Sint Eustachius
SPEELT IN POSTKOLONIAAL
SCHIMMENSPEL
DE ROL VAN STIEFKIND
STAAT BIJ UITDELING VAN
AARDSE GOEDEREN ALTIJD
GEHEID ACHTERAAN
Het Bovenwindse eiland Sint Maarten
heeft een Juliana-airport en het bijna
vijftig kilometer verderop in zee ge
dropte Sint Eustachius kan zich beroe
men op een Oranje-fort. Dat lijkt ver
dacht veel op hartroerende eensgezind
heid, maar verder dan die gezamenlijk
beleden verering voor Soestdijk - je
H struikelt op beide wingewesten ook
over straten, stegen en pleinen, die
naar levende of reeds verscheiden na
zaten van zwijgende Willem zijn ver
noemd - is men tot nog toe niet gegaan.
Sint Maarten is en blijft de grote,
relatief rijke broer, die Amerikaanse
bleekgezichten in zijn tropische watten
legt en aan hun oeverloze lamlendig
heid een bom duiten verdient In de
hoofdstad Philipsburg - Voorstraat,
Achterstraat en dan heb je het alweer
gehad - gaan de Delftsblauwe pullen,
Japanse camera's en Schotse whiskeys
vlot van de hand en in de pralende
hotelpaleizen. Mullet Bay, Great Bay
en Little Bay - verzekeren overnacb-
tingsprijzen van zo'n 125 dollar per
persoon per dag (zonder ontbijt) een
alleraardigste leeftocht voor de eige
naars, die machtiger zijn dan de ambte
naren, die namens de duizend kilome
ter westwaarts zetelende overheid in
Willemstad de bijvoeding van
suiker-oom Nederland mogen verdelen.
Met Saba en Sint Eustachius vormt Sint
Maarten in de Antilliaanse staatshuis
houding een eenheid, die op papier
j bijzonder hecht liikt. maar in dp nrak.
I tijk bestaat uit drie elkaar nauwelijks
verterende brokken. Volgens een ver
deelsleutel wordt het aantal vertegen-
woordigers aangewezen, dat elk eilan-
dèngebied naar de Staten op Curagao
afvaardigt: Curacao zelf heeft in dit
college 12 senatoren, buurman en bloed
vijand Aruba acht, Bonaire één en Sint
Maarten met zijn beide satellieten ook
één.
Het gevolg is, dat in dit post-koloniale
I schimmenspel aan Saba en Sint Eusta-
I chius de rol is toegevallen van stiefkind,
I dat ternauwernood voor spek en bonen
Sint Eustachius, gortdroge
muurbloem van de Bovenwind
se Eilanden. Duizend kilometer
van grote broer Curasao.
Grootte: 21 vierkante kilome
ters. Inwoners: 1421. Hoofd
stad: Oranjestad.
mag meedoen aan het koninkrijksge-
beuren. De geachte afgevaardigde van
de Bovenwindse Eilanden laat zich zel
den op Saba en Statius (de populaire
afkorting van deze uitgedroogde maan
sikkel in zee) zien en beperkt zijn bezoe
ken tot een razendsnelle dagtrip ron
dom de verkiezingen, die eens in de vier
jaar gehouden worden. Dan strijkt hij
bemoedigend over kinderkrullen, deelt
t-shirts uit met zijn fletse foto erop en
strooit met beloftes. Vervolgens vliegt
hij weer terug naar Philipsburg om
daarna de volgende vier jaar niets meer
van zich t^ laten horen.
Potje janken
Je kunt er om lachen, maar als je
toevallig op de rots Saba woont (en dat
zijn er 965) of op Statius (1421 dolende
zielen in Gods verwilderde achtertuin)
krijg je toch eerder de onbedwingbare
neiging om een potje te gaan janken.
