Honderdste
nummer
I Stripschrift
Rond 1950 verborg ik m'n stripboekjes
nog achter de traploper. Aangezien ik
niet besefte dat ook die eens opgerold
zou worden, werd ik plotseling ge
dwongen een nog heimelijker onderko
men te vinden voor die verboden klei
ne boekjes met plaatjes waarin de
hoofdpersonen elkaar luchtbellen bla
zend toesprakea Het werd de achter
kant van een door lover omgeven
manshoge openbare brievenbus, waar
ze ook al gauw door een onbezoldigd
postbode gelicht werden. Boekjes die
nu in de stripantikwariaten tientallen
guldens doen. Maar ja, het was ook nog
niet zo bar lang geleden dat de toenma
lige minister van O.K. en W., de heer
Rutten, een expliciet beroep deed op
onderwijzend Nederland „om te bevor
deren dat het verspreiden van zgn.
beeldromans zowel op school als daar
buiten zoveel mogelijk wordt tegenge
gaan".
Het was 19 oktober 1948 en de minister
vond de onderhavige werkjes „over het
algemeen van sensationeel karakter
zonder enige waarde". Ene J. Riemens-
Veurslag bindt een jaar later de strijd
nog rigoreuzer aan en legt verbanden
tussen „een opzienbarende jeugdmis-
daad" en de „kleine gifboekjes met
weerzinwekkende prikkellectuur". In
1952 nog boort de Vlaming Van Tiche-
I Van
n weerzinwekkende
prikkellectuur
groot
gegroeid
tot
ware
literatuur
len het stripwezen de bodem van zijn
vaderland in met: „die verhalen, meestal
met vervolgen en steeds met de beeldjes
als opvallende hoofdzaak, zijn, als regel
zonder uitzondering, zulke abracadra-
bante, idiote historietjes, in zo'n warri
ge, drukdoende krabbels en, waar mo
gelijk, zulke vreselijke verven gehuld,
dat het alleen maar een schaamteloze
spekulatie op het gebrek aan vorming
en de goedkope bevrediging der bengels
betekent, hun week aan week, soms dag
aan dag, dergelijke klinkklare onzin
voor te zetten". Klare, zij het omslachti
ge taal. Maar onkruid vergaat niet en
anno 1977 is de strip volwassen gewor
den. De beste tekenaars hebben zich
van de strip meester gemaakt en hun
publiek is meegegroeid. Van 7 tot 77
leest het strips zoals het uitkomt: In
bibliotheken, boekhandels en in anti-
kwariaten. De strip is behalve een kunst
ook nog een wetenschap geworden. Be
halve exposities worden er tijdschriften
met historische studies en stevige inter
views aan gewijd. Het is een ontwikke
ling van tien jaar geweest, waarin die
bevestiging van de volwassenheid van
het beeldverhaal in steeds professione
ler vorm werd uitgedragen door de
mensen van Stripschrift, Nederlands
eerste, maar niet meer enige periodiek
óver de strip, waarvan deze week num
mer 100 verscheen.
Het begon in 1967 met een naamloos
periodiekje dat met de ondertitel „Ne
derlands tijdschrift voor belangstellen
den in strips" mager maar fanatiek
commentaar op het stripwezen leverde.
In 1968 werd dat tijdschriftje officieel.
Een onder de naam Stripschrift in een
gedrukte omslag die veel te groot was
voor de gestencilde inhoud gevangen
blaadje, 'met een oplaag van 500 stuks.
Een uitgave van het inmiddels opgerich
te Stripschap, een vakverbond van
stripgekken dat toen al de eerste Dag
van het Beeldverhaal organiseerde. In
nummer twee moet voorzitter van het
eerste uur, P. Hans Frankfurther, de
leden nog persoonlijk manen het „mis
selijk minumum" van vijf gulden lid
maatschap over te maken, maar tegelij
kertijd worden een aantal tegenstrijdige
stellingen ter dicussie aangevoerd.
