het grote vraagteken Eerste Kamerverkiezingen nog steeds ingewikkeld DE VERKIEZINGEN VAN 25 MEI, OFWEL: DOOR DR. J. J. A. THOMASSEN DOOR MR. H. K. J. BEERNINK DEN HAAG Ondanks de lawine van opiniepeilingen waaronder we al enige tijd worden bedolven, valt er nog steeds geen zinnig woord te zeg gen over de uitslag van de verkiezin gen voor de Tweede Kamer op 25 mei a.s. Ik zal mij dan ook niet tot een voorspelling laten verleiden. Wel wil ik ingaan op enkele factoren die er de oorzaak van zijn dat het waar schijnlijk moeilijker is dan ooit tevo ren om iets zinnigs te zeggen over de uiteindelijke uitspraak van de kie- Tot het midden van de jaren zestig bood politiek Nederland een grote ma te van politieke stabiliteit. De verzui ling was er de oorzaak van dat de politieke machtsverhoudingen zich niet fundamenteel hebben gewijzigd vanaf de invoering van het Algemeen Kiesrecht tot aan de Kamerverkiezin gen van 1967. Met name de stabiliteit van de drie grote confessionele partij en was opvallend. In de gehele periode van 1918 tot en met 1963 schommelde hun aandeel in de stemmen rond de 50 procent. Verkiezingen konden in Nederland dan ook lange tijd nauwe lijks het beeld oproepen van een con currentieslag om de stemmen van de kiezers. Het was eerder een registratie van de sterkte van de verschillende zuilen. Ondertussen hebben zich belangrijke wijzigingen voorgedaan in de maat schappelijke verhoudingen, die een duidelijke weerslag hebben gevonden in de politieke verhoudingen. De be langrijkste verschijnselen aan de basis van de veranderingen zijn de ontker kelijking en de ontzuiling. De ontker kelijking hield in, dat met name onder de katholieken een groot aantal men sen de band met de kerk verloor en daardoor ook zijn loyaliteit aan de met die kerk verbonden zuilenorgani saties. Bovendien konden de KVP en in mindere mate ook de ARP en de CHU niet langer rekenen op de loyali teit van degenen die wel loyaal bleven ten opzichte van de kerk. Dit zou men het echte proces van de ontzuiling kunnen noemen: geloof en politiek worden in toenemende mate van el kaar gescheiden. Hiermee was een conditie geschapen voor een verande ring in de onderlinge krachtsverhou dingen van de partijen en was tevens een groot contingent ontzuilde kiezers ontstaan die gevoelig waren voor het appèl van nieuwe partijen en van de traditionele niet-confessionele partij en. Met de onzeker geworden positie van de confessionele partijen is ook de onderlinge verhouding van de poli tieke partijen duidelijk gewijzigd. Nu de welhaast vanzelfsprekende relatie tussen religie en partijkeuze groten deels is weggevallen, zijn politieke partijen veel meer dan voorheen de nadruk gaan leggen op de verschillen in opvattingen ten aanzien van concre te strijdpunten die er tussen hen be staan. Polarisatie De uitdrukkelijke profilering van de verschillen in opvattingen tussen de politieke partijen kwam tot uitdruk king in de polarisatiepolitiek. De pola risatie is vooral in gang gezet door de PvdA en gedeeltelijk overgenomen door de WD. Voor het ontstaan van de polarisatiepolitiek is op zijn minst een drietal oorzaken aan te wijzen. In de eerste plaats lieten de kabinetscri sis van 1966, die het kabinet Cals ten val bracht (de nacht van Schmelzer), en de forse verkiezingsnederlaag bij de Provinciale-Statenverkiezingen van dat jaar bij de PvdA een diepe frus tratie achter. In de tweede plaats ont stond binnen de PvdA, bij Nieuw Links, een neo-democratische ideolo gie die meer duidelijkheid wilde scheppen voor de kiezers. Die duide lijkheid zou bereikt kunnen worden door de verschillen tussen de eigen partij