Literatuur is méér dan het schrijvers- produkt. Weliswaar is dat produkt be gin—, middel— en eindpunt van de literatuurbeleving, maar het komt niet zomaar uit het niets naar de lezers toegevallen. Het heeft een schrijver nodig gehad, die zijn stof ergens van daan heeft moeten halen, waarbij hij al of niet bewust is gevoed door zijn omgeving. Er bestaat altijd een wisselwerking tus sen het boek en zijn ontstaansdecor, bij de ene schrijver meer dan bij de ande re. Nu zijn er hele heilige oorlogen gevoerd over de vraag, welke betekenis aan dat decor— het leven van de schrij ver, de tijd waarin hij leefde en derge lijke in de literatuur moet worden toegekend. De namen van de verdwe nen tijdschriften Forum en Mer.Vyn wa ren in dit verband nog steeds rond door onze literatuurkritiek als exponenten van de „persoonsbenadering" (Forum) en de „vormbenadering" (Merlyn). Kri tiekloze aanhangers van een van beide methoden zijn er inmiddels niet meer te vinden, want aan beide zijden is iets van de tegenpartij overgenomen, waar door de „waarheid" —zoals dat schijnt te horen— ongeveer in het midden is komen te liggen. De Haagse schrijver Pierre H. Dubois zit duidelijk op de koers van die „waar heid". Hij beschouwt de literatuur als een autonome werkelijkheid, een door de schrijver geschapen realiteit, die van waar gebeurde belevenissen gebruik maakt. „Het is waar dat de personages die men in een roman tegenkomt denk beeldige personages zijn, die alleen in de verbeelding bestaan. Maar die ver beelding bestaat niet zonder iemand van vlees en bloed, in wie die verbeel ding gevoed wordt met elementen die tot zijn unieke wereld behoren", zo schrijft hij in zijn nieuwste boek, het tweede deel van „Schrijvers in hun landschap". Het boek is een vervolg op zijn eerder gepubliceerde zwerftochten door Frank rijk en zijn literatuur. Pierre H. Du bois gaat opnieuw op zoek naar die wezens „van vlees en bloed", met als erg aantrekkelijke uitgangspunt het landschap waar die schrijvers hebben geleefd. Vanuit het landschap vertelt hij over de persoon, het leven en het werk van de schrijver, wijzend op plekjes en gebouwen die mftdel hebben gestaan voor de landschappén en de sfeer in de boeken, en op de plaatsen waar zich voorvallen hebben afgespeeld die in de boeken zijn gebruikt Met dit recept worden in het nieuwe deel veertien Franse schrijvers beschre ven: de dichter Gêrard de Nerval, de pacifist Henri Barbusse, Alexandre Du mas van De Drie Musketiers), fabel dichter Jean de La Fontaine, de zonder ling Lêautaud (de eigenaresse van het befaamde „vervuilde huis" vertelt hier in enkele kostelijke herinneringen), de 18e eeuwse fantast en rokkenjager Res- tif de La Bretonne, de schrijfster Colet te, Pierre Larousse (van de encyclope die), de vooral om haar onstuimige lief desleven bekend gebleven schrijfster George Sand, de tijdens de Eerste We reldoorlog verdwenen Alain-Fournier (van Le Grand Meaulnes), de 19e eeuw- se aristocratische „broodschrijver" en mislukt staatsman Alphonse de Lamar- tine, Marcel Jouhandeau, de 16e eeuwse „feministische" dichteres Louise Labê en de grote brievenschrijfster Madame de Sêvignê. In een -zeker voor zijn doen- erg vlotte stijl roept Pierre H. Dubois de huidige sfeer op van de meestal kleine platte landsdorpjes, waar de schrijvers een belangrijk deel van hun leven hebben doorgebracht. Dat is het vertrekpunt voor korte, maar daarom niet minder gedegen beschouwingen, waarin zowel plaats is voor verrukkelijke anecdotes als voor een kritische kijk op de werken van de behandelde schrijvers. Door> de „zware kost van brokkén I' Franse literatuurgeschiedenis op zeer verteerbare wijze op te dissen, weet Pierre H.Dubois met dit goed verzorgde boek zeker ook de