's-Gravenzandse Jan en Leendert vleesgeworden Hammonds van Engeland Nederlandse tuinders bouwden GeesMmperium in Lincolnshire In 1931 van armoe gevlucht CeidóeSou/ictnt Spalding Het district Zuid-Holland in het Noordengelse graafschap Lincolnshire doet zijn naam op een natte januari-dag alle eer aan: vanaf de halfverrotte Hitchcockpier in de Humber bij de havenstad Huil rijd je urenlang door een platgeslagen landschap in eerste grijs. Voortdurend remmend en slippend op kronkelwegen, die met caramel-kleurige mod der getatoueerd zijn. Links en rechts tranende knotwilgen langs verdrietige sloten, huizen als burchten, kerktorens, die stram de wacht heb ben betrokken op kerkhoven, waar alle graf stenen een baardschurft van mos hebben. flessen wijn, sigaren en vakantiereizen. De omzet van het Geest-imperium bedraagt nu driekwart miljard gulden per jaar en om die poet bijeen te schrapen kunnen Jan en Leen dert een beroep doen op 5500 medewerkers, van wie er 2500 het Geest-hoofdkwartier in Spalding bemannen. Gat in markt Zo tevreden Leendert? De grijze super-tuinder schudt het hoofd en mompelt: „Waarom zou ik tevreden zijn? Wat mij betreft staan we nog pas aan het begin van de reis. We hebben misschien aardig gepionierd, maar er zijn ook kansen blijven liggen. Ik weet zeker, dat we meer kunnen bereiken. Toen Engeland in 1940 door de Duitsers in een isolement gedreven werd merkten we, dat de distributie van groen ten en fruit stokte. Daar hebben we toen een oplossing voor gevonden en die werkt nog steeds. Op die manier kun je aardig wat berei ken. Als je maar attent bent, bijtijds de gaten in de markt ontdekt en er inspringt. De grenzen van onze expansie zijn nog lang niet getrok ken". De economische crisis die Engeland momenteel naar een nationaal bankroet drijft, kan Leen dert nauwelijks verontrusten. „Ik weet het", geeft hij toe, „we staan er financieel allerbelab berdst voor, maar daar komen we wel weer uit. Dit is nu eenmaal een volk met een enorme veerkracht. Goed, ze zijn misschien een tikje eigenwijs, de Britten, ze menen het altijd beter te weten dan een ander. Maar juist als de nood aan de man komt zijn ze vindingrijk genoeg om op eigen kracht weer uit het dal te komen. Vergeet niet, dat Engeland binnenkort kan beschikken over enorme olievelden in de Noordzee en die verschaffen straks het kapitaal voor onze welvaart. Ik durf nu al te voorspel- Links: Geest (spreek uit Giest) beschikt in Engeland, Schotland en Wales over elf distributie-centra, die elke dag door de eigen transportgroep (600 trucks) be voorraad worden met groenten-fruit en bloemen. Onder: In het Geest-imperium varen ook vier hypermoderne vrachtschepen mee, die jaarlijks 150.000 ton bananen van West-lndië naar Engeland transporte ren. len, dat dit land over een jaar of vijf weer op de eerste plaats staat. Er is misschien te lang geteerd op oude roem, maar nu is de Brit bereid om keihard terug te vechten. Dit volk is nu eenmaal niet kapot te krijgen". Kees Boekestein is op dat punt iets minder optimistisch. Ook hij is indertijd uit Nederland naar Spalding uitgeweken en rukte jaren lang mee op in het Geest-rijke leger. Nu werkt hij als vertegenwoordiger voor een Nederlands be drijf, dat gespecialiseerd is in landbouwmachi nes. „Dit land", meent hij, „gaat in stijl naar de afgrond. Iedereen weet, dat het bedroevend slecht gesteld is met de Engelse economie, maar ïjzerenheinig blijven ze hun pint m de pub drinken. Je merkt trouwens weinig van de nationale crisis, die dit land teistert. Het pond is welis waar geen fluit meer waard, maar het lijkt, of niemand er een centje pijn van heeft. Er is eten genoeg, niemand verhongert. „Waarom zullen we ons dus druk maken?", redeneert de Brit, „we hebben het al eeuwen volgehouden en die iaatste jaren tot aan het einde van de wereld zingen we het ook nog wel uit". „Toch houd je als buitenstaander en dat blijf ik, ondanks alle hinderlijke Engelse