Stel je even voor: je woont met 1420
andere getekenden op een eiland, dat
grotendeels bestaat uit dorre, onvrucht
bare aarde, waar nauwelijks een cactus
zich overeind kan houden en broeder
ezel balkend vergaat van dorst. In het
zuid-oosten ligt de vulkaan The Quill;
een Engelse verbastering van „de Kuil":
het is een reus, die eeuwen lang als
kingsize vuurspuwer zijn steenharde
fragmentatiebommen over het eiland
uitstrooide en elke vorm van leven on
der een deken van hete as verstikte.
The Quill is nu een stokoude AOW-er,
die niet langer aanrommelt, maar nog
slechts met zijn dode krateroog 322
meter diep in de aardkorst staart
Aan de andere kant ligt een tweede
zieltogende vulkaan, the Little Moun
tains, wiens kegel ook geen blaaspijp
meer tot groen kan laten verkleuren. En
tussen die beide kerkhoven moet de
mens zich in leven zien te houden op
een savanne, waarvan de vruchtbare
huid bij elke regenbui verder wordt
afgestroopt. Op zulke dagen is de zee
roestbruin gekleurd vanwege de aarde,
die bij tonnen over de rotsen in zee
spoelt.
En toch. Toch wordt die treurige troep
op de nummerborden van het handjevol
auto's nog steeds aangeprezen als „The
Golden Rock", de „Gouden rots". Het
is dan wel de laatste echo uit een ver
verleden, toen Sint Eustachius één van
de belangrijkste handelscentra was in
het Caribisch gebied. Smokkelaars wa
ren hier in de 18e eeuw kind aan huis,
de slavenhandel floreerde tegen de klip
pen op en piraten haalden aan de goud
kust van Statius periodiek hun loon van
andermans angst op.
Je kunt het je allemaal moeilijk voor
stellen, maar de oude logboeken vertel
len het zwart op wit: elk jaar werden
op Sint Eustachius tienduizenden ne
gers uit de Afrikaanse gebieden Togo,
Dahomey, Nigeria, Kameroen, Kongo
en Angola afgeleverd. Ze hadden er dan
al een barbaarse zeereis van twee, drie
maanden op zitten en kwamen door
gaans meer dood dan levend in de
kampen aan, waar planters en hereboe-
ren uit Suriname en New Orleans uit
die levende koopwaar van vellen en
benen een verantwoorde keus maakten.
Vaak moesten de kopers met lege han
den weer huiswaarts keren, want de
aspirant-slaven stierven tijdens de
overtocht bij tientallen en in de meeste
gevallen bereikte hooguit 60 procent het
verdoemde overlaadstation op de gou
den rots.
In een roes
Statius leefde in een roes, die zijn hoog
tepunt bereikte tijdens de Amerikaanse
Onafhankelijkheidsoorlog, toen het ei
land door de rebellen gebruikt werd als
steunpunt voor hun bevoorrading. Ze
ruilden tabak en koren voor wapens en
munitie, die kiene jongens van Jan de
Witt in hun pakhuizen hadden opgesla
gen. Het geld rolde over straat en het
eiland werd moeiteloos verheven tot een
filiaal van Sodom en Gomorra.
Sint Eustachius was ook de eerste vlek
op de wereld, waar men de Verenigde
Staten als natie erkende. Een saluut
schot vanaf de Amerikaanse oorlogsbo
dem Andrea Doria werd op 16 novem
ber 1776 prompt beantwoord met een
roffel losse flodders vanuit de zeven
kanonnen in het Fort Oranje. Dit eerbe
wijs schoot de Engelsen, die toen in
Amerika heersten prompt in het ver
keerde keelgat en Londen eiste van de
Nederlandse commandant Johannes de
Graaff, dat hij in het openbaar zijn
excuses zou aanbieden. De Graaff rea
geerde niet eens op dit ultimatum en
bleef rustig heulen met de rebellen. Hij
was ten onrechte van mening, dat Sta
tius te ver lag van de Engelse twijfelaar
en geen last zou hebben van represaille
maatregelen.
Ten onrechte, zoals vijf jaar later bleek.
