„Toneel
heeft
voor mij
afgedaan"
De enige echte
Beerenburg
raS'Mokumer
„IK BEN
NOOIT
EEN
BEHOORLIJK
ACTEUR
GEWEEST"
TON LENSINK NAAR
HET ZONNIGE ZUIDEN
„LAAT
DE
NAMAAK
MAAR
AANPRUTSEN"
GROOT SCHERMER - Bui
ten de mist boven het water
langs het Noordeinde, binnen
de aangename schemering bo
ven de plavuizen, achter de
metershoge deuren van de
deel, die des zomers open,
maar thans gesloten zijn. Zij,
Joque, maakt twee soorten
koffie, het kind Rivka wil
maar niet naar bed („Er is
niks moois op teevee, liefje")
en hij, Ton Lensink hangt
achterover in het leder om de
stap te verklaren. Hij had
daar nauwelijks trek in,
„maar ik heb liever dat je
komt, dan dat je door de tele
foon wat dingetjes oppikt en
daar dan iets van schrijft, dat
onzin is".
Hij gaat dus naar Italië
maar liever niet de naam van
het dorp erbij - met achterla
ten van de fraaie boerderij en
31 jaren dat hij acteur was/is.
Ginds staat het tweede huis,
veel kleiner, maar groot ge
noeg voor drie mensen en geld
genoeg om het te laten verbou
wen, de citroenplant schijnt er
al te bloeien en onderaan de
berg stroomt een riviertje, dat
prettig de stilte vult, terwijl de
Italiaanse geldontwaarding
nog in de kinderschoenen
schijnt te staan. Ze moeten,
kortom, van goeden huize ko
men, willen ze hem daar weer
vandaan krijgen. Toneelspelen
heeft afgedaan. Hij stelt zich
voor te gaan schilderen en
schrijven, heel misschien toch
een toneelstuk, want je weet
maar nooit.
Nieuw werk heeft hij niet
meer aangenomen, hij heeft
nog een rol in een Italiaans
stuk „Mirandolina" („een
slecht stuk, slecht ontvangen
ook bij de pers, en terecht"),
waarvoor hij nog een paar
keer het land in moet met zijn
Eend-bestel en nog een keer
naar de kapper, want voor die
rol moet het Amerikaans kort
zijn. „Ik vind het wel lekker,
maar Joque heeft er de pest
aan".
Hij spreekt met het bekende,
gebarsten donkerbruine keel
geluid, langzaam voor zich uit.
Over die stem zegt hij ter
loops: „Toen ik bij de teevee
kwam, ging het opeens zo on
waarschijnlijk goed. Dat komt
misschien ook door mijn stem
- van dat soort malligheden
moet je het hebben, denk ik
- ik heb daar steeds een slim
gebruik van gemaakt" (terzij
de, nu een grommend zuch
ten).
„Jaaahh, ach, ik ben nu al een
hele tijd uitgekeken op dat
toneel. Op een gegeven mo
ment is het een soort ijdelheid
geworden, denk ik. Terwijl het
aan het begin duidelijk een
struggle for life was. Maar
goed, hoe zal ik het zeggen?
Je komt in een soort tredmo
len terecht. Je gunt je geen
tijd meer en je hebt ook geen
tijd meer" (weer wat stilte, hij
is warrig, „een vermoeide Len
sink", schreef een krant en dat
klopt wel, ofschoon zijn flardi-
ge uitspraken samen een dui
delijke schets vormen).
„Het zit eigenlijk zo: toneelspe
len is nooit een echt serieus
ding voor me geweest. Dat ben
ik gaan beseffen. Het is eigen
lijk te gemakkelijk voor me
geweest. Oh, ik zal best wel
aardige dingen voor een groot
publiek hebben gedaan, jawel,
maar er waren al die tijd an
dere dingen, zoals bijvoor
beeld schilderen of schrijven,
waar ik veel meer zin in had.
Nou, dat gevoel is de laatste
jaren veel sterker geworden
en dan komt er een moment
waarop je bedenkt: het is ge
woon te gek, dat ik hiermee
doorga. Want mijn gevoel voor
toneel is al een paar jaar ge
woon helemaal weg. Het is
toch zo, toneel daar ben je van
bezeten of je bent het niet. Een
van de twee. Ik ben er nooit
zo erg van bezeten geweest,
nee, ik ging mee in de molen
en ik had wel succes ja, maar
de laatste jaren heb ik een
soort kwaaiigheid gevoeld,
waarvan ik niet meteen wist,
hoe ik die moest verdringen.