Zoals: „Asterix staat tot Lucky Luke als
Panda staat tot Tom Poes" (een reken
kundige van Lo Hartog van Banda).
„Evenals andere kunstvormen heeft de
echte strip geen opvoedende functie",
aldus Marten Toonder die er op laat
volgen: „Waar echter strips expliciet
voor kinderen op de markt worden
gebracht, dient de uitgever ervan naast
de artistieke, tevens de morele verant
woordelijkheid te dragen". En A. Wee
huizen: „Strip is een consumptieartikel
met alle kwaliteiten en beperkingen die
daaraan gesteld mogen worden. Zij be
hoort door dit karakter derhalve niet
in een museum thuis". Gerard Kornelis
van het Reve moest, als fervent striple
zer, bedanken voor die eerste dag van
het beeldverhaal, maar schreef wel:
„Het zou overigens leuk zijn, als men
het stripverhaal als een artis
tiek genre eindelijk eens se
rieus zou willen nemen. Maar
het zal zijn verworpen staat,
in onze saaiheidskuituur,
voorlopig nog wel met het
detectiveverhaal eri het
spookverhaal moeten delen".
.Een uitspraak die onmiddel
lijk gevolgd werd door de
kreet „Leve het kapitalisme!
Weg met Piet Nak!" hetgeen
nog eens illustreert hoe lang
het allemaal al geleden is. De
strip werd een serieuze zaak,
maar dat mocht wel in een
land waar maandelijks meer
dan 100 miljoen strips in
boekvorm of via tijdschriften
verschenen voor in de eerste
plaats ruim 3,5 miljoen kin
deren en misschien wel een
zelfde aantal volwassenen.
Een klein teken van die vol
wassenheid toont de laatste
bladzij van dat tweede num
mer van Stripschrift waar de
redactie inderhaast het laat
ste grote nieuws meldt: De
gemeente Amsterdam biedt
de deelnemers aan Strip '68
zowel een boottocht als een
strip-aperitief aan. Het gaat
goed met de strip. En een
aantal nummers later is
Stripschrift een echt tijd
schrift geworden, waarin
men begint met het publice
ren van onbekende of nooit
herdrukte complete verha
len.
De grote vlucht die de handel in twee
dehandsstrips heeft genomen dateert
ook van die tijd. Antikwariaten met
namen als „Panda", „Lambiek", „Blake
en Mortimer", „De blauwe Lotus" ver
wijzen overduidelijk naar hun herkomst
en de aldaar gevraagde prijzen van
tientjes tot in de honderdjes geven even
onbesmukt de graad van verzamelwoe
de onder stripfanaten aan. De Haagse
Hans Matla heeft daarom zelfs al een
Stripkatalogus '77 uitgegeven waarin
hij voorlopig het grootste deel van de
in Nederland en België uitgegeven al
bums op een rijtje zet. Alles volgens een
duidelijk systeem terug te vinden, van
schrijversnaam, tekenaar, jaar van uit
gave tot de antikwarische prijs daar
achter. Een uitgave waarvan je als
strip-o-fiel alleen al trillende handen
krijgt als je er naar kijkt. Ondanks de
opgenomen miniatuurafbeeldingen van
alle omslagen, is dat boek van Hans
Matla niet eens compleet. Niet alle uit
gevers van albums zijn er in opgeno
men en Matla heeft zich bewust beperkt
tot de albums en de strips op oblong-
formaat er buiten gehouden. Het doet
je vrezen dat de definitieve stripkatalo
gus diverse delen zal gaan omvatten.