Toen verscheen de Engelse admiraal
Rodney plotseling met een verpletteren
de armada om de oude rekening te
vereffenen. Tijdens een bombardement
van vele uren werd het eiland systema
tisch in een puinhoop veranderd.
De Gouden Rots is deze vurige wraa
kneming nooit meer te boven gekomen.
Als je nu geland bent op het Franklin
Roosevelt-vliegveld - een houten keet en
een startbaan zonder vooruitzichten -
heb je het gevoel, dat je verbannen bent
naar een knekelhuis. Je rijdt langs half
verrotte pakhuizen en verveloze kotten,
die door de zeewind zijn uitgebeten. Je
ziet steeds weer nieuwe ruines, groteske
sculpturen in een maanlandschap. De
resten van een hervormde kerk, een
toren zonder muts, muren, waar de
vliegende mot in zit, een synagoge, die
de vorm heeft van een rotte kies, oude
patriciërshuizen, het huis de Veer, het
Glas House, het Huis Reinier de Graeff.
Ontvelde gevels, dichtgespijkerde ra
men, half weggeslagen ramen. En over
dat slagveld ligt een groene lijkwade
van onkruid.
Gedenkplaat
Nee, Sint Eustachius is van zijn over
haaste flirt met Amerika niet veel wij
zer geworden. Ja, er staat inderdaad
ergens een gedenkplaat, die in 1939
namens President Roosevelt onthuld is.
Dank, dank, dank voor uw steun in
1776. Een roestend bord van vijftig bij
zestig centimeter met een half onleesba
re tekst. Tel uit je winst.
En verderop in het Fort Oranje rusten
de zeven kanonnen al eeuwen roestend
uit van het vuurgevecht met de almach
tige Engelse vloot. Waar zijn ze geble
ven: de roemrijke dagen, de Britten, de
slaven? Ze zijn van de Caribische zeeën
verdwenen als pluizen, die op de wind
zijn weggedreven. Het enige, wat ach
terbleef was de hitte en de armoe zon
der uitzicht op betere tijden. Statius
moet zich behelpen met een bijdrage
van 83.000 Antilliaanse guldens per
maand (een Antilliaanse gulden is
1,50 waard). Met die aalmoes uit Cu
rasao moeten alle collectieve voorzie
ningen worden gefinancierd plus de
salarissen van ambtenaren en onderwij
zers. Zinvol werk is er zo goed als niet
te vinden op het eiland en daarom
verzint de overheid zo nu en dan wat
nutteloze karweien voor de beroepsbe
volking. De mannen leggen wegen aan,
die naar niets leiden en door niemand
worden gebruikt. Honderd meter per
dag, geen centimeter meer, geen centi
meter minder. Zij voeren naar planta
ges, die al generaties terug de geest
hebben gegeven of ze eindigen abrupt
bij een rots aan zee. De weg, de waar
heid en het leven zijn op die manier
onder dezelfde zinloze noemer gebracht
Sint Eustachius rolt elke dag de stenen
staatsieloper naar zijn eigen graf verder
uit.
In Fort Oranje rusten de kanonnen
al eeuwen roestend uit van het
vuurgevecht met de machtige En
gelse vloot.
j Saba ligt op een klein kwartier vliegen
van Sint Maarten en Sint Eustachius.
Saba, „The Unspoiled Queen", de „On
bedorven Koningin", zoals de nummer-
I borden op de bijna 200 inheemse auto's
trots melden. Saba de kleinste, het
ondergeschoven kind in de Antillen-fa-
milie, een grijze, ongenaakbare rots,
die loodrecht uit zee pprijst. Dertien
vierkante kilometer steen, bekroond
door de „Mount Scenery", die met zijn
963 meter vooralsnog de hoogste berg
i is in het koninkrijk der Nederlanden.
De 100 meter hoge Cauberg in Limburg
mag die kroon pas overnemen, als de
onafhankelijkheid van Saba een feit is.