Want op een gegeven moment
ontkom je niet meer aan het
toneel, ik bedoel: ontkwam ik
er niet meer aan, want ja, je
krijgt een aardig inkomen en
je hebt daar toch een leuk huis
aan overgehouden, maar je zit
ook met je alimentaties (Len
sink is voor de vierde maal
gehuwd) en zo gaat er heel wat
af, voor je aan jezelf kunt
beginnen. Ik wilde dus al die
tijd andere dingen doen, maar
dat kon niet, want dat gaat je
meteen in je inkomsten sche
len. Maar inmiddels hebben
we wel een aardig onder-
grondje bij elkaar, om het te
kunnen doen. Ik heb mijn
stoommachines verkocht (Len
sink had een vermaarde col
lectie) en de bedragen die ik
daarvoor zou hebben gekregen
kloppen wel niet, maar het
was toch genoeg om dat huisje
te kunnen kopen en ook ge
noeg om het te kunnen laten
opknappen. Dat hele zootje
stond hier maar op wat plan
ken in huis, terwijl ik zo kon
oversteken voor dat huisje, du-
s(lange grom, traag ge
baar).
aah, we waren al van
plan om in Frankrijk iets op
de kop te tikken. Een paar
keer zijn we d'r een maand
heen geweest, maar dat viel
tegen. Zelf kan ik niet bouwen
en uiteindelijk bleek er van
die verhalen van kennissen -
het is hier zo goedkoop - niet
veel te kloppen. Het is gewoon
net zo duur als hier. Zijn we
nog een keer bij kennissen net
over de Italiaanse grens ge
weest. Daar was het schitte
rend. Dus wij zeiden: als jullie
nog eens wat tegen komen?
.en een half jaar later was
het zover. We hebben het nu
anderhalf jaar en we gaan er
regelmatig heen. Alles is een
derde van de prijzen hier. Je
kunt er in de kroeg zitten en
dan kost alles 35 cent, alles,
maakt niet uit wat je drinkt".
„Italië is dus een toeval, maar
ik ben er wel blij mee. Er is
god zij dank een tuin bij. Ik
heb er al wijnstokken neerge
zet en de citroenen komen al
aan de planten. Ik ga daar zo
nog wat meer van die dingen
doen. En je kunt daar werke
lijk voor een derde van het
geld dat je hier nodig hebt,
leven als een vorst".
„Het is vooral, dat ik niet meer
hoef, hè. Ik moest altijd maar
ik wilde eigenlijk niet en nu
hoef ik dan niet meer. Kijk, ik
heb een paar keer in mijn
leven radicale dingen gedaan,
huis en haard verlaten en dat
is mij steeds goed bevallen.
Het is werkelijk goed om er
af en toe vers bloed in te
pompen".
„Ik heb inderdaad al eerder
gezegd, dat het toneel een af
gedane zaak is en daar bedoel
ik mee, dat het voor mij afge
daan heeft. Voor mij persoon
lijk. Ik zie het niet meer zitten,
ik baal ervan eigenlijk. Voor
nieuwe dingen, ach daar ben
ik te oud voor, daar heb ik
geen zin meer in. Zoiets als 't
werktheater, dat is weer zo'n
heel nieuwe aanpak, daar heb
ik me nooit in verdiept, hoe
dat werkt. Ik ben nu eenmaal
niet zo bezeten. En ik ben de
laatste tijd een beetje kwaad
geworden, wanneer ik ge
vraagd werd voor van die
goedkope dingen, waar die
goedkope publiciteit uitrolt.
Dat is een molen, daar rol je
in en dat gaat zo maar door,
ik wil dat eigenlijk niet. Ik heb
er wel veel aan over gehouden,
alles wat dp burger zich maar
wensen kan. Móèar Gange
haal) ik ben niet tevreden met
deze burgerlijke verworven
heid. Het is iets, dat me is
komen aanwaaien en ik wil
het niet meer".
„De dingen die ik wezenlijk
wilde en die ik verwaarloosd
heb, wil ik nu" weer opnemen.
Dingen waar ik veel meer
moeite voor moet doen, dan
voor acteren. Als ik nu 's mor
gens opsta, dan weet ik: ik
moet naar Steenwijk, of ik
moet naar Amsterdam. Zie je,
ik moet. Als ik straks in Italië
opsta, dan loop ik naar buiten
en dan denk ik: hoe zouden de
tomaten er nou bijstaan? Da's
toch een heel ander leven,
niet?"