Die historische stripbelangstelling
wordt alleen maar gestimuleerd door de
heruitgaven die er op de markt ver
schijnen. In Nederland plegen de Bezige
Bij en het Stripschap in eendrachtige
samenwerking wat dat betreft onwaar
deerlijk werk door Marten Toonders
„Tom Poes" her uit te geven. Die „Tom
Poes" is Neerlands grootste klassieker,
ontstaan aan het begin van de oorlog
als een simpel en onschuldig getekend
verhaaltje, maar in de loop der jaren
uitgegroeid tot een schepping met grote
gevolgen. De figuren van Toonder kre
gen nationale faam, hun uitspraken na
tionale bekendheid en de avonturen van
Tom Poes zonken weldra in het niet bij
het zelfingenomen Heer-van-Stand-
schap van Ollie B. Bommel wiens esca
pades literaire allure kregen. In zijn
nieuwe belevenissen die dan ook als
Literaire Reuzepockets bij de Bezige Bij
verschijnen krijgt die tekst meer aan
dacht dan het tekenwerk. Niettemin
blijkt via een Nipo-onderzoek één op
de twintig Nederlandse gezinnen gemid-
Nu, tien jaar na de eerste van die
uitgaven zijn er al 19 titels en bij elkaar
een miljoen exemplaren verschenen.
Tekenend is bovendien dat die Bommel
pockets vaker te vinden zijn in gezinnen
waarvan het hoofd een hogere opleiding
heeft genoten. Inmiddels zijn er ook al
tegen de veertig van die oer-Tom Poe
zen uitgegeven. Steeds twee bij twee,
geautoriseerd door de schrijver, met de
originele tekeningen en de originele
tekst zoals die indertijd in de kranten
stond. Een paar titels, „Het vibreer-
putje", „Kwetal de breinbaas", uit de
laatste zending van de totaal vijftig
deeltjes bewijzen nog eens de algemene
geaccepteerdheid van Toonders taal
vondsten. Nog verrassender is het te
merken dat Toonder al in 1948 „De
grootgroeiers" schreef, lang voordat Ja-
pie zich van de uitdrukking per Ster-re
clame zou meester maken. Nog zo'n
internationaal erkende Nederlandse
meester op stripgebied is Hans G. Kres-
se, schepper van Eric de Noorman en
een bevlogen kenner van het Indianen-
leven. Dit jaar kreeg hij in het Franse
Angoulème, tijdens de „Salon Interna
tional de la bande dessinée" de prijs
voor het beste buitenlandse, realistische
tekenwerk.
Dat was dan inderdaad voor Kresses;
„roodhuidenwerk" en het is logisch dat
Stripschrift 100 Kresse onder de kriti
sche loep nog eens de erkenning geeft
die hij verdient. Hans Matla heeft via
zijn Uitgeverij Panda een ouwetje van
Hans G. Kresse heruitgegeven. Een van
z'n eerste tekenwerken op Indianenge-
bied, „De gouden Dolk". Een voor de
jeugd bestemd verhaal over het jongetje
Dahinda (de kikvors), uit de stam van
de Mo-he-can-newh (Mohikanen voor de
niet-Indianen onder ons) behorende tot
het grote Algonkin-volk. Een sympa
thiek werkje dat verzamelaars niet mo
gen missen en waarin Kresse op de
simpele manier tekent die ook te her
kennen is in de eerste Eric de Noorman
deeltjes. Een grandioos verschil met de
Indianenreeks die bij Castermans ver
schijnt en waarin Kresse zich uitleeft
in karakteristieke koppen en indruk
wekkende beeld-uitsnijdingen.
Heinrich Heine heeft eens geschreven
dat hij als de wereld zou vergaan het
liefst in Nederland zou wonen omdat
daar alles vijftig jaar later gebeurt. Als
dat laatste zo is, komt uitgeverij Overon
precies op tijd met de allernieuwste
Nederlandse aanwinst op stripgebied.