Tot 1960 was het eiland moeilijk en bij
slecht weer geheel niet te bereiken.
Schepen moesten ver in zee voor anker
gaan, omdat ze anders door de verra
derlijke stroming tegen de rotsen zou
den worden geworpen. Men kon alleen
een poging tot enteren wagen in een
roeiboot, waarmee de dapperste matro
zen met een God-zegene-de-greep naar
de aanlegsteiger bij Fort Bay laveerden.
Saba had in die dagen ook geen elektri
citeit, geen telefoonverbinding en geen
weg. Nederlandse ingenieurs, die op
Saba poolshoogte kwamen nemen bor
gen hun instrumenten na een half uur
alweer op en riepen: „Hier valt geen
weg te bouwen". Daarmee gingen ze
opgelucht in het Captains Quarter in
hoofdgehucht The Bottom een bevrij
dend pilsje drinken.
Dat er nu toch auto's op Saba langs
de ravijnen en over de bergtoppen krui
pen is te danken aan Josephus Lambert
Hassell, Lamby voor zijn eilandvrien
den, die hem als een privé-heilige vere
ren. Lamby, die als wetenschappelijke
ondergrond slechts een paar jaar lager
onderwijs in de één-klasse-school van
Saba heeft, hield maar vol dat het wel
degelijk mogelijk was om een weg van
west- naar oostpunt te bouwen.
„En hoe had meneer Hassell zich dat
dan voorgesteld?", vroegen de Holland
se heersers, „ziet u wellicht iets anders
dan wij? Wij kunnen alleen loodrechte
rotsen ontdekken. Er is geen meter, die
niet steil naar boven of naar beneden
gaat".
„Oké", zei Lamby, „als jullie het blijven
verdommen, doen we het zelf'. Hij liet
Saba, de onbedorven koningin
op haar ongenaakbare rots in
de Caribische Zee. Kleinste
van de zes Antillen-eilanden, 13
kilometer in het vierkant,
hoofdzakelijk volgestort met
steen. 965 inwoners. Hoofdstad:
The Bottom.
zich in 1949 inschrijven bij een studie
centrum in het Amerikaanse Pennsylva
nia en vroeg, of de cursus landmeten
per omgaande naar zijn woonadres in
The Bottom kon worden gestuurd. Zijn
huiswerk stuurde hij daarna met de
onregelmatigheid van de scheepsklok
naar zijn onzichtbare leraren, die de
gecorrigeerde tekst na maanden weer
retourneerden. Hassell had geen mens
om zijn kennis aan te toetsen, alleen een
aangespoelde missionaris hielp hem van
tijd tot tijd op een dwaalspoor.
Wel ter been
Toch haalde Hassell in 1953 met lof zijn
diploma landmeter en gewapend met
die bul ronselde hij alle eilandbewo
ners, die wel ter been en bereid waren
om Saba aan zijn eerste weg te helpen.
Het karwei werd grotendeels met de
blote hand geklaard; steen voor steen
werd over het ezelpad naar boven ge
sjouwd, rotsen warden uitgehouwen en
zo kroop Lamby met zijn brigade ter
gend langzaam van Fort Bay naar Flat
Point De kosten van de acht kilometer
lange bergweg met tientallen haarspeld
bochten en een hoogteverschil van zo'n
400 meter bedroegen 552.000 gulden.
Een fractie van het bedrag, dat Neder
landse wegenbouwers indertijd hadden
bedongen om de klus tot een goed einde
te brengen. Hassell kreeg voor zijn moe
dig initiatief een gouden plak van de
koningin, een presentje, dat bij mijn
bezoek aan zijn huis spoorloos blijkt te
zijn. „De kinderen hebben het waar
schijnlijk gebruikt bij het soldaatje spe
len", zegt hij verontschuldigend, „u
weet, hoe dat gaat. Eén wil altijd de
generaal zijn en zoveel mogelijk blin
kende knollen op zijn borst dragen".