„Toen ik op de hbs zat, wist
ik dat ik niet naar kantoor
wilde, maar iets artistieks. Ik
heb wanhopige pogingen ge
daan om te tekenen en te
schilderen, want als je to'n
jaar of 20 bent, dan heb je het
gevoel, dat je een heleboel din
gen kunt. Ik deed avondcur
sussen en ik had kunstzinnige
vriendjes. Dat ik aan het to
neel ging kwam gewoon door
een ongelukkig toeval en dat
is achteraf een beetje uit de
hand gelopen, vind ik". (Het
verhaal is, dat Lensink ver
liefd raakte op een actrice en
aan het toneel ging om naast
haar op de planken te kunnen
staan).
(Lensink gromt zuchtend, of
andersom, dat is maar hoe je
hem beluistert).
„Ik zit", zegt hij, „met de on
vrede van een rijper man, die
terugkijkt op zijn leven, op
zijn verworvenheden. En dan
zegt ik: Da's niks, jongen, en
je hebt nog laten we zeggen
twintig jaar om het bij te spij
keren. Zo heb ik bijvoorbeeld
de laatste tijd geschilderd;
misschien komt er wel niks
van naar buiten, hoor".
Wat schilder je dan?
„Met verf, hè hè", grinnikt
Lensink.
Dan weer serieus: „Voorlopig
alleen wat anecdotische din
gen (wat dat zijn legt hij ver
der niet uit). Vorig jaar heb ik
een blauwe maandag op de
academie gezeten in Rotter
dam - een vriendje van me is
daar docent. Maar, dat maakt
allemaal niet zoveel uit. Ik zal
eerst rustig bekijken of het
gaat, of ik werk ga verkopen,
ik weet 't niet, misschien, ik
zal toch enigszins in mijn on
derhoud moeten voorzien".
„Maar misschien ook iets met
radio - ik ben nogal radiogek.
Misschien kan ik iets doen
voor de V.P.R.O., of iets via
de Wereldomroep - ik weet
niet, zulke dingen stel ik me
nu voor. En dat schrijven dus,
maar dan moet je niet meteen
aan literatuur denken. Dat
wordt dan wel iets commer
cieels. Kinderseries of zo, of
een toneelstuk, misschien, je
weet maar nooit tenslotte".
„En wat mijn vertrek betreft,
geruisloos, geluidloos te wor
den afgevoerd, dat vind ik
mooi, dat vind ik prima. Ik
krijg de kriebels als er iemand
maar de suggestie doet, dat ze
voor mij een soort afscheid
moeten organiseren. Asjeblieft
niet zeg. Ik heb de pest aan
dat soort uiterlijke evenemen
ten. Bovendien, het is toch on
zin, want ik ben nooit echt een
behoorlijk acteur geweest. Het
was allemaal veel te makke
lijk. En als ik wat sterker in
mijn schoenen had gestaan,
dan was dit besluit al wel eer
der gevallen. Ik had gewoon al
die tijd de guts niet om de
knoop door te hakken" (guts
is Engels voor lef).
We zakken nog wat door. Hij
zegt tot tweemaal: „Ik dank
God op mijn blote knieën, dat
het allemaal nog zo gelopen
is". En dat het onzin is, dat
geschrijf over hem. „Als een
schilder van landschappen
overgaat op etsen, dat praat je
immers ook niet over af
scheid? Ik ga wat anders doen,
maar ik leef toch gewoon
door? Ik ga eerst uitrusten van
het toneel en dan komen de
dingen vanzelf opborrelen".
Op weg naar de buitendeur
zegt hij: „Het kan nog wel
maanden duren, voor we hier
weg zijn". Ook heeft hij uitge
rekend dat hij in Italië vijf a
tien jaar kan leven, zonder
„iets te hoeven doen". Daarbij
uitgaande van het huidige in-
flatiepeil. Je weet echter maar
nooit, hoe dat zich nog kan
gaan ontwikkelen. Dat ziet hij
„morgen dan wel weer".
Buiten is de mist verdwenen.