Het is een tweewekelijkse krant, die de
„Stripkoerier" heet en waarin louter
Amerikaanse strips verschijnen. Een
stevig pak drukwerk voor anderhalve
gulden met veel werk uit de gouden tijd
van de Amerikaanse strip. Uitgegeven
als een wat grotere variant van de
befaamde Amerikaanse „sunday pa
pers", waarin de dagelijkse krantestrip
z'n gekleurde vervolg kreeg. In de
„Stripkoerier" vind je geen strips die
in andere bladen te vinden zijn. De
Oberon-mensen publiceren namelijk zo
veel mogelijk de allereerste afleverin
gen van de avonturen van figuren als
Barney Google (1939), Buzz Sawyer
(1946), Het Fantoom (1938). Daarnaast
ook vele modernere strips zoals Gun
ner, Popeye, Cisco Kid, Valiant, soms,
in kleur soms in zwart-wit. Voor zover
het oude materiaal dat vroeg, werden
de afleveringen accuraat bijgetekend.
Een prima initiatief dat hopelijk een
lang leven beschoren is. Om de uitgave
zeker te stellen is Oberon bezig met
Engelse en Duitse contacten, al is dat
niet zo gemakkelijk omdat de rechten
overal anders liggen voor die strips.
Nog een interessante bijkomstigheid
van „Stripkoerier": Aanwezig is ook
„Geheim Agent X9" die in 1934 werd
opgezet door niemand minder dan Das-
hiel Hammett (Van de Sam Spade-crea
tie) en later voortgezet werd door Leslie
Charteris (de man van „The Saint"). Er
zijn inmiddels een paar nummers van
„Stripkoerier" op de markt
1977 is het Jaar van de Waarheid voor
de strip, schreef Stripschrift al. Donald
Duck bestaat 25 jaar, Ger van Wulften
maakte het nieuwe „Gummi", een piko
bello-uitziend stripblad voor volwasse
nen, het blad „Striprofiel" gaat er
steeds beter uitzien, het Stripschap be
staat tien jaar en gaat dat in het najaar
waarschijnlijk in stripstad Haarlem
(waar de Oberon, uitgever van o.a.
stripblad Eppo) zetelt, vieren, en er
zijn inmiddels 100 Stripschriften uitge
bracht. Het gaat goed met de strip. Mét
z'n liefhebbers is het beeldverhaal vol
wassen geworden. Bibliotheken schu
wen de strip niet meer, het onderwijs
maakt dankbaar van het beeldverhaal
gebruik, de reclame heeft er zich mees
ter van gemaakt en onze eigen QUie
Be rend in us Bommel staat in de boe
kenkast tussen Aafjes en Claus in.
Strips hoeven niet meer stiekem achter
de traploper een sinister bestaan te
voeren. Het wachten is nu op het mo
ment dat Marten Toonder de P.C.
Hooft-prijs voor literatuur krijgt uitge
reikt.
BERT JANSMA
Tussen de literaire prijzen in Neder
land neemt de Reina Prinsen Geerlig-
sprijs een bijzondere plaats in: hij
wordt toegekend aan beginnende
schrijvers. Een gewaagde onderneming,
omdat het een sprong in het duister is
te voorspellen of uit een beloftevol
debuut zich een kwalitatief goed
schrijverschap ontwikkelt. Maar ook
wat dat betreft is deze prijs een bijzon
dere, want ondanks alle onvoorspel
baarheden is de prijs vaak op de juist*
plaats terecht gekomen. In een al weer
bijna zeer ver verleden behoorden Har
ry Mulisch en Gerard Reve bijvoor
beeld tot de winnaars; twee jaar gele
den werd Frans Kusters bekroond, die
na twee verhalenbundels op „doorbre
ken" lijkt te staan. Vorig jaar was het
Oek de Jong, die in het Hollands
Maandblad (een kweekplaats van jong
talent) zijn eerste proeven van be
kwaamheid heeft gepubliceerd. Deze
°nkele andere verhalen zijn nu ge-
in „De hemelvaart van Massi
mo", een ingenaaid bewijs van een
nieuwe gelukkige greep van de „debu-
tenprijs"-jury.
