JOS BRINK „Publiek heeft recht op goed verpakte voorstelling Eindexamen voor 250.000 kandidaten I versumse zuil verschuilt hij zich in zijn kostelijk gerestaureerde dwerg- huis in het vermolmde hart van Am sterdam. Ook wordt hij regelmatig gesignaleerd in een Haags Bejaarden tehuis, waar hij religieuze bijeenkom sten leidt en de bewoners moed in spreekt. „Het lijkt een krankzinnige combinatie", geeft hij toe, maar je bent in beide gevallen intens bezig met mensen en wisselt onder elkaar de twijfels uit. Ik doe bij bejaarden het zelfde als 's avonds op het toneel: je bent bezig aan een groot puzzeluur, dat blijft fascineren, verbijsteren. Je ontmoet mensen, die vlak vóór de laatste poort staan, die alles al achter de rug hebben en hun leven hebben zien verschrompelen tot een kamer van drie bij vier met een te groot dressoir uit hun vorige huis. Je praat met ze, tobt samen over het hierna maals. Zulke momenten zijn voor mij wonderbaarlijk. Je zit naast het bed van een stervende; jij, een jongen, die in een verlichte tijd is opgegroeid. En naast je iemand, die doodsbang is. Is er wel een hemel, is er een hel? Hij zal het antwoord straks weten. Ik ga met mijn eeuwige twijfel weer naar huis. En met het geloof, dat ik geloof. Orangist Want dat is de voorwaarde bij alles, wat je onderneemt: je moet er in geloven. Je moet ergens achter staan om het aan te kunnen vallen. Ik zou in ons programma niets over het ko ninklijk huis kunnen zeggen als ik geen vurige orangist was. Want daar om gaat zo'n koningin mij juist ter harte. Ik vind Juliana een prima vrouw. Ze lijkt trouwens op mijn moe der. Als ik haar op de televisie voor de zoveelste keer naar een gemaal zie lopen om het te openen, ontroert ze me hevig. Ik vind trouwens toch, dat we zeer geboft hebben met ons land. Dit is een heerlijk en fantastisch land met een uitverkoren volk, dat is verdeeld over dertien miljoen provincietjes die het allemaal beter weten, hun eigen zen dertjes en hun eigen kerkjes hebben. Als cabaretier mag je de Heer op je blote knieën danken, dat je in zo'n land geboren bent". LEO THURING. Amsterdam „Een zeer verrukkelijke eigenschap van Neder landers is, dat ze iedere medeburger onverbiddelijk in een hokje stoppen. Je kunt op die manier nooit zelf iets verzinnen, je bent ook nooit de eerste, die op een idee komt. Ben je gek, je moet eerst op iemand lijken, de één of andere vogel imiteren, want anders deug je niet. In ons vak doe je dus sterk denken aan Kan of Sonneveld of Hermans, noem de hele Eredivisie maar op. André van Duin doet het nou wel aardig, maar hij haalt het toch niet bij Hoeperdepoep zat op de stoep. Vul maar in. Dat die man misschien een fenomeen is, een eenzame man in zijn klasse is bij voorbaat uitgesloten. Dat kan niet. Want als Van Duin niet vergeleken kan worden is immers niet vast te stellen, dat hij het goed of slecht doet in vergelijking met collega Drop. En daarmee zijn we ontsla gen van de plicht om Van Duin een unieke figuur te vinden. En toch is 'ie het naar mijn smaak: als André Willempie vergeet en die onwijze bekkentrekkerij achterwege laat, wordt 'ie een heel grote in het vak. Die man heeft een prima stem, waar hij alle kanten mee uit kan. En daarbij bezit hij ook nog een waanzin nig goed gevoel voor timing. Ik heb laatst zijn show gezien. „Kun je niet maken", zeiden de collega's, aar ik heb wèl genoten. Gegild van het la chen. Natuurlijk vertelt hij 2000 grap pen met snor- en baardwerk, die al jaren bij mij boven in de la liggen. Maar dat doet er niet toe. Zo'n man kan zich dat permitteren, omdat hij een theaterpersoonlijkheid is, waar je niet omheen kunt. Zo'n zelfde uitstraling heeft Toon Her mans ook. Ik durf alleen niet meer naar zijn show, omdat ik bang ben, dat ik dan mijn laatste illusies kwijt raak. Ik heb hem voor het laatst ge zien in die krankzinnige banket-act. Leg neer die bal. Scheidsrechter erbij. Sublieme waanzin was dat. Daarna ben ik in een boog om hem heen