trekjes, die ik zo langzamerhand vertoon je hart vast Feit is namelijk, dat de gemiddelde Engelsman het tempo van de rest van Europa niet kan bijsloffen. Hij is beslist niet lui, maar hij houdt wel van zijn gemak. „Langzaam aan, dan breekt het lijntje niet", is zijn devies. Toen ik hier begon te werken trok ik er blijkbaar ook te hard aan, want na een paar dagen zeiden de collega's: „Hé Boekestein, wacht effe makker, je moet nou niet de uitslover gaan uithangen". Het bleek, dat ik in hun ogen onverantwoord hard werkte. En dat was nergens voor nodig, want morgen kwam er weer een dag. Je ontdekt diezelfde mentaliteit in de Engelse vakbonden. Die zijn oppermachtig in dit land en dwarsbomen stelselmatig elke vooruitgang. Als je hier op een scheepswerf een patrijspoort wilt maken krijg je te maken met vijf arbei ders. De eerste tekent met krijt de plaats af, waar ie moet komen, de tweede zaagt het gat, de derde brengt de koperen ring aan, de vierde zet het glas erin en de vijfde controleert het zaakje. En uiteraard hebben die vijf ook nog een hulpje bij zich, want Engelse arbeiders werken altijd met zijn tweeën Diezelfde nodeloze versnippering tref je overal aan. Laat maar eens je televisietoestel maken. Dan komt er eerst een man, die het apparaat repareert, maar voor de aansluiting komt zijn maat een paar dagen later langs. Die stekker is namelijk niet zijn afdeling. In 1951 sloot broer Jan zijn eerste contract af met bananen-kwekers in het Caraïbisch gebied. Nu heeft zijn organi satie 50 procent van de bananenmarkt in Engeland vast in handen Als je zoals ik jaren in dit land woont raak je er aan gewend. Je weet op het laatst niet beter. Maar een krankzinnige affaire blijft het natuurlijk. Als ik tegenwoordig in Nederland ben durf ik bijna niet meer over Engeland te beginnen. Ik ben dan bang, dat ze me vierkant in mijn gezicht zullen uitlachen". Staart tussen benen Toch peinst ook Kees Boekestein er niet over om met de staart tussen zijn benen naar Neder land terug te komen. „Ik heb het hier opperbest naar mijn zin", zegt hij, „hier heb je tenminste nog tijd om te leven. Niemand bemoeit zich met je zaken en dat vind ik een hele geruststelling". Evenals Leendert was ook Kees Boekestein een trouwe fan van de televisiefamilie Hammond. Alleen heeft Leendert wel zijn bedenkingen. „Die Hammonds", ventileert hij over zijn twee de glas whisky, „pakten de zaken verkeerd aan. Ik vind het best, als mijn vrouw zo nu en dan belangstellend informeert, hoe het met onze bananen gaat, maar ze moet zich er niet mee bemoeien. Zaken zijn zaken en die gaan alleen mij aan. Moeder heeft de handen vol aan het huis. En dat was nou net de ellende met die Ham monds. Hun vrouwen hadden te veel vingers in de pap. Die wisten te veel en daar kwam alleen maar narigheid van. Als je mij dan ook op de man af vraagt: „Zou jij één van de Hammonds een belangrijke functie in je bedrijf geven", zeg ik: „Nee om de dooie dood niet". Ik heb betere figuren in mijn kladboek staan. Bij mij lopen tien, twintig kerels rond, die zelfs een Paul Merroney in, hun zak steken. Die jongen had wel een grote bek, maar wat stelde hij nou in feite voor? Hij was net goed genoeg om me een uurtje prettige televisie te bezorgen. Maar van echt zaken doen had meneer geen kaas gegeten". Onheilstijding daarvan acte. Later op die avond hoor je in het White Hart Hotel op het marktplein van Spalding, dat het Engelse pond weer moeilijk ligt. Aan de bar wordt die onheilstijding geho noreerd met een extra rondje brak bier. In het schoorsteengat van de lounge speelt nep-vuur met plastic boomstammen. Toch houdt niemand in de lounge er serieus rekening mee, dat Engeland binnenkort de geest zal geven. Met Jan en Leendert in de buurt behoeven ze trouwens niks te vrezen. LEO THURING De dorpen waar je doorheen trekt zijn van een smakeloosheid, die een weifelmoedige reiziger al te gemakkelijk tot zelfmoord drijft. Plassen op het