BAS VAN KERKHOF
AMSTERDAM Hendrik Beer-
enburg is niet meer. Al 300 jaar
vertoeft hij onder de zoden, niet
gehinderd door de wetenschap
dat zijn naam tintelt op de tong
van vele Nederlandse bitterdrin-
kers. Beerenburg leeft nog voort
in de kruiken vol koortswerend,
verdovend, opwekkend en vro
lijk vocht. De goede Hendrik zou
zich echter omwentelen in zijn
graf als hij wist dat wel vijftig
Nederlandse grote en kleine dis
tillateurs zijn naam te pas en te
onpas gebruiken. „Onze" Beeren
burg heet uit Friesland te ko
men, maar dit kruidendrankje is
net zo weinig Fries als al die
„echte" en „oude" Beerenburgers
Beerenburgers zijn.
Wil nu de echte Beerenburg op
staan? Dat kan niet meer. De
goede kruidendroger vertoeft in
andere sferen, maar een echte
nazaat van de zeventiende eeuwse
kruidenmenger leeft nog als een
grijs dametje aan de Stroomarkt
in Amsterdam. Als een kloek
waakt ze over haar familiege
heim, de samenstelling van de
meer dan vijftig verschillende
kruiden. En de mare dat iedere
Fries op zijn knieën in het sappi
ge gras graast om langs sloten en
heggen de kruiden te verzamelen
is niet meer dan een goedkoop
fabeltje. Want de echte Beeren-
burgkruiden komen netjes per
schip uit zonovergoten buiten
landse oorden.
Hendrik Beerenburg was een ra
sechte Amsterdammer die zijn le
ven in de gouden eeuw sleet met
de aan- en verkoop van kruiden.
Onze meest primitieve voorou
ders dichtten deze kruiden aller
lei opwekkende en geneeskrachti
ge eigenschappen toe. In later
jaren ontdekten wat minder pri
mitieve voorouders dat deze ei
genschappen keurig te vermen
gen waren met alcohol. De drank
werd geuriger, smakelijker en
kleuriger. Bovendien kon je het
alcoholmisbruik aardig verdoeze
len door te wijzen "op de genees
krachtige werking van het koste
lijke vocht. Hendrik Beerenburg
was zo'n slimmerik. Hij liet krui
den komen uit Venetië, roerde en
proefde en had ideale maagkrui
den gevonden die, gevoegd bij
jenever, brandewijn, of zelfs wijn
je innerlijk goed deden. Vooral
bij de scheepvarende handel ble
ken zijn kruidenmengsels aan te
slaan, hoewel aan de echte medi
cijnkracht gerust getwijfeld
mocht worden.
In dit scheefgetrokken huisje
aan de Stroomarkt in Amster
dam worden nog elke dag de
echte Beerenburgkruiden
verzameld en gedistribueerd
door een echte nazaat van
Hendrik Beerenburg.
Beerenburg bouwde niet alleen in
gelagkamers een goede naam op,
ook in handelskringen werd hij
een geliefd man. Nu nog siert het
wapen van Venetië, een geschenk
van zijn buitenlandse handel
spartners die hem de kruiden de
den toekomen, zijn pandje aan de
Amsterdamse Stroomarkt.
Het wapen is echter oud en bijna
versleten, evenals zijn midde
leeuws pandje waarbinnen de
heerlijke geur van vele kruiden
opstijgt tegen de wanden. Een
oud, kromgetrokken uithangbord,
vertelt de argeloze voorbijganger
nog dat daar en daar alleen de
„enige echte Beerenburgkruiden"
verkocht worden. Daar zorgt het
grijze dametje nog steeds voor.
Eén ding heeft Hendrik Beeren
burg niet kunnen voorzien: de
bescherming van zijn goede
naam. Voor anderen natuurlijk
een aardig meevallertje, want de
goede naam kon nu gemakkelijk
misbruikt worden op zo-maar
kruidendranken. „Knoeilappen",
zegt het grijze dametje nu nog.
Maar het feit wil nu eenmaal dat
al jaren en jaren geleden ineens
weer Beerenburgers verschenen.
Wellicht - en laten we die eer nu
maar de Friezen geven - waren
het de Friezen die de kruidenbit
ters lieten overwinteren. Maar
Beerenburg was de naam, van
iets dat er nauwelijks of niet op
leek.