gelopen. Ik heb hem nog wel gezien in een televisieprogramma rond het jubileum van de AVRO of zoiets. Hij vertelde daar het verhaal van een Sinterklaasavond, waarop hij gewoon tegetrouw alleen maar waardeloos speelgoed kreeg. En Sinterklaas droeg het tafelkleed uit de voorkamer met de afdruk van de asbak duidelijk op zijn rug. Dét knappe werk. En weer heb ik zitten huilen van het lachen. Dat ik desondanks niet naar zijn show ga komt, omdat ik allergisch ben voor zijn bloemetjes- en bijtjesfilosofie. Als Toon in zijn openingslied een ode brengt aan de lieve zon of het pijpeste- len laat regenen op zijn strooien hoed meent hij het woord voor woord. Dan staat er een onkreukbare blijkijker zijn geloof in de lieve dingen des levens te belijden. Ik vind dat allemaal best, zolang ik maar niet gedwongen word om er getuige van te zijn. Cabaretier-Jos Brink: „Je moet ergens achter staan om het te kunnen aanvallen". Op mijn beurt ben ik door de gemeen schap ook weer in een hokje geduwd. Jos Brink is de vrijblijvende entertai ner in het nette pak. De jongen, die niks te zeggen heeft, maar toch zq nodig op het podium wil staan. Maar dat we niks te zeggen hebb'en is een leugen. In dit programma hebben we bijvoorbeeld nummers over Amnesty International en over Chili. Dan kun je toch moeilijk blijven volhouden, dat we vrijblijvend zijn, alleen maar sui kerspinnen blazen. Ik heb jaren tegen zulke onderwerpen aangehikt, maakte ne druk over de rotzooi in de wereld, de troep, die we er met zijn allen van maken. Het hield me allemaal bezig, maar ik was vier, vijf jaar geleden nog niet zover, dat ik er op het toneel over durfde te praten. Ik wist niet, hoe ik het in het vat moest gieten. Ik voel namelijk niks voor het grote getuigende, maar in feite niks zeggen de werk. Vuisten ballen op de barrica den staat geweldig stoer, maar als het daar bij blijft is het shit. In het theater kun je alleen signaleren, ballonnen doorprikken, karikaturen maken. Voor de rest ben je machteloos. Als je je zegje gedaan hebt schmink je je af en drink je nog een lekkere neut met de collega's, voordat je in bed duikt En het publiek haalt zijn jas bij de garderobe en neemt in het café om de hoek nog een afzakkertje voordat het een uil gaat knappen. En zij noch ik hebben één van de problemen opge lost. Het martelen gaat door, er wordt lustig voortgemoord, gehongerd en ge leden. Tel uit je winst Ik vind het dan ook met meer dan eerlijk om mijn eigen teksten door te prikken, belachelijk te maken. Ik vind dat de kracht van onze zwakte. Je moet durven twijfelen. Ik schrijf een hartroerend nummer over een hoogbe jaarde man, een oude socialist, een SDAP'er van het eerste uur, die in het tehuis mijmert over vroeger. Bij dat nummer komen de zakdoeken tevoor schijn en wordt er druk gesnotterd. Mooi vinden ze dat, heel mooi. En daarom zeg ik op het einde: „Mis schien zit er wel een nummer in." Dat leg ik dus in de mond van die oude man. Het is een anticlimax, die rauw op het dak valt. De mensen vinden het zonde van de mooie tekst, maar ik laat die zin toch maar staan. Want als je jezelf te serieus gaat nemen word je een predikant met holle woorden. Je moet jezelf op elk punt belachelijk durven maken, je eigen mening moet voortdurend ter discussie staan. Maar als ik mezelf een plaats moet geven zou ik zeggen: links van het midden. Mijn vader was hoofdontvan ger van de Belastingen en mijn broers zijn legerofficier. Uit zo'n nest kom ik. Je kunt je dus voorstellen, dat de familie het moeilijk met me heeft ge had. Ze beschouwden me als een vreemd soort piepschuim en gingen met knikkende knieën naar mijn pre mières. Nou daar was in het begin ook alle reden voor, want het programma was niet om over naar huis te schrijven. Toen Frank Sanders mij vroeg om bij Tekstpierement te komen dacht ik ook: „Daar valt niks te leren en heb ik dus niks te zoeken." Ik had die groep één keer zien optreden en ik vond het beroerd. Toch heb ik de sprong