nog
steeds
niet
wat
snapt
Tijdbom onder
dertigduizend
unieke vissen
AMSTERDAM Mocht het perceel Plantage Middenlaan
45 te Amsterdam, onderdeel van de Artis-gebouwen, onver
hoopt in vlammen opgaan, dan komt de kroonprins van
Japan lelijk onthand te zitten. Zijne Keizerlijke Hoogheid
is een verwoed zoöloog en laat zich regelmatig een van de
zeldzame vissen op sterk water toesturen die zich in de
Icelder van het pand bevinden, teneinde ze aan nader
anderzoek te onderwerpen. Een brand zou tevens het defini
tieve einde betekenen van Adrainichthys Cruyti, zijnde een
nietig, rood beestje, maar wel de enige vertegenwoordiger
op deze aarde van niet alleen een nieuwe soort, maar ook
een nieuw geslacht en zelfs een nieuwe familie vissen. Er
is tot dusver slechts één enkel exemplaar van bekend en
dat drijft rond in een potje met 70 procent alcohol. Het
vuur ten slotte zou enkele schelpen uit de familie der
kegelslakken vernietigen die ook al uniek in de wereld zijn
en waarvoor een verzamelaar graag tienduizenden guldens
zou willen neertellen, want ze zijn evenmin te vervangen
als een Mauritiuszegel.
In het perceel Plantage Middenlaan 45 zit kortom het Insti
tuut voor Taxonomische Zoölogie van de universiteit van
Amsterdam bovenop een zeer zeldzame collectie. 30.000 vis
sen waaronder talrijke uitgestorven soorten, en 2 miljoen
schelpea Waarde? Hoeveel is de Nachtwacht waard of de
Venus van Milo? Het universiteitsblad Folia.Civitatis houdt
het op een bedrag van 500 miljoen tot 1 miljard gulden.
Nu staan al die vissen op sterk water, hetgeen betekent dat
zich in de kelder van het gebouw ook 30.000 liter alcohol
van 70 procent bevindt en dat mag bij de geringste nalatig-
of onzorgvuldigheid gerust een tijdbom heten. Zo denkt zelfs
drs. M. Schenke er over, hoofd van de dienst veiligheid van
de universiteit. Bij herhaling heeft hij het college van bestuur
er op gewezen dat de gebouwen van het ITZ niet afdoende
tegen brand te beschermen zijn. Citaat uit een van zijn
brieven: „Gezien de ernst van de situatie wek ik u op een
initiatief te nemen opdat althans met het denken aan een
oplossing kan worden begonnen. Je kunt natuurlijk zeggen
dat het honderd jaar goed is gegaan zonder dat de vlam
in de pan sloeg. Maar op grond van de wet op de grote
getallen kun je zo langzamerhand de klap dan wel verwach
ten". De enige oplossing lijkt nieuwbouw te zijn, maar
daarvoor is, gezien de prioriteiten die de universiteit stelt,
geen geld.
Afgezien hiervan blijft het vooruitzicht bestaan dat voor 500
miljoen tot een miljard aan vissen en schelpen nog twintig
jaar lang in gevaar verkeert. Hoe kom je aan zo'n verzame
ling en waarom is hij onvervangbaar? Wetenschappelijk
medewerker en beheerder Nijssen: „De grote stoot is gegeven
door prof. Max Weber, die in de jaren 1899-1900 met het
schip Siboga op expeditie ging naar de wateren van het
toenmalige Nederlands-Indië en Nieuw-Guinea met het doel
een overzicht te krijgen van wat zich daarin allemaal voor
fauna bevond hetzelfde wat we momenteel in de wateren
van Suriname doen. De meest zeldzame vissen en schelpen
werden opgedregd, soorten waarvan niemand ooit had ge
droomd en die sindsdien ook niet meer zijn gevonden. Weber
heeft uiterst baanbrekend werk gedaan voor de zoölogie en
is daarmee terecht wereldberoemd geworden. Wel: die vissen
en schelpen hebben we hier en van heinde en verre komen
wetenschappers ze bestuderen of worden gegevens en zelfs
exemplaren opgevraagd zie de kroonprins van Japan
omdat niemand meer toegang tot de buiten- en binnenwate
ren van de Indonesische archipel heeft. Als de collectie in
Amsterdam verloren gaat, is er dus niets meer. Op zich is
Beheerder Nijssen: „Deze collectie is onvervang
baar".
onze verzameling vrij klein. Washington en Londen hebben
elk wel een half miljoen vissen op sterk water, die hebben
van alles wat. Onze kracht is dat we zo sterk gespecialiseerd
zijn op onze vroegere koloniën zoals je in Brussel veel
vindt uit de voormalige Congo en in Parijs veel uit het
voormalige Indo-China. Daarin zit de onvervangbaarheid".
