Leen Jongewaard wilde op de brommer de wereld in as HET AAN HET PUBLIEK AD GELEGEN OU IK TOT AN MIJN DOOD PAATJE EBBEN SESPEELD" Gastrol bij Globe voorkwam vlucht je een paar maanden geleden bij was gekomen had je een heel ander aal gehoord. Dan had je waarschijn- kunnen schrijven: „Leen Jonge- rd kapt er mee. Hij ziet het in irland niet meer zitten". Ik stond met mijn rug tegen de muur en e weg. Op de brommer de wereld indere landen zien, vreemde mensen loeten. Ik zeg niet, dat zo'n vlucht oplossing was geweest voor mijn ilemen, want je neemt toch altijd If mee. Je zit vastgebakken aan die ak vol twijfels. Maar ik was er wel toe". n Kan heeft eens gezegd: „Als je op televisie een koe laat zien en de ende dag zet je dat stomme beest in wei met een bordje om zijn nek, rop staat: „Dit is de televisiekoe", en de mensen gegarandeerd kijken, is de ellende van dat medium. Je laat boer en de mensen kennen je. Je lit anderhalf jaar de rol van een itje en het publiek vreet je op. uurlijk probeer je dat opaatje zo goed elijk neer te zetten. Ik ben nu een- in mijn vak ambitieus op het schizo-' e af. Als ik vroeger soldaatje speelde it ik aan niks anders meer. De ande jongens hadden er na een half uur ion genoeg van, deden hun helm af gingen voetballen. Daar begreep ik van. Een echte soldaat had volgens geen tijd om te voetballen, ar als ik dat opaatje speelde deed ik niet om bij het grote publiek in de st te komen. Het grote publiek is lelijk niks. Als je de massa naar de praat doe je je zelf automatisch irt «lfde kun je zeggen van populariteit, .riteit is ook niks. Het ene moment ^en de mensen je toe en even later ten ze je de zure citroen aan. Dan heb iet weer verknold. Het enige belangrij- van succes is, dat het volmaakt onbe- grijk is. weet het: zo'n uitspraak klinkt ver- ïht uit de mond van een jongen, die jr succes nooit te klagen heeft gehad, p wordt het algauw: die man stelt zich t, die wil interessanter doen dan ie is. nt het publiek heeft allang een etiket |eplakt. Leen is de Amsterdamse jon- l Leer ons Leen kennen. Die danst de 6 dag met een pilsje in zijn hand door i grachthuis. Niks aan de hand met vogel. broeken dan kom ik opeens met een verhaal ■mijn twijfels aandragen. Ik beken, ik altijd bang ben om over mijn eigen n te struikelen. Dat pikken ze niet. 1 je niet aan", roepen ze. Want ze me immers van de televisie en >en me allang ingedeeld bij de groep •oeken en geintrappers. weet ik niet, of ik er verstandig om tegen jou te zeggen, dat ik tegendeel ben van een populair type. ik ze niet beter in de waan laten, louden, dat ik er wel degelijk één ben het soort: „Leen pak de leuning?", partyschuimer dus. Een nachtbra- weet het niet. In feite kom ik nooit e kroeg. Ik voel me er niet op mijn ak. Ik ben geen moppenverteller en ok niet verlegen om een loze babbel een opgeblazen nietsnut. Ik kan ook echte vrienden tellen op de vinger :én geamputeerde h^nd. En het gek- s, dat ik me er uitstekend bij voel. aan de hand. Ik ben beslist geen tenaar, denk dat niet. Ik zoek ook de aamheid niet bewust op. Maar in eentje heb ik het toch zeer tof. om uit een milieu, waar ze nog nooit schouwburg van binnen hadden ge- Toneelschool? Nooit van gehoord, vader zat in de vishandel en was naast onderofficier van het Leger Heils. Je mag rustig van me aanne- dat nietö christelijks mij vreemd is. acteurs werd bij ons thuis uiteraard gesproken. Dat waren figuren van andere planeet. Dat ik desondanks graag acteerde kwam, omdat ik niks irs presteerde op school. Ik was een lse leerling, zei de meester en daar oelde hij mee, dat ik er geen bal van 'iht bracht. i wil je opvallen, ergens de beste in en daarom klom ik op zijn verjaar- op eeq tafel om een voordrachtje te En ik had ook een grote bek in, ongensclub, want de kleine opdonder st hoe dan ook aan de bak komen. bereikbare Goden noet me maar geloven. Als ik zeg: nsen als Van Dalsum en Sonneveld tn voor mij onbereikbare goden", is zo. Ik zat op het schellinkje en dacht: al ik het nooit kunnen. En dat denk og steeds. Met die nederige instelling k ook nu te houden. Dat gevoel van: lukt niet, ik breng er geen pest van cht, heb ik na een carrière van bijna aar nog altijd. m, kom Leen", hoor ik de mensen 'en, die dit lezen, „je overdrijft. Want 'allig heb je