lezers die niet of nauwelijks van de Franse letteren op de hoogte zijn te boeien en te leiden naar wat het begin-, middel- en eind punt van zijn omzwervingen door de schrijverslandschappen was:de boeken van die schrijvers. Hij toont zich daar bij een uitstekend gedocumenteerde en onderhoudend vertellende gids, van wie te hopen valt dat hij op dezelfde manier ook rondleidingen gaat verzorgen door het Vlaamse en Nederlandse landschap. JAN NIES Pierre H. Dubois: Schrijvers in hun landschap, deel 2. Uitgave: Nijgh Van Ditraar, Den Haag. Prijs:/29,50. Heerlijke zwerftochten door Franse literatuur Boeken, Frans Erens en de door iedt, reen bewonderde musicus Alphons Die. penbrock. Haverman, Isaac Israels ei Breitner hadden er zelfs een tijdlanj een aterlier en in de grote salon (me Dijsselhofbehang) werd iedereen onf vangen die in Amsterdam of daarbuitei meetelde op kunstgebied. Dat Oosterparkhuis staat er nog. N| Witsens dood in 1923 bleef zijn weduw er wonen en toen ook zij in 1943 ovei leed werd het mét de inboedel gelegó teerd aan de Staat der Nederlanden. D aquarellen en tekeningen, een vrij com pleet overzicht van zjn prentwerk, e de zink- en koperplaten zijn tegenwooi dig ondergebracht in het Rijksprenten kabinet dat voor de tentoonstelling hit ruit een keus maakte. De vroegste werken zijn uit Witsen academietijd. Er blijkt een grote aanlej uit die gunstig beïnvloed werd door zijj leraar professor Augustus Allebé, dii zijn leerlingen vooral het gevoel voo: lijn bijbracht Bij Witsen sloeg dat aaf en het was wellicht aanleiding voor zijf belangstelling voor de grafische tectf nieken. De ets was in heel West-Europj in opmars en in navolging van he buitenland werd in 1885 de „Nederland se Etsclub" opgericht door Jan Vetl Willem Witsen en Anton Derkinderec Tot de opheffing in 1896 werden jaai lijks portefeuilles uitgegeven en ten toonstellingen in Amsterdam en Da Haag georganiseerd. Witsen had behoefte aan veranderii| van lucht en woonde twee jaar (1881 1890) in Londen, stad die hem tot enkell van zijn beste werken inspireerde. Zo'jj gezicht van de Theems-oever in de re gen is een schitterende prent, waar j de nattigheid haast fysiek aanvoelt Terug in Nederland maakte hij, in m volging van de bewonderde Millet vei taferelen uit het boerenleven. Een enk< le maal lijkt er verwantschap zelfs mt die andere Millet bewonderaar Vincen van Gogh. Merkwaardig dat voor zove wij weten er nooit een tentoonstelling is gewijd aan de invloed van Millet O] de Nederlandse kunst. Dat zou eei boeiend onderwerp zijn! Toch zou hij snel weer teruggrijpei naar het genre dat hij al in Londen mé zoveel vaardigheid bedreef: het stadsge zicht. Hij tekende en etste Rotterdan en Dordrecht Venetië en San Francisc< (waar hij in 1915 een prijs in ontvangs mocht nemen), maar bovenal Amster dam. Schitterende tekeningen vaak di* later dienden voor uitgewerkte aquarel len, etsen of schilderijen. Altijd me veel gevoel voor de atmosfeer van di stad het waterrijke, altijd wat druileri ge. Dan weer in simpele wallekantjes dan in weidse gezichten, zoals dat vai de Oude Schans. Het zijn bladen waa de liefde van de kunstenaar voor zijl stad uit spreekt Op de meeste van die bladen zal mei overigens de mensen van die stad ver geefs zoeken. Wat de oorzaak daar ooi van moge zijn, het was bepaald niet zi dat Witsen moeite had met figuur o portret. Portretten heeft hij altijd ge maakt van zijn vrienden. Hij fotogra feerde hen, maar gebruikte die foto' nauwelijks als hulp voor zijn geschil derde, getekende of geëtste portretter Die laatsten zijn er óók op de tentoon stelling: Mauve, Van Looy, Kloos ei anderen. Zij getuigen van een scher] observatievermogen, een vervaarlijk tekentrant en - zoals in de