en andere partijen sterk te be nadrukken. In de derde plaats is de polarisatie voor de PvdA maar ook voor de WD een welbewuste stra tegie, die lonend kon worden doordat de positie van de PvdA en de WD ten opzichte van de confessionele par tijen fundamenteel is veranderd. De houding van de socialisten en libera- Dr. J. J.' A. Thomassen is lector in de politicologie aan de onderafdeling der bestuurskunde van de Technische Hogeschool Twente. Tot voor kort was hij wetenschap pelijk medewerker aan de Katholieke Hogeschool te Tilburg, waar hij in 1976 promoveer de op het proefschrift „Kiezers en gekozenen in een representatieve demokratie". len ten opzichte van de confessionele partijen is altijd gekenmerkt geweest door en haat-liefde verhouding. On danks een bepaalde aversie tegen de confessionele partijen vormde een coalitie met hen de enige mogelijkheid om regermgsmacht te verkrijgen. Toen de confessionele partijen hun greep op het electoraat begonnen te verliezen, werden de PvdA en de WD echter stille bondgenoten van elkaar. Beide partijen trachtten door een poli tiek van polarisatie kiezers uit het politieke midden naar zich toe te trek- Winst In het verloop van de uitslagen van de verkiezingen sinds 1967 zijn bepaal de aanwijzingen te vinden dat de pola risatiepolitiek de PvdA en de WD winst heeft opgeleverd. Bij de Kamer verkiezingen van 1967 leden zowel de KVP als de PvdA nog forse verliezen ten opzichte van de Kamerverkiezin gen van 1963. In eerste instantie kwa men de vroegere confessionele stem men vooral bij de nieuwe partijen terecht. Alhoewel een oorzakelijk ver band niet is aan te tonen, is het een opvallend feit, dat sinds het begin van de polarisatiepolitiek de ontzuilde kie zers in toenemende mate bij de PvdA en de WD zijn terechtgekomen, en in mindere mate bij de nieuwe partijen (met uitzondering van de PPR). De traditionele „Grote Vijf" boekten in 1972 nog slechts één zetel verlies ten opzichte van 1971. Het grote verlies dat opnieuw door de confessionele partijen werd geleden, werd vrijwel volledig gecompenseerd door de winst van de PvdA en de WD. Aangezien ook D'66 en DS'70 verlies leden, was het meest opvallende kenmerk van de Kamerverkiezingen van 1972, dat er zeventien zetels uit het politieke cen trum (wanneer men ook D'66 en DS'70 hiertoe rekent) werden weggetrokken. Voorzover de polarisatie de afbraak van de confessionele partijen niet hielp versnellen, leek het er in elk geval v/el op, dat de polarisatie ertoe leidde dat de ontzuiling in confessio nele kringen in toenemende mate ten goede «kwam aan de twee traditionele niet-confessionele partijen. Daarmee waren de vroegere politieke verhou dingen uiteraard niet hersteld, maar wel leek er weer een overzichtelijk patroon te zijn ontstaan. Onzekerheid Er- is een aantal factoren die ertoe hebben geleid, dat er opnieuw onze kerheid is ontstaan over de ontwikke ling van het Nederlandse partijstelsel en met name over de wijze waarop de verschillende partijen op 25 mei uit de verkiezingsstrijd te voorschijn zul len komen. Ik zal op twee faktoren nader ingaan: de totstandkoming van het CDA en de toenemende onzeker heid omtrent de vraag of de polarisa tiepolitiek zijn doel niet is voorbij geschoten. Wanneer men de opiniepeilingen mag geloven is sinds de totstandkoming van het CDA de sinds 1967 continue teruggang van de confessionele partij en niet alleen tot stilstand gekomen, maar zelfs omgebogen naar een her stel. Dit is lijnrecht in tegenspraak met wat enkele jaren geleden nog vrij algemeen werd verwacht. Ook wan neer de verkiezingsuitslag voor het CDA uiteindelijk teleurstellend