De echte was nog in Amsterdam
verkrijgbaar en werd zelfs tot
voor kort in café Koekenbier in
grote glazen potten getrokken
volgens het origineel recept. An
dere, indertijd beroemde kruiden
bitters, zoals de nog bij oude
Amsterdammers bekende Pim
pelburger en Huppelolie konden
hun alcohollucht niet boven het
regionale laten uitstijgen, maar
toen enkele jaren geleden in het
kader van de vele nagebootste
bruine kroegen ook de „oude"
kruidenbitters weer op tafel
moesten, ging de „Beerenburg"
een heel eigen leven lijden. En nu
moet iedere distillateur zo nodig
een Beerenburg brengen. Onge
veer vijftig, vele kleintjes en twee
groten, Sonnema en Bols, „mis
bruiken" Hendriks naam voor
hun kruidenprodukt op sterk wa
ter. Sonnema en anderen propa
geren nu de Beerenburg als een
puur Friese drank. Larie!
Beerenburg was en is nog altijd
ras-Amsterdams. En nog altijd te
verkrijgen in de hoofdstad ook.
Zoals u het hebben wilt. In grof
papier verpakte kruiden bij Hen
driks nazaat of zelfs in kruiken
bij wijnhandel Noord. Want Beer-
enburgliefhebbers bij Noord had
den jaren geleden danig de smoor
in dat ze in elke kroeg en bij
iedere slijter de „echte" Beeren
burg verminkt tegen kwamen.
Noord koopt nu de kruiden bij
het vrouwtje van de Stroomarkt
en brengt ze zelf op fles.
Noord jr.: „De produktie van de
echte Beerenburg is aanzienlijk
duurder. De echte kruiden trek
ken wij elf tot twaalf maanden
op moutjenever en toevallig weet
ik, dat Sonnema zijn kruiden drie
weken laat intrekken. Wij propa
geren de echte Beerenburg echter
niet. Het is een hobby en het is
leuk om ongelovige mensen toch
te kunnen overtuigen dat de echte
Beerenburg uit Amsterdam komt.
De echte Beerenburg moet je
trouwens leren drinken. Als je
door een zee van slechte kwaliteit
bent gegaan weet je niet wat je
overkomt. Je redt het niet als je
van een zogenaamde Beerenburg
overstapt op de echte.
Kruidenbitters zijn drankjes met
een rijk verleden. En dat straalt
nog af van het pandje Stroom
arkt 9 en in mindere mate van
mevrouw van Deventer, een grijs
en gerimpeld dametje en echte
nazaat van Hendrik Beerenburg.
Als ze de deur open doet, staart
ze ons vol ongeloof aan: „Een
verhaal over de echte Beeren-
burg-Kruiden? Dat is toch niet
nodig. Ik heb vroeger al zo vaak
geprobeerd mijn gelijk te krijgen.
Maar de naam is niet gedepo
neerd. Laat de namaak maar
knoeien. Ze prutsen wat aan me
neer, ik heb er geen goed woord
voor over. Mijn kruidenmengsel
heb ik geleerd van mijn moeder
Ik ben nu al de negende van het
geslacht Beerenburg, die het ge
heim kent. Hoeveel kruiden? Zeg
ik niet. Gaat nooit iemand wat
aan. Ik ga er ook niet aan
knoeien. Precies afgewogen, zo
veel van die en zoveel van dat.
Dat is bekend, want de fijnproe
vers weten me wel te vinden en
komen steeds bij me terug".
Mevrouw Van Deventer werkt zo
goed als alleen. Enkele medewer
kers zorgendat de balen kruiden
De enige echte, opwekkende
en verkwikkende, de ware
Beerenburg.
op tijd in het huisje worden be
zorgd en dan gaat ze aan het
werk. Voor anderhalve gulden
een zakje. Goed voor twee liter
je-ware. Hendrik droogde de
kruiden nog zelf, maar dat is er
nu niet meer bij. „Ik heb steeds
maar moeite om aan de kruiden
te komen, maar het lukt me nog".
Wat gebeurt er als de enige over
gebleven nazaat deze wereld voor
een andere verwisselt? Verdwijnt
het originele recept dan definitief
uxt het bittere leven? Mevrouw
van Deventer: „Ik ben nog piep
jong hoor, nee, ik zeg niet hoe
oud ik ben, ik voel me nog kiplek
ker. Dus ik heb daar nog niet
over nagedacht. Misschien ver
koop ik het recept wel. Misschien
ook niet. Als ik het niet voor de
fijnproevers deed, had ik de
strijd al lang tegen de knoeilap
pen opgegeven. Maar het is ook
nog een stukje heimwee. Het is
iets van mijn familie, van mijn
moeder in mijn geval. Dat laat je
niet gauw los. Laat de namaak
maar aanprutsen".