gewaagd. Ik dacht: „Wat beroerd is kan alleen maar beter worden." Ik herinner me een voorstelling in Groningen, vijf jaar terug. Er waren veertig mensen komen opdagen en dat aantal vonden we te klein om er het doek voor op te halen. We hebben toen twee rijen stoelen op het toneel gezet en de be zoekers met hun rug naar het doek laten plaats nemen. Het jaar erop waren er honderd en nu spelen we in Groningen twee keer in een uitver kochte schouwburg. Bijna 250.000 kandiaten staan voor hun eindexamen in de start blokken, Maandag beginnen de centrale schriftelijke examens 1977 van het avo (algemeen voortgezet onderwijs: mavo, havo, vwo) en van het lbo (lager beroepsonderwijs: Ito, lhno, leao en Ho). Tot en met vrijdag 20 mei duren deze schriftelijke examens. Verreweg aan de kop van het grote leger examenkandidaten gaat het mavo (middelbaar algemeen voortgezet onderwijs) met in totaal 80.806 leerlingen, vrijwel 33 procent van het totaal. Binnen het mavo gaat de groep kandidaten mavo-4 voorop: 74.967 leerlin gen tegen 5893 van het mavo-3. Op ruime afstand volgt als tweede in aantal het lager technisch onderwijs (Ito) met 51.000 kandidaten, dat is 20 procent Op de derde plaats komen de 42.502 kandidaten van het havo (hoger algemeen voortgezet onderwijs), die 17 procent van het totaal uitmaken. Op de vierde plaats staat het lager huishoudelijk en nijveheidsonderwijs (lhno) met 29.672 kandidaten ofwel 12 procent van het totaal. Het vwo (voorbereidend wetenschappelijk onderwijs) neemt met 29.676 kandidaten deel aan de examenmarathon. Zij vormen de vijfde groep in aantal, 11 procent van het totaal. Binnen dat vwo gaat het atheneum duidelijk aan kop met de volgende cijfers: atheneum b 9.641 kandidaten, atheneum a 8858, atheneum onge deeld 1786 kandidaten. Het ongedeelde vwo levert 1983 kandidaten. De gymnasiumkandidaten vormen een veel kleinere groep: gymna sium b 3264 kandidaten, gymnasium a 2067, gymnasium ongedeeld 77. De zesde groep in aantal vormen de kandidaten van het lager economisch en administratief onderwijs (leao): 9505 ofwel 4 pro cent. Hekkesluiter is de groep kandidaten van het lager landbou wonderwijs (llo): 5015 ofwel 2 procent. Niet alle kandidaten zijn tot en met 20 mei in touw. Voor de meeste takken van het lager beroepsonderwijs is het met één week bekeken (t.m. vrijdag 13 mei). Mavo, havo en vwo-kandidaten hebben het er aan de vooravond van hemelvaartsdag (19 mei) opzitten. Alleen degenen die voor Fries hebben gekozen, moeten vrijdag 20 mei nog een keer opdraven. Afgezien van de feitelijke waarde van het diploma voortgezet onderwijs in de huidige conjunctuur en het maatschappelijk bestel, is „het eindexamen" zelf al een aantal jaren volop in discussie. Staatssecretaris drs. K. de Jong (zelf oud-rector van een middelbare school) bezint zich op een beleidsnota over deze zaak. Maar dit jaar is die nota nog niet te verwachten. Het bekende tijdschrift „School" van 19 februari j.l., dat helemaal aan „het eindexamen" was gewijd, is een artikel „eindexamen: te veel en tegelijk te weinig" gepubliceerd van de hand van rector Th. Hoogbergen van het Peellandcollege in Deurne, die behalve in deze kwaliteit ook als voorzitter van de Algemene Vereniging van Schoolleiders van wanten weet. Voor wat de centrale schrifte lijke examens betreft pleit Hoogbergen in dit artikel voor handha ving, maar tegelijk voor een beperking van de opgaven tot een minimum-leerstof, nauwkeurig vastgesteld en gebasseerd op precie- se aantallen lesuren gedurende de cursus. Deze opgaven zouden zich volgens hem bovendien moeten beperken tot die onderdelen van het vak, waarvan de correctie volledig door de computer kan geschieden. Meetbaar? Bij deze laatste voorwaarde komen de bezwaren in het vizier, die een aantal leraren aardrijkskunde maar niet het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap- heeft tegen het besluit van staatssecretaris De Jong om met ingang van het schooljaar 1978—79 op alle