zou zijn, mag men concluderen dat de confessionele partijen in het recente verleden door vele professionele waar nemers van het politieke gebeuren te vroeg zijn afgeschreven. Velen hebben niet gezien dat de verbreking van de welhaast vanzelfsprekende band tus sen religie en politiek weliswaar een noodzakelijke voorwaarde is voor de afbraak van de confessionele partijen, maar geen voldoende voorwaarde. Het is niet uitgesloten dat het CDA juist door zich te ontdoen van al te nadrukkelijke bindingen met een be paalde religie, voor een groot aantal kiezers (opnieuw) aantrekkelijk is ge worden. Er is in het recente verleden al te gemakkelijk over het hoofd ge zien, dat het CDA ook op puur pro grammatische gronden voor een groot aantal kiezers een aantrekkelijk alter natief kan vormen. In de eerste plaats is het mogelijk dat het CDA erin slaagt om het blijvende belang van de tweede dimensie in de Nederlandse politiek te benadrukken. De politieke tegenstellingen waarop de politieke verhoudingen in Nederland vanouds zijn gebaseerd, zijn terug te voeren tot twee dimensies: de religieu ze en de sociaal-economische. Dat de puur religieuze dimensie sterk aan kracht heeft ingeboet wil nog niet zeggen dat de Nederlandse politieke verhoudingen tot één dimensie de sociaal-economische zijn terug, te brengen. Het is bepaald niet uitgesloten dat vraagstukken die vanouds de confes sionele partijen van de niet-confessio nele partijen hebben gescheiden, op nieuw een belangrijke rol gaan spelen in de politiek. Het duidelijkste voor beeld is uiteraard het vraagstuk van de abortus en andere vraagstukken op het terrein van de zedelijkheid. Daar naast zijn echter ook te noemen het onderwijs en de plaats van het gezin in de samenleving. Kans voor CDA In de tweede plaats is een program matische keuze voor het CDA even min uitgesloten, wanneer men ervan uitgaat dat de sociaal-economische te genstellingen bepalend zijn voor het stemgedrag van de meeste kiezers. De kans op een keuze voor het CDA wordt onder deze omstandigheden groter naarmate de afstand tussen PvdA en WD groter wordt. Hiermee zijn tevens de grenzen aangegeven van de polarisatiepolitiek, zoals die met name door de PvdA de laatste jaren is gepropageerd en beoefend. De pola risatiepolitiek van de PvdA heeft zich vooral gericht op sociaal-economische vraagstukken. Van een dergelijke stra tegie kan men alleen succes verwach ten wanneer men erin slaagt om dit soort vraagstukken tot de kernthema's van de verkiezingsstrijd te maken en wanneer de meeste kiezers stemmen op grond van opvattingen ten aanzien van sociaal-economische vraagstuk ken. Maar ook wanneer aan deze bei de voorwaarden wordt voldaan, is po larisatie nog geen garantie voor stem menwinst. Risico voor PvdA De PvdA heeft namelijk de neiging om haar kaart voortdurend te over spelen. Door zich al te extreem op te stellen dreigt de PvdA een groot aan tal kiezers van zich te vervreemden. Ten aanzien van een groot aantal vraagstukken is het gros van de kie zers en ook het merendeel van de kiezers van de PvdA nu eenmaal minder „links" dan de partijtop mis schien wel zou wensen. Wanneer er door de sterke polarisatie van met name de PvdA een groot gat zou ontstaan tussen de PvdA en de WD is het niet meer dan logisch dat dit gat in het midden wordt opgevuld door de partijen die zich daar vanouds hebben genesteld: de confessionele partijen, inmiddels verenigd in het CDA. De PvdA worstelt met de spanning die kenmerkend is voor elke partij met een ideologische grondslag: de span ning tussen ideologische zuiverheid en het streven naar zoveel mogelijk stem men. Wanneer