Het debuut van Oek de Jong heeft een
ijzersterke inzet, die grote verwachtin
gen wekt en het verder lezen bijna
onontkoombaar maakt: „Voordat ik
halfdronken in de provinciale schouw
burg belandde, in de geparfumeerde
omhelzing van de verkeerde operazan
geres bekneld raakte, de tragedie van
Francesco Massimo breed uitgemeten
kreeg, en het leven eindelijk weer eens
iets weg had van een goed bedacht
verhaal, moest ik mooi wel even door
de diepste diepte". Een openingszin die
„staat als een huis" (op het laatste
stukje na) en in alle beknoptheid een
goed beeld geeft van de bundel in zijn
geheel: er zit ondanks een rijkelijk ge
bruik van bijvoeglijke naamwoorden
vaart in, er wordt direct een spanning
opgebouwd en een vleugje ironische
afstandelijkheid geeft er een kruidige
smaak aan. Maar de zin bevat ook de
zwakte, die in de rest van de bundel
meermalen opduikt: het „moest ik mooi
wel even door de diepste diepte" is een
al te gemakkelijk afmakertje, ligt tegen
het cliché aan en mist in zijn ongenuan
ceerde duidelijkheid de beoogde sugge
stieve kracht. Door plompverloren te
zeggen waar het op staat wordt zo
herhaaldelijk een erg verfijnde, vaak
passend breekbare sfeer omvergekegeld
met typeringen die niets meer aan de
verbeelding overlaten.
De tien verhalen in deze bundel liggen
grotendeels wat thema betreft op één
lijn: meestal staat een wat ontwricht
persoon centraal, een „in-de-kast-weg-
kruiper", die vanuit zijn schuilplaats
een eigen (droom-)wereld bedenkt. Het
zijn mensen, die een klap van het leven
hebben gekregen: een bokser, die na
een mislukt huwelijk zijn onstuimige
leven inruilt voor een bestaan als heili
ge; een man die probeert onbeweeglijk
te leven; een twijfelende zielepoot, die
een Daad wil stellen door een verhou
ding met zijn schoonzuster te beginnen;
een man die „vogelmens" wil worden
(waarbij het excentrieke meer dimensie
heeft gekregen door het als jeugdherin
nering van een destijds maar halfbegrij-
pend, verwonderd kind te vertellen);
drie gelegenheidszakenlui, die na het
mislukken van hun onderneming weke
lijks naar hun vervallende fabriekje
staan te staren; een in het vals spelen
gespecialiseerde klarinettist, die zijn
verloren plaats in de plaatselijke har
monie probeert terug te dwingen door
zich dood te houden.
Hun tragische, komische of bizarre ver
halen worden door Oek de Jong veelal
in de ik-stijl op een wat afstandelijke,
onderkoelde en ironische wijze verteld.
Je leest het met een twijfelende glim
lach en vol sympathie met de „slachtof
fers", waarbij de passages waarin al te
zeer wordt doorgedraafd wel als hinder
lijk maar niet als al te groot bezwaar
worden ervaren.
Oek de Jong is op zijn best in deze
bundel in het verhaal „Rita Koeling".
Het is het prachtig in toon en sfeer
geschreven relaas van een jongetje, dat
bij het ontwaken van zijn puberteit met
De Liefde in aanraking komt en niet
begrijpend en onbegrepen herhaaldelijk
wegvlucht in een kast om orde op zaken
proberen te stellen in zijn chaotische
gevoels- en gedachtenwereld. Een vol
maakt verhaal vol vertederende broos
heid, waarin de schijn van de geforceer
de liefde zeer ingehouden wordt doorge
prikt met de beschrijving van een meis
jeskamer en de lege dialoog tussen de
jongen en het meisje. Alleen al dit
verhaal maakt de bundel tot een groots
debuut, dat zelfs zonder zijn overduide
lijke beloften voor de toekomst een zeer
lezenswaardig boek is.
JAN NIES
Oek de Jong: De hemelvaart van Mas
simo. Uitgave: Meulenhoff, Amsterdam
(Hollands Maandblad-reeks). Prijs:
19,50.
Grootse
start van
Oek
de Jong