marktplein; bij de zebra een bobby met een druipneus en achter hem gesloten pubs. Ook dat nog: de laatste vluchtweg is daarmee versperd. In het hart van dit voormalig moerasgebied, dat rond 1600 door de Nederlander Cornelis van Muyden werd drooggelegd (waarom nou Cornelis; had je echt niks beters te doen?) ligt Spalding, centrum-gemeente met 15000 inwo ners, 13 hotels, 13 kerken, een spookstation en één onvermijdelijke Chinees, die aangepaste, dus oneetbare nasi goreng en bami special serveert. En over die mottige uitdragerij waait de geest van Jan en Leendert, twee emigranten uit Holland, die in deze vochtige, moddervette uit hoek van het Britse koninkrijk hun wereldim perium hebben gebouwd. Jan en Leendert, zonen van tuinder Van Geest in het Westlandse 's-Gravenzande kregen in het crisisjaar 1931 de vaderlijke raad om hun heil elders te zoeken. In de Hollandse tuin was op dat moment geen droog brood te verdienen en het zag er voorals nog niet naar uit, dat Jan en Leendert ooit het vruchtgebruik van vaders gesappel zouden er- Noodgedwongen weken de twee broers daarom uit naar het noorden van Engeland, waar vol gens vage geruchten nog wel emplooi was voor pionierende tuinders. Leendert van Geest herin nert zich die vlucht over zee nog met pijnlijke scherpte. Hij ontvangt je in zijn landhuis aan het einde van een oprijlaan zonder einde. In de salon met afmetingen van een plattelands bioscoop lekken nerveuze vlammen in het open haardvuur. De whisky wordt geserveerd in kristallen glazen. „Ik was net vijftien geworden", zegt Leendert, „een snotneus dus. Ik sprak geen woord Engels en had geen stuiver op zak. Maar toch lukte het ons om werk te vinden op een tuinderij. We hadden alleen niet het idee, dat we hier wortel zouden schieten. Je dacht: „Ons verblijf is maar van korte duur. Straks, als het in Nederland beter gaat met de economie steken we weer over gaan we in het Westland op de oude, vertrouwde voet door". Nu 46 jaar later staan Jan en Leendert van Geest aan het hoofd van één der grootste privé-ondernemingen in het Britse koninkrijk. Ze zijn de vleesgeworden gebroeders Ham mond, die elke dag hun gigantische wagenpark van 600 trucks vol dauwverse mondvoorraad de weg opsturen. Over de wereldzeeën trekken hun vier hypermoderne containerschepen „Geest-tide", Geest-land", „Geest-star" en Geest-crest" rechte voren vanaf de bovenwind se Antillen-eilanden Dominica, Martinique, St. Lucia, Sint Vincent, Granada en Barbados naar de Engelse havenstad Barry. De lading bestaat Leendert van Geest (goed voor drie kwart miljard gulden): ,,We staan nog pas aan het begin". uit groene bananen en andere uitheemse vruch ten: mango's, aubergines, avocado's, groene pepers. In 1951 sloot broer Jan een langlopend contract af met de bananenkwekers op de Caraïbische eilanden en sindsdien heeft hij de invoer van pisangs opgestuwd van 20.000 ton tot 150.000 ton per jaar, wat neerkomt op 1250 miljoen bananen. Toen hij in 1951 de gok waagde, was importeur Fyffes de ongekroonde bananenkoning in Engeland. Nu heeft mannoet Geest („het bijvoegsel „van" laten de Engelsen gemakshalve weg en de naam zelf spreken ze uit als „Giest") een marktaandeel in de Britse bananenhandel van ruim vijftig procent. Geest beschikt ook over enorme complexen, waar het rijpingsproces van de miljoenen bananen plaats heeft. Daarnaast zijn er, verspreid over geheel Engeland, Schotland en Wales, elf kapitale distributiecentra, die dagelijks door Geest vrachtwagens bevoorraad worden met verse groenten en fruit. Driekwart miljard En daarmee hebben Jan en Leendert hun kruit nog bij lange na niet verschoten. Ze hebben in de loop der jaren links en rechts bedrijven opgekocht en kunnen nu uit voorraad leveren: landbouwwerktuigen, computers, verpakkings materiaal, kakelverse eieren, voorverpakte sala des, fruit in blik, spuitbussen met boenwas,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1977 | | pagina 13