de PvdA het laatste nastreeft zal ze de kiezers moeten zoeken waar ze zijn te vinden. Dat is niet extreem links, maar veeleer in het politieke midden. DEN HAAG Terwijl de politieke partijen in ons land hun uiterste best doen om bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer op 25 mei a.s. een zo goed mogelijk resultaat te bereiken, moeten zij ook nog voorbereidingen treffen voor de verkiezingen voor de Eerste Kamer, die op 6 juli a.s. plaats hebben. Oorspronkelijk zag het ernaar uit, dat de huidige Eerste Kamer in haar ge heel zou worden ontbonden. Onze grondwet kent namelijk een bepaling dat zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer worden ontbonden, wanneer beide Kamers een voorstel tot grondwetswijziging hebben aan vaard: de nieuwe Kamers moeten dan het voorstel opnieuw behandelen, waarbij een meerderheid van 2/3 van de uitgebrachte stemmen vereist is om het voorstel aangenomen te krijgen. Wat was nu het geval? De Tweede Kamer had al enkele voor stellen tot grondwetswijziging aange nomen, toen de kabinetscrisis ont stond. De Eerste Kamer weigerde deze voorstellen met een demissionair kabi net te behandelen, zodat bovenbedoel de bepaling van de grondwet niet van toepassing was. De Eerste Kamer treedt dit jaar dan ook niet in haar geheel af, maar slechts voor de helft. Dit gaat als volgt: De Eerste Kamer wordt langs de weg van een getrapte verkiezing samenge steld. De Provinciale Staten treden daarbij op als kiescolleges. De provincies zijn daartoe in vier groepen bijeengevoegd. Groep 1 wordt gevormd door Noord- Brabant, Limburg, Zeeland en Ut recht; De provincies Groningen, Dren te, Overijssel en Gelderland vormen groep 2; de provincies Noord-Holland en Friesland groep 3, terwijl Zuid-Hol land alleen groep 4 vormt. Om de drie jaar treedt de helft van de Eerste Kamer af en wel dusdanig, dat de ene maal alle leden, gekozen in twee groepen, aftreden en de ande re maal alle leden, gekozen in de twee andere groepen. Dit jaar zijn de leden, die gekozen zijn in de groepen 2 en 4 aan de beurt om af te treden. In 1980 zullen, tenzij de Eerste Kamer in verband met wijziging van de grond wet eerder wordt ontbonden, de groe pen 1 en 3 aan de beurt zijn. Vroeger - van 1815 tot 1848 - stond in onze grondwet, dat de leden van de Eerste Kamer voor hun leven wer den benoemd door de Koning. De politieke betekenis van de Eerste Ka mer was niet groot. Velen zagen in haar een instrument, waarvan de Ko ning zich kon bedienen om hem on welgevallige beslissingen van de Tweede Kamer tegen te houden. Tegenwoordig worden de 75 leden van de Eerste Kamer gekozen door de leden van de Provinciale Staten op de grondslag van evenredige vertegen woordiging. Zij worden dus niet, zoals de leden van de Tweede Kamer, de Provinciale Staten en de gemeentera den, rechtstreeks door de bevolking gekozen. Wel heeft iedere kiezer, die zijn stem uitbrengt bij de verkiezingen van Provinciale Staten, indirect enige - zij het geringe - invloed op de samen stelling van de Eerste Kamer. De Zuidhollandse statenleden kiezen dit jaar achttien eerste Kamerleden; die van de provincies Groningen, Drente, Overijssel en Gelderland geza menlijk negentien leden. De kandida- Mr. H. K. J. Beernink is oud minister van Binnenlandse Zaken en oud-fractievoorzitter van de CHU in de Tweede Kamer, nu voorzitter van de Kiesraad. tenlijsten worden door de statenleden zelf ingediend. Ieder statenlid mag een stem uitbrengen. Maar nu weegt een stem van een statenlid in een dichtbe volkte provincie met veel inwoners zwaarder dan een stem in een provin cie met minder inwoners. Zo was in 1974 een