stadsgezich ten de liefde tot de stad spreekt - zijl deze portretten documenten van eei eerlijke vriendschap. Tegen het eind van zijn leven is Witsei nog in Indië geweest. Hij schilderde e o.m. de gouverneur-generaal en natuui lijk maakte hij er schetsen van het lan< en van de steden. Hij heeft die, o| enkele uitzonderingen na, niet meer tc schilderijen of etsen kunnen uitwerker maar toonde ook in deze geheel ander atmosfeer ook het eigene van het lani snel en raak te kunnen vastleggen. In Amsterdam kan men de kunstenaa Witsen alleen als tekenaar en grafisc kunstenaar zien. Maar dat was wel zij: compleetste kant en, ruim een halv eeuw na zijn dood mag men wel const* teren dat deze kunst van blijvend waarde zal zijn. Verberchem oordeelde hard over Willem Witsen Wachtende rijtuigen in Londen, ets en aquatint. Oude Schans lil, ets en aquatint. „Witsen zond veel zwarte etsen: te zwaar, te gevoelig zoals prof. Thym zegt. Zijn etsen doen dikwijls denken aan krijttekeningen, die in de olie zijn gevallen: een persoonlijke opvatting van het etsen in weeken grond; - 't is het werk van iemand met een luien geest, die niet dan met veel moeite zegt wat hij wil". Het citaat is uit De Nieuwe Gids van 1886 en de man die een zo hard oordeel velde over de etskunst van Willem Witsen tekende zijn verhaal met Verberchem. Slechts heel weinigen wisten toen dat achter dat pseudoniem Witsen zelf schuil ging. Negentig jaar later blijken op een ten toonstelling in het Rijksprentenkabinet te Amsterdam (tot 17 juli) sommige van die vroege etsen inderdaad wat zwart en „olie-achtig". Maar als je dit werk bij elkaar ziet besef je ineens dat Wit sen, behalve een boven de middelmaat uitkomend schilder, een tekenaar van allure is geweest en een etser vooral die alle knepen van het moeilijke vak ken de en het genre met grote artisticiteit beoefende. Witsen was een kunstenaar pur sang. Maar zijn afkomst uit een vermogend regentengeslacht (een Witsen was ooit burgemeester van Amsterdam) beteken de dat hij het zich kon veroorloven naar eigen zin te werken. Voor hem geen van leven bruisende stadsgezichten en druk beweeg van figuren, zoals bij zijn goede vriend Breitner, maar rustig geobser veerde stadsgezichten, vooral van het waterrijke Amsterdam dat hij zo lief had. Hij tekende daar dikwijls in zijn atelierboot, vandaar de lage horizon in veel van zijn werk. Die stadsgezichten hebben een tijdloosheid, ook al omdat er meestal geen mensen op voor komen. En Witsen blijkt er weinig beroerd door het impressionisme dat zijn kunstvrien den destijds bezig hield. Voor hem geen uitspattingen van lichtvlekken, maar rustig weergeven wat zijn oog zag. Dat rustige, tijdloze in zijn werk is er wellicht oorzaak van geweest dat dit werk wat werd achtergesteld bij kunste naars als Breitner en de mensen, van de Haagse School, die immers „geen koeien, maar licht schilderden". Het was een bruisende tijd die laatste de cennia van de 19de eeuw die alles zocht te vernieuwen. Willem Witsen stond overigens wel mid den in dit bruisende leven. Al in 1873 - hij was toen een jaar of dertien! - werd hij lid van Flanor, een door Van der Goes opgericht gezelschap waarin lite ratoren, schilders en toneelspelers zich verenigden en toen in 1885 het blad der Tachtigers, De Nieuwe Gids, werd opge richt was Witsen een van de vroegste medewerkers die onder pseudoniem met veel kunde en ook met zelfspot over beeldende kunst schreef. Witsen was bemiddeld. Hij woonde een groot deel van zijn leven in een groot huis aan het Oosterpark te Amsterdam en hij ontving daar zijn vrienden graag en zeer gastvrij. Willem Kloos kwam er geregeld over de vloer en ook Hein

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1977 | | pagina 12