Het veiligheidsinstituut kwalificeert de situatie aan de Planta
ge Middenlaan in het complex dat de universiteit van Artis
heeft gehuurd, als volstrekt onverantwoord. Het pand is niet
alleen brandgevaarlijk (houten constructie van vloeren en
daken, onvoldoende bescherming tegen brand, geen sprin
klers, tochtige gangen en trappenhuizen die het vuur aanzui
gen), maar bovendien rijst de vraag hoe lang de enkelsteens
buitenmuren nog bestand zijn tegen het steeds intensiever
wordende verkeer langs de voorgevel. Eens in de zoveel tijd
wordt de hele trambaan uit het asfalt gedrild. Dan staat het
gebouw te schudden op zijn grondvesten. Het wachten is op
het moment dat er een stellage met zware boeken van de
Artis-bibliotheek uit de dunne muur losraakt en door het
dunne houten plafond valt. De fatale combinatie van kortslui
ting en alcoholdampen uit de gebroken potten is dan onver
mijdelijk.
Maar ook het gevaar van een brand die vanuit de opslag
plaats zelf ontstaat, is verre van denkbeeldig. De glazen
kolven waarin het instituut zijn nog steeds groeiende collectie
zeldzame vissen (nu uit de wateren van het Caraibisch
gebied) bewaart, worden gevuld met 70 procent alcohol en
vervolgens met behulp van een bunsenbrander luchtdicht
afgesloten. In de hele ruimte hangen slechts twee brandblus-
apparaten. Een andere zeer brandgevaarlijke faktor levert
de alcohol op, die in een concentratie van 96 procent per
vat aankomt om vervolgens in bakken overgepompt en met
water aangelengd te worden. Alcohol van 96 procent pleegt
zeer snel te ontploffen, zoals de eigenaren van racewagens
en -boten weten die op dit goedje draaien.
Nijssen: „Deze oude gebouwen van Artis deugen eenvoudig
niet voor het opbergen van collecties met een dergelijke
waarde. Er is nu een plan om er voor 10 miljoen aan op
te lappen, maar daarna zullen ze nog niet deugen. Mijn
mening: leen 100 miljoen met een looptijd van 20 jaar en
zet een nieuw gebouw neer. Dan ben je voor altijd uit de
zorgen".
PIET SNOEREN
Het keuvelduo Snip en Snap steekt zo diep in
het eigene van het volk van dit oneindig laag
land dat men zijn verschijning destijds in het
theater nauwelijks een vondst kan noemen. Zo
heeft men het dan ook nooit gezien, zelfs niet
willen zien. Snip en Snap zijn niet geboren als
vrucht van een flitsende gedachte in theater
kringen. Zij zijn ontsproten aan het toeval.
Ongeveer veertig jaar geleden zat Sleeswijks
Revue onvoorzien met een gat van een kwartier
in een voorstelling. Ten einde raad werd tegen
de twee aankomende revue-artiesten Willy Wal
den en Piet Muyselaar gezegd: „Trek een jurk
aan, zet een pruik op en klets dat kwartiertje
vol."
Zij hebben sindsdien niet anders gedaan en nog
steeds ligt het publiek schuddebuikend en dubbel
van het lachen aan hun voeten. Niet de meest
gewenste situatie om een tekst op zijn waarde
of humor te beoordelen, maar die eis stelt nie
mand op een gezellig avondje-uit. Wie zich onder
het gehoor van de keuveldames begeeft, haakt
geestelijk in, laat alle hoop op een diepgaand
gesprek varen en onderwerpt zich weerloos aan
het woordspelig misverstand: „En Snip snapt
niet wat Snap snapt en Snap snapt niet wat Snip
snapt", hetgeen verder nog wordt uitgediept in
de gezongen vraag: „Snapt u dat nou, juffrouw
Snip?"