scholen voor vwo, havo en mavo een centraal schriftelijk examen aardrijkskunde in te voeren. Tot nu wordt op veel scholen vrijwillig geexperimenteerd met een examen in dit vak. Bedoelde leraren zijn bang dat de identitieit van hun vak door een dergelijk centraal landelijk examen wordt aangetast. In het vak aardrijkskunde spelen namelijk de levensovertuiging en de maatschappelijke visie mee en die zijn niet exact meetbaar met de computer. Hetzelfde geldt voor het vak geschiedenis, waarmee ook wordt geëxperimenteerd. Herexamen Voor dit jaar staat vooral de nieuwe regeling voor het herexamen in de belangstelling. Tot nu toe heeft dit herexamen steeds bestaan uit een nieuw schoolonderzoek en een nieuw schriftelijk examen. Uit die twee cijfers wordt het nieuwe eindcijfer vastgesteld voor het vak waarin het herexamen wordt afgenomen. Hierin komt nu een wijziging. Degenen die een herexamen moeten afleggen, krijgen dit jaar uitsluitend de mogelijkheid om een landelijke schriftelijke proef te doen. Het nieuwe cijfer wordt dan vastgesteld uit het cijfer voor het schriftelijk herexamen en het cijfer van het oude schoolon derzoek. Op verscheidene scholen verwacht men van het nieuwe systeem nadelige gevolgen voor de examenkandidaten, omdat het slechte cijfer dat zij al hebben staan voor het schoolonderzoek, niet meer kan worden veranderd. Dat zou voor sommigen kunnen betekenen, dat zij niet meer zo hard trekken aan het herexamen. Herkansing Los van deze herexamenproblematiek staat het plan van staatsse cretaris De Jong om met ingang van het leerjaar 1977—1978 het herexamen af te schaffen en te vervangen door een zg. „herkan sing" voor alle niet-geslaagde kandidaten. Zij zullen in maximaal twee vakken een nieuw schriftelijk examen mogen afleggen. Bij de bepaling van de uitslag geldt het hoogste van de beide cijfers van de twee examens. Aanvankelijk wilde de bewindsman deze herkansing ook laten gelden voor geslaagden, die in bepaalde vakken nog wat beter uit de bus willen komen. Maar dit laatste heeft hij later weer ingeslikt De herkansing zal alleen gelden voor niet-geslaagden, maar dan wel voor alle niet-geslaagden. In 1978 zullen die herkansingen na de grote vakantie plaats hebben. Aan de hand van de bevindingen in het eerste jaar zal beslist worden of het in 1979 mogelijk is de examens inclusief de herkansingen voor 1 juli af te ronden. De staatssecretaris vindt het namelijk van belang, dat alle kandidaten voor de grote vakantie weten waar zij aan toe zijn. JAN HOOYMAN kleedkamer van Wim Kan in Tilburg binnengestapt om hem te zeggen, dat ik zo nodig moest. Ik begrijp nog niet, hoe ik het gedurfd heb. Het moet een wonder geweest zijn. Kan keek me aan en vroeg „Wat kom je doen jonge man?". En ik aan de grond genageld, Jan Doedel met het zweet in de han den. Kleiner dan klein. Corry Vonk zei na een eindeloze stilte: „Schrijf maar een net briefje en zet erin, dat je bij ons in Tilburg in de kleedkamer bent geweest. Dag knul". De schat. Weken later kwam er een brief van hun manager Wouter van Liempt. Een zeer formeel schrijven: „Geachte heer Brink. Dan en dan wordt u uitgeno digd om in Diligentia in Den Haag auditie te komen maken met een eigen werkje. Ik heb daarna als een waan zinnige gestudeerd op mijn eigen werkjes. Ik had er vier, die sprekend op elkaar leken, omdat ik maar vier accoorden op de gitaar kende. Door de ene keer wat trager te spelen dan de andere keer leek het toch of er verschil tussen zat Lucie Stein, dochter van de legendarische entertainer Cees de Lange en van cabaretière Lucie Stein is in de voetsporen van haar ouders qetreden en neemt met stijgend succes aan de wonderlijke capriolen van Tekstpierement deel. sen". Een minuut later vissen we de snippers weer uit de prullebak en lijmen we de resten aan elkaar. Op die manier moet „Deusjevoo" in no vember zijn stralende première bele ven. Jos Brink, 35 jaar, sinds kort rigoreus getrimd (want mijn haar droogt onder spanningen