinavië, IJsland en Enge
land, maar ook in Bretagne.
De kleine mantelmeeuwen hebben hun eigen kolo
nie. Ze vliegen en krijsen wel om ons heen, maar
ze zijn veel minder agressief dan hun grotere neven
en nichten. Wij doen trouwens geen meeuw kwaad
en we gaan nu bovendien in de richting van het
Wad.
Het schreeuwen van de meeuwen is op den duur
toch wel irriterend. Zelfs onze onverstoorbare bege
leider constateert, wanneer we langs het huifkar-
spoor lopen: „Wat een rust, he". De huifwagens
worden in het voorjaar door drie paarden getrok
ken, wanneer ze geen „spoor trekken". Nu dat spoor
er eenmaal is, kunnen twee het best af, ook al is
de wagen volgeladen. Alleen als we straks de
doorgang tussen twee duintoppen zullen passe 1
op weg naar de kustlijn, moeten de passag I
uitstappen. Nu lopen die nog vrijwillig achter
aan, door de zoutplanten en over de lage topjes I
duinbegroeiing. Midden in de lamsoorvelden, di(
augustus paars als heide bloeien, vinden we op^
lage zandhoop vlier, duindoorn en de fraaie hel
rank, die op een komkommerplant lijkt. Hij behl
ook tot de familie, maar bloeit niet veel. De grl
geaderde witte bloemen vormen giftige rode besr
Met zijn lange ranken kan de plant zich metersh,
in de struiken hechten. Hij overwintert met won
stokken en schiet in het voorjaar enorm snel|
Dat hij tussen de duindoorns groeit, wijst
kalkrijkdom, maar erg veel toekomst zal hij Ij
niet hebben. De heggerank komt vooral voor
Zuid-Limburg en in het „duindistrict" van de pl|
tengeografen. Dat is het duingebied zuiden
Bergen.
Ten noorden daarvan in de kop van Noord-Holli
en op de Waddeneilanden, bevatten de duinen j
minder kalk.
De Boschplaat, natuurmonument met een Euroo
diploma, dat in het N'70-jaar werd uitgereikt1
vorig jaar vernieuwd is (alles daarover in
schitterende natuurmuseum in west) vertoont tij
landschapstypen. Terugrijdend zien we die h
andere wereld van het kalk arme duin, met 1|
struiken, heideveldjes en de voor Terschelling tj
sche, van schipbreuk afkomstige, Amerikaa:
veenbes, die als cranberry wordt verkocht. Er gr*
zowel de algemene struikhei als de kraaiheide,
zich tot de noordelijke helft van ons land bepei
Merkwaardig zijn de vegetaties van kraaihej
vermengd met eikvarentjes.
Uit de verte mogen we kijken naar de duinweitj
die Staatsbosbeheer laat verschralen tot de q
spronkelijke vochtige duinpannen. Er groeien
weer orchideeën. Dan gaat het in gestrekte d|
terug langs het strand: een paradijselijk straj
deze noordrand van de Boschplaat. Breed, lang, li
en schoon. Slechts een enkele aangespoelde j
herinnert er aan, dat de mens uit het paradijs
verdreven.
ADRIAAN BUT]
•v*
*i-
..fcf k.:'
'I V* yfc
.v
Al sinds het begin van
zijn aanwezigheid op de
ze aardkloot is het ver
schijnsel mens een „ho
mo ludens" een „spe
lend wezen". Dat barst
vooral naar buiten in de
kindertijd, als de mens
nog niet wordt geremd
en gehinderd door ver
antwoordelijkheden,
werktijden en andere
ernstige zaken des le
vens. Het kind kan zich
nog uitleven, en het doet
dat met vaak grote fan
tasie, zowel thuis als op
de straat. Veel van die
kinderspelen zijn al eeu
wen en eeuwen oud Pie-
ter Brueghel de Oude
heeft er eens een hele
boel bij elkaar op een
schilderij gezet En wie
dat schilderij bekijkt,
ziet dat er maar weinig
verschil bestaat tussen
de kinderspelletjes uit
de zestiende eeuw en de
kinderspelletjes van nu.
Knikkeren, hinkelen,
bokspringen; het gebeur
de in de zestiende eeuw
en het gebeurt nu, in de
twintigste nóg.
Cultuurpessimisten en
anderen die de „onder
gang van het avondland"
als aanstaand beschou
wen, zeggen dat de kin
deren van nu niet meer
künnen spelen. Dan heb
ben zij de ogen waar
schijnlijk in de pessimis
tische zakken zitten,
want het kind speelt nog
wel degelijk. Zelfs in de
door autoblik overwoe
kerde straten, vindt het
kind altijd nog wel een
gaatje om zich uit te le
ven.
Toegegeven moet worden
dat het sterk toegenomen
verkeer wel van invloed
geweest is op de straat
spelletjes. Maar daar
waar woonerven worden
gebouwd, straten afgeslo
ten worden en verkeers
drempels komen te lig
gen, bloeien de spelletjes
weer op als een bollen
veld in de lente.
Wie in deze tijd een wa
renhuis of speelgoedwin
kel binnenstapt, ziet
daar, naast een groot
aantal ingewikkelde door
de speelgoedindustrie be
dachte spellen, ook zak
ken fraai gekleurde stui
ters en knikkers liggen.
En ze vinden zeer gretig
aftrek.
Dat doet je dan denken
aan je eigen jeugd, waar
in je de stuiters van „oet"
(de startlijn) in het putje
moest kunnen mikken,
zonder „klauwtje te leg
gen". Toen was een
„looier" (uit een kogella
ger) tien beukies waard,
óf twee duiffies (glazen
stuiters zo groot als een
duiveëi).