beter geboerd dan het van je collega's". daar hebben ze gelijk in. Er zijn °eg acteurs, die jaloers op me zijn. zeggen: „Waar zeurt hij nou eigenlijk' r' Hij heeft vier gouden platen, twee visieringen. Heel Nederland kent hem. Wat wil meneer nou nog meer?". En dat is het juist. Meneer wil meer. Meneer is een perfectionist, die bijna al zijn jeugddromen in vervulling heeft zien gaan en desondanks steeds weer met lege handen staat. Ik heb gekelnerd, ik ben fabrieksarbeider geweest en als je het dan achteraf toch nog tot acteur weet te schoppen mag je jezelf toch een aarts mazzelaar noemen. Maar als je dat nou zelf niet gelooft Als je voortdurend denkt: Wat stelt dat suc ces dan nog helemaal voor? Succes, je gaat er op zitten en het sterft onder je gat. Dan kun je het er wel degelijk moei lijk mee hebben. Ik ben helaas enorm kwetsbaar. Verwond mezelf het meest. Ik ben zo streng voor mezelf, dat ik vaak mijn doel voorbijschiet. Dan wil ik het zo goed doen, dat het helemaal niet meer lukt. Echt ik heb al een hoop voor mezelf verpest zo is het wel genoeg. Je hebt het gevoel, dat het allemaal geen zin meer heeft. Je staat in een televisiestudio en schaamt je voor de aandacht, die je krijgt. Want wat gebeurt er nou in feite? Je komt telkens met je hakken over de sloot, krijgt nau welijks tijd om een rol goed uit te diepen. Het is allemaal haastwerk, vlug, vlug op de ampex smijten en wegwezen. Televisie is een walglijk medium, waar je het grootste deel van de tijd met een masker op iets staat te spelen, waar je het niet mee eens bent Als ik daaraan denk wil ik weg. Wil ik er niets meer mee te maken hebben. Ik dacht: het wordt tijd, dat ik op de brom mer stap en vlucht. Toen kwam die gastrol bij Globe. Voor mij een geschenk uit de hemel, want ik ben acteur, geen cabaretier, geen solist Ik voel me het meest op mijn gemak in de groep, ik moet me aan mensen kunnen optrekken. Ik speel nu in een jeugdstuk van Brecht een meesterlijke klucht, alles de prak ingaat Ook het décor valt uiteindelijk in elkaar. Om over het décorum maar te zwijgen. Ik speel de neef van de bruidegom, een proleet van een man, die weinig fijnzinni ge trekjes heeft. Maar ik heb er wel fijnzinnig aan gewerkt. Als ik een rol oppak begin ik er tergend langzaam aan te bouwen. Eerst moet ik mijn eigen jas uitdoen, in het lijf van die ander kruipen. Dat proces is voor mij altijd een martel gang. Ik ben introvert, kan in het begin amper een zin uit mijn bek krijgen. Gelukkig heb ik mijn intuïtie, die me meestal redt. Ik begin te spelen en later blijkt, dat het nog klopt ook. „Anderen spelen een rol", hebben ze wel eens tegen me gezegd, „maar jij bent het". Levensgroot Natuurlijk ben je blij, als je in de kritie ken leest, dat je het er goed hebt afge bracht. Maar dan nog. De eeuwige twijfel blijft levensgroot aanwezig. Ik ga zo'n zes, zeven keer per jaar naar Engeland en stroop daar alle voorstellingen af. Als je dan ziet, hoe daar gespeeld wordt. Die griezelige perfectie, dat gemak, waarmee een karakter wordt neergezet. Dan denk ik toch: waar zijn we in Nederland eigen lijk mee bezig? We proberen het wel, maar het is zelden goed genoeg. Theater is bij ons geen levensbehoefte, het is niet vanzelfspre kend zoals in Engeland. Als je zelf streeft naar perfectie kom je van dergelijke reisjes gegarandeerd met een kater terug. „HET ENE MOMENT JUICHEN DE MENSEN JE TOE EN EVEN LATER REIKEN ZE JE DE ZURE CITROEN AAN" natuurlijk te extreem en de broodnodige nuances ontbraken. Maar het toneel is er wel door wakker geschud. Er gebeurt nou tenminste weer wat. Een groep als Het Werktheater is subliem, speelt op internationaal niveau. Ik zou ook best een tijdje met ze mee willen doen, samen speuren naar de ziel van een rol, wroeten in de tekst, dooie letters op papier tot leven wekken. Prima, prima, lijkt me dat. Haat-liefde Gelukkig gaat het de laatste tijd weer wat beter met het toneel in Nederland. D'r is een tijd geweest, dat onze schouw burgen op slaapzalen leken. Er was geen enkel contact met het publiek en de stukken werden gekozen door een hand vol acteurs, die de rollen onder elkaar verdeelden. Het gevolg was, dat de rol van een meisje van zestien toch weer gespeeld werd door een ouwe trut Ik weet, dat er tijdens die „actie tomaat" een hoop