altijd uit tot touw) is in dertijd begonnen als hoorspelacteur (vanwege zijn stem van de allerdon- kerste kandij), trok korte tijd met een mini-cabaret door de Hollandse dre ven, trad op in het Winkeltje van Ansje van Brandenberg en speelde een blauwe maandag in de groep van Beppie Nooy. „Ik schreef in die tijd ook de ene tekst na de andere, maar ik kwam er niet mee aan de bak. Ik wist trouwens niet, hoe ik het moest aanpakken. Ik ben op een avond de In het volgende programma van Tekstpierement maak ik een conferen ce van een half uur. Ik wil gewoon weten, waar mijn grenzen liggen. Wat ik kan en niet kan. Ik blijf me bijvoor beeld slecht bewegen. Ik ben nou niet meteen een houten hark, maar als ik tijdens een voorstelling twee keer mijn been optil vind ik dat toch meer dan zat. Dan denk ik: „Brink je was weer eens bijzonder showy." Ik ben nu eenmaal niet het dansante type, kon in mijn diensttijd ook al geen maat houden. Ik liep bij de excercities stee vast de verkeerde kant uit. Het beken de Norman Wisdom-syndroom. Ik heb inmiddels wel geleerd om schijnbaar losjes het toneel op te lo pen, maar als ik er eenmaal sta raak ik prompt de kluts kwijt. Een ander telt moeiteloos acht tellen en hup, daar gaat zijn linkerschouder vooruit en zijn rechterbeen opzij. Dat doen die mensen zonder er bij na te denken. Die weten ook: „Als ik schande roep", moet ik mijn linkervuist heffen. Ik roep „schande" en zak alleen door mijn knieën. Dat maakt toch verschil. In het volgende programma breng ik dus een dansnummer. Dat is althans de bedoeling, want er staat nog geen letter op papier. We hebben alleen de titel van de show: „DEUSJEVOO". Dat is alles. Een griezelig idee, als je weet, dat er voor volgend jaar al tientallen voorstellingen zijn volge boekt. Toch weet ik, dat we begin november ons kind met de zenuwen de straat op zullen sleuren. Als we begin mei klaar zijn met het lopende programma kruipt dwangarbeider Brink achter zijn typemachine en begint hij aan de zoveelste uitputtingsslag. Dan zit ie weer weken lang met lettertjes te stoeien en leest hij 's avonds onder het eten voor, wat hij gemaakt heeft En dan ziet hij de anderen het hoofd schudden. Niet goed dus. De volgende dag schrijft ie zijn tekst over, de dag erna voor de derde keer. Enzovoort, totdat de onvermijdelijk uitbarsting komt: Doe het dan zelf, als je het zo goed weet. Huilbuien, woede-aanval len, teksten verscheuren in duizenden snippers en de straat oprennen. Het scenario voor die klucht ligt al kant en klaar. Frank Sanders, die Tekstpie rement regisseert heeft in al die jaren misschien drie keer gezegd: „Prima tekstje, Jos". De rest vond ie mis schien waardeloos. Maar op het moment, dat ik de straat opren komt ie me toch achterna om te zeggen: „Zo bedoelde ik het niet Er zaten ook best goeie stukken tus- De ochtend van de auditie werd ik wakker en dacht: „Ik ga niet". Ik trok de dekens over me heen en voelde me zielsgelukkig. Ik hoefde niet. Door niet te gaan was er een hoop ellende van me afgevallen. Later denk je toch weer: „Hoe zou mijn carrière er uitgezien hebben, als ik toch was gegaan?" Dan had ik waarschijnlijk twee seizoenen bij Kan gezeten en daarna weer op straat ge staan. Ik heb later zelf in de jury van zo'n 7000 talentenjachten gezeten en ik weet dus, hoe het er op zo'n abattoir aan toegaat. Ik kan er niet tegen. En achteraf is er niks verloren, want ik sta nu toch in Diligentia. Het is e ideale zaal voor een groepals Tekstpie rement, want met ons soort theater moet je je publiek kunnen begaffelen. Je moet weten, wie er in huis zijn, hoe ze er uit zien. Daarom verlang ik niet zo hevig naar Congresgebouwen en Circustheaters. Achthonderd bezoe kers lijkt me wel de grens." In de uren, dat Brink niet op vader landse podia balanceert of zich sch nabbelend staande houdt op een Hil- Frank Sanders en Jos Brink: een paar apart in cabaretland.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1977 | | pagina 15