Saba heeft sinds enkele jaren ook een
landingsstrip, die met veel passen en
meten op de enige vlakke plek van
Saba is afgepast. De vlieger die op dit
miniatuur vliegdekschip wenst te lan
den moet echter naast de gebruikelijke
kennis van de luchtvaart ook beschik
ken over een latente neiging tot zelf
moord, want anders begint hij er niet
eens aan.
Ik zit tijdens de vlucht van Eustatius
naar Saba achter de piloot en kan over
zijn schouders volgen, wat hij doet. Hij
vliegt aanvankelijk met vol motorver
mogen recht op een rots aan, die me
te hard lijkt voor een zachte landing,
ook als die verticaal zou worden uitge
voerd. Nergens is een spoor van een
air-strip te bekennen, en toch blijft de
gashandel open staan en vliegt hij
met een kamikaze-berusting door. Ik
vouw vast uit voorzorg de handen en
zend mijn eerste schietgebed hemel
waarts. Ik wist reeds van Napels zien
en dan sterven, maar in dat verband
had ik de naam Saba nooit horen noe
men.
Op tien meter van de rots denk ik: „Hoe
kan zo'n luchtvaartmaatschappij nou
winst maken? Er zitten vijftien mensen
in het toestel, die ieder veertig gulden
betaald hebben. Voor dat bedrag koop
je toch niet na elke vlucht een nieuwe
kist? („Ik vind het woord „kist" in deze
situatie niet eens zo slecht gekozen).
Rakelings
Een seconde later gebeurt het onmoge
lijke: de piloot geeft een slinger aan zijn
stuurwiel, het vliegtuig valt ruggelings
opzij, scheert daarbij met de rechter
vleugel rakelings langs de rotswand,
springt omhoog en ploft over de rand
op Juancho Yrausquin Airport.
„Welkom op Saba", zegt de piloot via
de boordmicrofoon.
Ik weet nu opeens, waarom het eiland
„The Unspoiled Queen" wordt ge
noemd. Als een koningin alleen op die
manier benaderd kan worden zie ik er
voortaan ook liever van af.
De taxichauffeur, die ons aan het einde
van de popperige landingsbaan op
wacht heeft gelijke tred gehouden met
zijn jeep: beiden zijn hoogbejaard en
rijkelijk voorzien van roestplekken.
„My name is Bobby", ventileert hij door
zijn volledig uitgeruimde mondholte,
„nice to see you". Hij beschikt ook nog
over spierwit aartsvaderhaar, dat rijke
lijk over zijn shirt valt.
In sukkeldraf rijden we even later over
de wonderweg van Lamby Hassell, een
dun, grijs lint, dat volkomen willekeurig
langs de ravijnen lijkt te zijn uitgerold.
Aan de veilige kant liggen de minia
tuurdorpen, Upper Hell's Gate, Wind-
wardside: schoongeboende withouten
huizen met felrode daken, kerkjes van
zeer bescheiden afmetingen en daartus
sen voornamelijk zeer oude mannen en
vrouwen, die bij onze nadering uit hun
huizen strompelen en uitbundig
zwaaien. Je voelt je na tien minuten de
Koningin van Lombardije op staatsbe
zoek. Minzaam wuiven met het rechter-
knuistje van je tralala, tralala.
In de hoofdplaats The Bottom wijst de
manager van het Captains Quarter, Ju
lian Chance, ons met trots op de stoel,
die eens het gewicht van prinses Bea
trix met succes heeft gehouden. Ze
bezocht in juli 1966 met echtgenoot
Claus het eiland en werd bij die gele
genheid al even hartstochtelijk toege
juicht als ik: voor een Sabaan is iedere
vreemdeling nu eenmaal een koninklij
ke geestverschijning, die recht heeft op
een huldeblijk.