Na een half mensenleven staat deze vraag nog
steeds levensgroot en onbeantwoord overeind, als
een ondeugende uitdaging, die door de AVRO
intussen is geaccepteerd. Omdat het veertig jaar
geleden is dat de als dames verklede heren Willy
Walden en Piet Muyselaar in de „Bonte Dinsdag
avond Trein" hun opwachting maakten, zal men
deze „Trein" nog voor één keer een nostalgische
rit laten maken. Op dinsdag 29 maart om 20.45
uur op Hilversum 1 doet de volgepropte „Trein"
weer „alle huizen aan van hèt land en leert hij
mensen vrolijk zijn overal waar hij belandt". Op
tekst en muziek van Alex de Haas en Max Tak
gaat hij „tsjoeke-tsjoeke over veilig spoor. Laat
hem dus door want hij puft uw zorgen aan de
kant" Het AVRO Revue-orkest en -koor zetten
de bonte boemel vocaal en instrumentaal onder
stoom. In de huiskamers slaan de oortjes rood
uit en schuift men de zorgen met het verstelgoed
onder tafel.
Zo verging het veertig jaar geleden het luister
volk en zo zal het de radio-verknochten dinsdag
avond de 29e opnieuw overkomen. En dan mist
men in de hapgrage huiskamer nog het specifie
ke studio-sfeertje, waar Snip en Snap in leven
den lijve en met gelooid gelaat grimmig hun
grappen over elkaar uitstorten. Zij zijn de konin
ginnen van de lach op zulk een avond en Jan
Publiek heeft er recht op met vanouds omroeper
Jan Boots in de zaal te weten, wat voor robes
zij dragen, zeg maar soepjurk. Snip, maar het
kan ook Snap wezen, is gekleed in een tot op
de voet vallende eveningdress of ochtendjas of
schoonmaakplunje en is aan de bovenzijde afge
werkt met een in jagersgroen gehouden hoedje.
de onthulling van twee grijze heren, die de
oudste vorm van theater, de travestie, bedrijven
ter wille van half Holland dat huilt van de lach
om humor op het niveau van de niemendal,
geproduceerd en leven ingeblazen door heel ge
woon Willy en Piet.
Zij zijn nog van vóór de oorlog. In de jaren '30
groeiden zij uit tot het klapstuk van Sleeswijks
revue en op 14 maart '37 namen zij hun hoge
vlucht door de ether vanaf de basis Hilversum,
waar de feestelijk versierde extra trein, door de
Ned. Spoorwegen ingezet als Bonte Dinsdag
Avond Trein, de Snip en Snap-aanhang heen
bracht. Met de fanfare voorop ging het naar de
studio. Onderweg werd het schaarse verkeer
ontregeld.
„Waar is die tijd gebleven", een vraag die tevens
als titel is gekozen voor deze herdenkingsrevue.
Willy en Piet zijn van twee heel gewone jongens
twee bezadigde heren geworden, die bij hun
radiojubileum van de AVRO niet eens een huldi
ging wilden. Zij hebben zo vaak in het applaus
gestaan, dat zij het zelfs in de stille uren thuis
nog horen ruisen. Wel voelden zij voor een
„Trein" om voor de luisteraars de herinnering
daaraan nog eens op te halen. Een nostalgisch
gebeuren derhalve, waarvoor de mensen in de
huiskamer misschien niet eens de moeite zullen
nemen de tv af te zetten en in elk geval niet
het huiselijk leven er voor op het spel zullen
zetten, zoals vroeger toen moe vergat de kinderen
tijdig naar bed te brengen, pa alles liet liggen
wat ook gedaan moest worden en de grotere
kinderen huis- en ander werk in de steek lieten.
Ter verhoging van de revue-vreugde voerde
Sleeswijk elke maand een beroemde gast aan:
Zarah Leander, Renate Müller en Lys Assia,
vergeten of verguisd intussen, maar toen met
veel heisa binnengehaald op Sleeswijks revue-tu
ne „Dit is revue". Niet dat we ons in deze
herdenkingsrevue moeten behelpen, maar de
roem van genoemde vocalistes reikte in die
dagen ietwat hoger dan nu die van Helen Shep
herd, Jessica van Olden, Louis Dusée en Harry
Polder, die er een appetijtelijke potpourri tegen
aan gooien: Schep vreugde in het leven, wat
niemand je kan geven heb je zelf in de hand
- word nooit verliefd tot over allebei je oren,
want dan ben je verloren - mijn allerliefste klein
sopraantje waar ik mee wandelde in het laantje
van Dirk Witte - en in het bos, in het bos op
het groene zachte mos. Bert Paige hielp al die
oude mopjes aan een nieuw arrangement, zodat
ze soepel speelbaar werden voor het gelegen-
heidstheaterorkest, overwegend musici uit de
Skymasters, die elke noot scanderend de zaal
injagen.