onzin is beweerd. Het was Hoop poen Op diezelfde bank, waar jij nou zit heeft Joop van den Ende ook gezeten. Die zag het helemaal zitten met opaatje. Wilde een grote tournee organiseren met mij als middelpunt. „D'r wacht een heleboel poen op je", voorspelde hij. En hij had gelijk, want de aanbiedingen stroomden inderdaad binnen. „Sorry Joop", zei ik, neem André van Duin maar. Met mij haal je gegarandeerd een zeperd". Toch voelde ik me op dat moment wel gevleid. Populariteit is gewoon een heel jofele zaak. Laat je asjeblieft niks anders wijs maken. Je hoort mij niet zeggen, dat ik er de pest in heb als ze me op straat herkennen. Maar ik denk er wel bij: en wat dan nog? Als het aan het publiek gelegen had zou ik tot aan mijn dood alleen dat ene opaatje hebben gespeeld. Gegarandeerd succes. Dat etiket van opa hadden ze me nu eenmaal opgeplakt en daar mocht ik zeer tevreden mee zijn. Maar ik haat etiketten, ik heb een hekel aan mensen, die zeggen: „Zo hoort het". Want zo hoort het houdt niet van mensen. In schabionen denken vind ik walglijk. Donker hoekje Ik ben blij, dat ik twaalf jaar bij een toneelgezelschap als Puck heb gezeten. Niemand kende me in die tijd, ik kon rustig in een donker hoekje werken, hoef de aan geen enkel image te voldoen. Als ik op mijn smoel wilde vallen was dat mijn zaak. Daar wond niemand zich over op. Achteraf is dat één van de fijnste periodes in mijn leven geweest. Een paar maanden geleden dacht ik dus: Ik heb zelf een voortdurende haat-liefde- verhouding met mijn vak. Ik kan oever loos wanhopen, me kapot ergeren aan collega's, die er zich met een Jantje van Leiden vanafmaken. Die een gulden meer theegeld belangrijker vinden dan een mooie voorstelling. Die zeggen: „Oh, dat doen we wel effe". Alsof je in dit vak iets effe kunt doen. Schei toch uit. Als het je ernst is schud je geen rol uit je mouw. Dan begin je telkens opnieuw met lege handen aan een karwei. Zelfs iemand, die alle mazze! van de wereld heeft gehad als ik staat toch steeds weer voor die schutting, waar ie doorheen moet Of overheen. Je denkt: mijn God, dat lukt nooit. Dat is het moment, waarop je met je brommer wilt vluchten naar India. Als ik op succes ga gokken breng ik er niets meer van te recht. In de Seniorenshow van de Vara-televisie laten ze me nu gelukkig dingen doen, die het publiek niet verwacht van een vrolij ke Amsterdammer. Ik heb laatst een piepklein rolletje gespeeld van een man, die zijn vrouw heeft vermoord en dat aan zijn poes vertelt. Na afloop werd ik op straat aangehouden door mensen, die zeiden: „Ik dacht, dat u alleen maar lollige dingen deed". Begrijp je. Ze waren in verwarring. Het etiket klopte niet meer. Dat vind ik geweldig. Zodra ie dereen aanneemt, dat ik groen ben schil der ik mezelf geel. Het knappe van zo'n Seniorenshow, hoe je er ook over denkt is, dat ouwe mensen er niet in betutteld worden. Ze worden niet op een voetstuk gezet, maar ook niet als maatschappelijk uitschot behandeld. Ze horen er gewoon bij: ouderdom is iets, dat ons allemaal overkomt Je kunt het niet afkopen, het is niks bijzonders. In onze show beweren we ook niet: „Oude mensen zijn zus of zo". Dat is onzin. Van kinderen kun je ook niet zeggen: „Ze zijn lief. Of poëtisch". Aan mijn neus. Er zitten ook ontieglijke krengen tussen. En zo is een oude man niet altijd wijs of- mild of seniel. Ik vind die ouwe dag ook geen afschuwe lijk vooruitzicht. Ik word 30 maart vijftig en het begint dus aardig op te schieten. Maar gek, ik ervaar het ouder worden als iets prettigs. Je hoeft niet meer zo nodig, je hebt leren relativeren en dat is voor iemand, die altijd aarzelt aardig meegenomen. Natuurlijk blijft die twijfel een belangrij ke rol in mijn leven spelen. Toen ik dat programma met Adèle Bloemendaal ging doen zagen we het ook niet meer zitten. Een paar uur vóór de premiere in de Haarlemse Schouwburg zaten we hand in hand als bange kinderen in de kleedka mer. We durfden de straat niet meer op en zeiden steeds tegen elkaar: „Nou ont dekken ze het. Nu komt het uit, dat we niks kunnen". De volgende dag schreven de critici: „IJzersterk duo. Zwakke tek sten". Adèle keek me aan en zei: „Ze hebben het dus weer niet ontdekt". LEO THURING

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1977 | | pagina 17