The Bottom stelt ook al weinig voor:
dezelfde houten huizen als in de overige
nederzettingen, voor de verandering nu
eens niet één kerk, maar drie en dan
nog The Queen Wilhelmina-bibliotheek,
die onderdak heeft gekregen in dezelfde
barak, waar ook het postkantoor, de
raadzaal en het kantoor van de eiland
administrateur zijn gevestigd. Niemand
spreekt Nederlands, maar niemand
heeft er bezwaar tegen, als de verre
suikeroom aan de Noordzee The Un
spoiled Queen tot in lengte van dagen
in de bewassing houdt. „Alles is beter
dan Curasao", meent Will Johnson, de
hoofdredacteur, directeur en enige jour
nalist van de „Saba Herald", een ge
stencild blad, dat sinds 1968 onregelma
tig verschijnt onder het motto „Ieder
het zijne".
In nummer 92 van zijn krant schrijft
Johnson: „Wij kunnen de regering
Evertsz niet vaak genoeg herinneren
aan zijn belofte om Saba een eigen
vertegenwoordiger in Willemstad te ge
ven. De Bovenwindse Eilanden als een
heid is namelijk een fictie. Dat blijkt
weer eens uit een recente bijeenkomst
op Sint Maarten, waar Rudy Dovale,
een heer uit Curagao benoemd werd tot
Public Relations Officer van dat eiland.
In het programma van deze heer wordt
Saba niet alleen behandeld alsof het
geen deel uitmaakt van de Bovenwin
den, maar alsof het in het geheel niet
bestaat. Meneer Dovale was telefoon-re
parateur, voordat hij tot PR-man be
noemd werd. Mogen we hieruit conclu
deren, dat hij in zijn eerste baan volle-;
dig mislukt is en als beloning nu een'
positie heeft gekregen, waarin hij moet
proberen Saba buiten spel te houden?"
Deze krasse taal bezigt Johnson in vrij
wel elke aflevering van zijn „Saba Her
ald". Maar ook hij kan in zijn eentje
niet verhinderen, dat Saba bij elke uit
deling van aardse goederen achteraan
staat.
Chauffeur Bobby vindt het allemaal
best Hij is geboren op Saba en denkt
er hard over om op Saba ook eens de
geest te geven. Hij is één keer op Sint
Maarten geweest en vond er geen barst
Op de wonderweg van Lamby Has
sell, die met de blote inheemse
hand dwars over de rots Saba is
aangelegd, hebben de geiten uite
raard voorrang.
aan. „Allemaal mensen, die druk, doen,
met de ellebogen werken, trucs uitha
len. Dat is niks voor Bobby. Ik wil met
rust worden gelaten".
Nou, die kans wordt hem op Saba
royaal geboden. Hij werkt wat voor de
overheid en voor de rest vervoert hij
toeristen van vliegveld naar haven en
terug.
Als hij ons via twintig bloedstollende
bochten bij Fort Bay heeft afgeleverd
voor een bezoek aan een naar schatting
100-jarige vrouw, die onder een afdakje
kettingen van schelpen verkoopt („Mis
ter please, ik heb zes kinderen. Please
mister") rijdt hij regelrecht op de ene
eenzame meerpaal af, die op de pier
staat. Krakend neemt de jeep die hin
dernis met verspeling van het linker
vdórspatbord en een aanzienlijk deel
van de bodem. We zien hem uitstappen,
bedachtzaam onder zijn linnen hoed
krabben en weer achter het stuur plaats
nemen. Vervolgens jaagt hij de wagen,
nu in zijn achteruit weer over de meer
paal. Ditmaal wordt het rechte? 'voor
spatbord aan flarden gescheurd en
loopt ook één van de portieren aangrij
pende schade op. Hij kijkt in onze
richting en lacht Waarschijnlijk houdt
hij van symmetrie.
Een uur later vangen we vanuit het
vliegtuigraam een laatste glimp op van
de kleinste van de zes Antilliaanse ei
landen in de lauwe Caribische Zee.
Saba zien en dan sterven van het la
chen. Het blijft een voorrecht, dat is
voorbehouden aan oud-kolonialen.
LEO THURING