Henk de Wolf, nu 78-jarige gepensioneerde, vroe
ger hoofd lichte muziek AVRO: „Zoals er vroe
ger door de artiesten gewerkt werd is er nu niet
meer bij. Zij worden door zoveel zaken tegelijk
in beslag genomen, dat repeteren en instuderen
verwaarloosd worden. Vroeger werkten we
avonden lang op de „Bonte Trein" en als op de
generale repetitie op maandagavond er iets niet
honderd pet. goed zat, dan werd er onafgebroken
doorgewerkt om de zaak rond te krijgen. Tekst
schrijvers zwoegden desnoods de hele nacht door
om oneffenheden uit te vlakken. Zelf deed ik in
die tijd het „Klokje van zeven uur" met Kaskoes-
kieleman en Krokeledokus. Je tekst stond dan
wel op papier, maar je had je die eigen gemaakt,
zodat je die geloofwaardig kon zeggen. Ik vind
dat er in dè sketches in deze „Trein" met Walden,
Muyselaar, Aase Rasmussen en anderen te veel
haperingen zitten. Voor mijn gevoel kwam het
er vroeger vlotter uit."
Maar toch, met Walden, Muyselaar en Rasmus
sen zijn er wel een paar oude rotten aan het
werk in de sketches over vrouwen die misleid
moeten worden, omdat ze te veel geld uitgeven;
dan wel geen geheimpjes kunnen bewaren, hoe
wel daar vragen de heren zelf om als ze weder
zijds confidenties beginnen te spuien met hier
en daar een dubbelzinnigheid, een doordenkertje
of een zuur druifje. Wel steeds hetzelfde stra
mien, ja, en men kan zich afvragen hoe in deze
trant de „Trein" zo'n twintig jaar lang precies
volgens dienstregeling heeft kunnen lopen. Goed,
de fut raakte er op de lange duur uit, maar toen
had de tv al zoveel opwindends te zien gegeven
dat het voor de radio een ongelijke strijd werd
ondanks: Kom, Carlieneke, kom - daar komen
de schutters - en we zijn gegaan al naar de
Maliebaan, meezingers van jewelste, meestam-
pers uit een tijd die stijf heette te staan van
steriele stelregels, althans volgens provo en pop,
de nieuwe levensstilisten die verschenen toen de
„Treinen" verdwenen.
Willy (Snip) Walden: „Ik ben blij, dat ik deze
„Trein" nog eens heb mogen doen. Onvergetelij
ke tijd."
Piet (Snap) Muyselaar: „Het was moeilijk om de
zaal mee te krijgen. De stemming van vroeger
was er niet meer."
AVRO's Ger Lugtenburg: „Daar zal geen luiste
raar wat van merken. Bij de radio beschikken
we tegenwoordig over prima kwaliteit geluids
banden."
En als zo'n doorknede omroepman dat zegt,
snapt Snip niet dat Snap dat niet wil snappen.
TON OLIEMULLER
Jan Boots, een leven lang bij de radio, presenteert
de allerlaatste Bonte Dinsdagavond Trein. De dag
daarop gaat hij met pensioen. Welverdiend uitblazen
na een vermoeiende rit
Snap, of die andere Snip dan, heeft zich gestoken
in een met behangpapiermotief bedrukte afzak-
ker, die het zwaartepunt duidelijk op de wulpse
heupen heeft. Als hoofdbedekking fungeert een
in de vorm van éen soes gedreven restant vilt.
Zij praten bij voorkeur over hun Adam, die de
laatste tijd zulke schitteroogjes heeft. Daar be
gint het meestal mee. Snap is op vakantie ge
weest in Spanje.
Snap: „Daar zijn we tegen Don Juan opgelopen."
Snip: „Je moet zeggen: Don Goean, want in
Spanje spreken ze de J als een G uit."
Snap: „Wij gaan altijd naar Spanje in guni en
guli".
Na al deze versprekingen, voetangels, klemmen,
woordspelingen en uitgelokte misverstanden, al
les tot meerdere eer en glorie van de grap voor
een groot publiek, wordt het tijd voor een lekker
makkelijk liedje, waarbij een hele zaal vol
AVRO-mannetjes en dito vrolijke vrouwtjes rui
sende zang uit volle borst laat opwellen. De echo
daarvan houdt aan tot de grote ontknoping volgt,
want Snip zowel als Snap, die vanwege het
gemak hoed en pruik tot één geheel hebben laten
stansen, dragen dit gevoegde geval zó los op het
hoofd, dat zij er niet mee kunnen buigen voor
het applaus op gevaar van verlies. Zij nemen de
doshoeden van het hoofd zoals heren in niet eens
zo gek vroegere tijden hun borsalino's lichtten
voor een toegenegen dame. Op dat moment
vallen zij definitief als mannen door de mand,