stem in Noord-Holland 289 punten en een Friese stem slechts 99 punten waard. In groep 2 zal de stemwaarde dit jaar in Groningen ongeveer 99 punten zijn, in Drente 87, in Overijssel 168 en in Gelderland 233. Stel nu, dat een politieke partij in Groningen 4 sternen behaalt, in Drente 5, in Overijssel 3 en in Gelderland 10. De lijst van de partij verkrijgt dan de volgende punten: Groningen 4 x 99 is 396 punten, Dren te 5 x 87 is 435 punten, Overijssel 3 x 168 is 504, Gelderland 10 x 233 is 2330 punten. Totaal 3665 punten (in plaats van 3329). Aangezien er in deze groep van 4 provincies 35.989 punten kunnen wor den behaald en zij gezamenlijk 19 leden mogen afvaardigen, bedraagt de kiesdeler 35.989: 19 is 1894 16/19. Bo venbedoelde lijst krijgt dan een zetel en houdt nog een rest over van ruim 1400. Een grote rest geeft kans op een restzetel, maar zeker is dit niet. In dit geval worden er vaak afspraken ge maakt met bevriende partijen en gaat men na of men over en weer punten kan „ruilen". De thans zittende statenleden zijn in 1974 gekozen. De verliezers bij de statenverkiezingen van dat jaar, nl. de KVP, de ARP, de CHU, D'66 en de PSP zullen dit jaar ook bij de Eerste- Kamerverkiezingen verlies lijden, want hun kiezerscorps - de statenle den - is teruggelopen. Daarentegen staan de PvdA, de WD, de PPR, de Boerenpartij en de CPN er goed voor. In groep 2 zullen waarschijnlijk de CHU en de KVP elk een zetel verlie- Op het eerste gezicht zou men denken, dat de uitslag van de verkiezingen al bij voorbaat vast staat, omdat men precies kan uitrekenen hoeveel punten elke lijst zal krijgen. Maar er kunnen zich onvoorziene omstandigheden voordoen. Een statenlid kan vergeten - dat is ongeveer 20 jaar geleden ge beurd - dat hij zijn stem moet uitbren gen. Het kostte zijn partij een zetel in de Eerste Kamer. De wet schrijft voor, dat er met een zwart potlood moet worden gestemd. Enige malen hebben statenleden, ondanks uitdrukkelijke waarschuwing, met rood potlood ge stemd, zodat hun stemmen ongeldig In 1974 hebben in groep 1 leden van de PvdA, de PPR en de CPN gestemd op de ARP en de CHU-lijsten. Niet uit vriendelijkheid jegens deze confessio nele partijen, maar om te voorkomen, dat bij de verdeling van restzetels het stelsel van de grootste gemiddelden zou gaan gelden. Dit heeft vermoede lijk de KVP een zetel gekost. Deskundigen van alle partijen gaan op het ogenblik na, welke lijstentactiek in groep 2 moet worden gevolgd om een zo goed mogelijk resultaat te bereiken. Vermoedelijk zl in deze groep een CDA-lijst worden ingediend, maar er zijn ook andere mogelijkheden denk baar. In Zuid-Holland zullen de CDA-partij- en ongetwijfeld enige zetels verliezen. Op het ogenblik hebben besprekingen plaats over de vraag, welke „verlies- sleutel" hier zal worden toegepast. Omdat Zuid-Holland op zich zelf een groep vormt, zijn de berekeningen hier wat eenvoudiger: de Zuidholland se stemmen behoeven immers niet te worden opgeteld bij dc stemmen in andere provincies. Zou de Eerste Kamer in haar geheel ontbonden zijn geworden, dan zou de uitslag in de groepen 1 en 3 weinig anders zijn geweest dan in 1974. Nie mand weet, wat er in de toekomst met de Eerste Kamer zal gebeuren. Zal zij verdwijnen? Zal zij rechtstreeks door de bevolking worden gekozen? De tijd zaï het leren. De verkiezingen van de Eerste Kamer zijn bepaald minder spectaculair dan de verkiezingen van de Tweede Ka mer. Maar toch zal menige kandidaat in spanning zitten over de vraag, of hij met succes door deze ingewikkelde procedure heen zal komen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1977 | | pagina 14