Nu zijn er in de diverse
winkels kant-en-klare
tentjes en wigwams te
koop. Maar wat is er leu
ker voor een kind dan
vlak voor de deur z'n ei
gen tent te bouwen? Een
oud tafelkleed, een of
twee bejaarde dekens en
een beetje fantasie is vol
doende om je midden in
de woestijn of in een bos
te wanen.
„Hoog Sammy, kijk om
hoog Sammy", jawel,
maar wie niet omhoog
kijkt, maar omlaag ziet
op het plaveisel hinkelba-
nen getekend. En waar
hinkelbanen zijn, wordt
vanzelfsprekend ook ge
hinkeld. Een paar weken
terug klonk er in de
straat een versje dat een
massa jeugdherinnerin
gen naar boven deed bor
relen:
Hinkel-de-pinkel, daar
komen wij aan
Wij hebben geen kousen
of schoenen meer aan,
Al met de handjes op de
rug,
Hinkel-de-pinkel en dan
weer terug.
Een versje dat je in je
eigen jeugd ontelbare
malen hebt gezongen, en
dat je dan in een heel
andere stad vrijwel
ongewijzigd weer terug
hoort. Een van de kleine
wonderen van het mense
lijk bestaan.
Aftelversjes, kinder
rijmpjes, ze zijn onver
brekelijk verbonden met
de spelwereld van de kin
deren. Want voor je ging
„buutten" moest je eerst
aftellen „wie 'm was". En
dat ging dan in Leiden
bijvoorbeeld zo:
Un dun dar
siedeloo siedesar
siede pimpeldora
Franse koppesora
un dun dar.
Een volmaakt onbegrij
pelijk vers, maar degene
II
Er
wordt
nog
steeds
geknikkerd,
maar
de laatste
hoepel
ligt
op
de schroothoop
sL^ r -dL
die werd afgeteld, wist
donders goed waar-ie
aan toe was. Hij „was
'm" en moest bij de
„buutpaal" meestal
een boom of lantaarn
paal - wachten tot ieder
een zich verstopt had.
De kunst was dan om te
wachten tot je vriendje
ver genoeg van de buut
paal vandaan was, er
dan hard naar toe te lo
pen, drie tikjes te geven
en te roepen: „Een-twee
drie buut vrij". En als
dat dan alle jongens en
meisjes lukte, moest de
zoeker er weer aan gelo
ven.
Touwtje-springen wordt
behalve door boksers en
slanke lijners ook gedaan
door kinderen. En die
maken er dan de meest
fraaie verzen bij, zoals:
A mesjeu, de meisjes
bukken,
a mesjeu, hali halo.
Engeland heeft overwon-
Engeland, hali halo, halo.
Zo klonk het tenminste
een dertig jaar geleden.
Maar ook nu bloeien er
in de taaltuin steeds weer
andere versjes op. Het
zou wellicht de moeite
waard zijn, ze eens alle
maal op te tekenen, zelfs
er een proefschrift aan te
wijden.
Natuurlijk zijn er in de
loop der jaren spelletjes
verdwenen. De laatste
hoepel is al lang bijgezet
op de schroothoop.
Boompje verwisselen? Er
zijn in de binnensteden
bijna geen bomen meer,
en waar ze wel staan,
zijn er auto's omheen ge
parkeerd. Straatvoetbal?
Elk open plekje is in be
slag genomen. „Drie kor-
ners pienantie" is verle
den tijd, de „vliegende
kiep" bestaat niet meer,
en waar wèl wordt ge
voetbald, is het tennisbal
letje uit onze jeugd ver
vangen door een heuse
voetbal.
Merkwaardig is, dat
waar zand en water zijn
het (Nederlandse?) kind
niet kan nalaten daarmee
gezellig te gaan zitten
kliederen. Dat merk je
niet alleen aan het
strand, maar ook in de
straten, als er eens een
leiding moet worden aan
gelegd of nog mooier
er een waterleiding
buis is gesprongen. W%
zijn altoos een volk va%
waterbouwkundigen geir
weest. Ie
En wie van u heeft er ;e
nooit landverovertje ge-u\
speeld? Een rechthoek in|s
het zand, netjes verdeeld i
en dan met een zakmes 0
maar lijnen trekken. Heler
hing van je trefzekerheid^
af of je als winnaar uitu,
het strijdperk kwam. Beir
staat nog. Met eigen ogendi
gezien.
Verdwenen is wel de y
priktol mijner jeugd. Dejai
diabolo van mijn zussen
en de roep „Hu joh, een^
klabak", als je op straat
aan het voetballen was.ik
Maar er worden nogn
steeds stekeltjes gevan- ti
gen, aan de schipper y
wordt nog immer ge- tl
vraagd of er mag worden
overgevaren en de vlie-L
gers zijn letterlijk en fi-1
guur lijk weer in op
komst.
Ook hierbij is het wel
jammer, dat er in de win
kels kant-en-klare
(strand)-vliegers te koop
zijn. Want wat was er
eigenlijk heerlijker, als je
zelf met vliegerpapier,
latjes en stijfsel aan het
knutselen was geweest,
en dan jouw „stukje zelf
werkzaamheid" onbe
weeglijk zag staan"?
Maar al draait de speel
goedindustrie nóg op zul
ke volle toeren, de heren
fabrikanten krijgen van
het kind vaak nul op re
kest Want het vindt een
kale pop veel leuker dan
zo'n aangekleed model,
en een doos met blokken
veel plezieriger dan een
kant-en-klare modelstad.
En ben je pop of blok
kendoos zat, dan kun je
buiten met je vriendjes
altijd nog in je zelfge
bouwde tent gaan zitten.
LEO VAN DER MEEL