Jakarta
f Van kampung tot wereldstad
EEN HALF
WEEKLOON
in de greep van
een moeizame
metamorfose
19!
AMSTERDAM/JAKARTA Ruim twaalfduizend
Pedometer, twee-en-twintig uur onderweg, waarvan
enmeieventien uur in de lucht. Op Halim Airport slaat
|rmeée hitte je als een natte dweil in de nek. Kan hier
'erifliet eens een raam open, denk je onwillekeurig,
ft bOriehonderd meters scheiden ons van het stations-
3-ti|dVebouw en die dienen te voet te worden overbrugd.
Prac|ïensen wat een opgave. Gelukkig staat zoals
4ltijd op het dakterras een honderdkoppige
say tnenigte bemoedigende gebaren te maken. We be-
diginfciniten dus het er maar op te wagen.
zwaf
0 [JB innen in de aankomsthal is het nauwelijks koeler.
icg ijSpoedig zijn we daar in een verhit gevecht gewik-
5 Q^jkeld met figuren, die menen dat hier nog steeds
jQP Jhet recht van de brutaalste geldt. Een gezelschap
jjgJYransen tegen de rest van de wereld. De rest wint,
en 0J q het met hulp van Indonesische overheidsdiena-
j jjJ ra, die onbewogen de toestand onder ogen zien,
ie xfi aan westers machtsvertoon niets gelegen laten
>r zijgen en hun eigen plan trekken. Zoals ze dat al
mt geeuwen doen.
s ovNa dit zoveelste „Waterloo" wacht ons een volgende
-0 krachtproef. Gedurende de worsteling hebben onbe-
1 s(. kenden de bagage van drie vliegtuigen uitgeladen
v0'en kunstig door elkaar gehutseld. Koffers, tassen,
i kisten en dozen staan in een uitdagende wir-war
te wachten op hun eigenaren. Het wordt een opwin-
pftdende zoekpartij, die menige zweetdruppel vergt.
hiWie i" deze chaos zijn eigen koffer weet te bemach-
LWP8en' krijgt als beloning een ferme krijtstreep en
7. ongehinderd door de controle. En zo zijn we
dan in Indonesië.
I pgjDe eerste indruk vaji Jakarta is zo herinneren
15; 2we ons van een vorige visite de meest opwinden-
- - de. Fluks dus een taxi geronseld, hetgeen met
iandacht en overleg dient te geschieden, omdat een
nisgreep op dit punt al gauw een paar tientjes extra
:ost. De aanwezigheid van een meter en een duide-
I! flJlijk zichtbaar embleem kunnen als minimumgaran-
n djtie voor een correcte behandeling worden be-
27Jschouwd. Daar gaan we dan. Met klapperende
g ^portieren en een rammelend dashboard stort onze
r, Tdbrik zich in het verkeer. „Full speed" alsof de sloper
- "hem op de hielen zit. Op de linker weghelft, want
idonesië rijdt links, sinds er in de vorige eeuw
■n tijdlang de „Union Jack" heeft gewapperd.
ong
Een brede, drukke laan langs palmen, bamboebos
jes, kleine akkertjes, volkstuintjes, de eerste huizen
en het eerste stoplicht. Op de middenberm van een
rotonde een duizelingwekkend monument dat de
sprong naar de vrijheid in beeld brengt. Een waag
stuk zo te zien.
Pal daarachter breekt Jakarta los. Dicht tegen
elkaar geschoven hutten, bouwsels van palen, oude
planken en golfplaten. Winkeltjes, kramen met uit-
1 stallingen van fruit en versnaperingen, stapels man
darijnen en sinaasappels, kammen bananen in alle
maten en soorten, tropisch fruit in alle kleuren van
de regenboog. Kleine uitdragerijen met gebruiksar-
|fitikelen, rieten manden met kleinvee, vogelkooien,
stapels autobanden, een reeks fonkelnieuwe in oog
verblindende kleuren geschilderde fietsen.
Een complete vlooienmarkt in de berm van de weg,
waarlangs zonder ophouden het verkeer raast. En
daartussenin de mensen, een vrolijk en kleurig
volkje. Mannen, die voetballen op een veldje tussen
puin en struikgewas, jongetjes, die hun vlieger
oplaten, vrouwen in versleten batik en kleurige
sjerpen, de eerste pikolans, de eerste punthoeden,
de eerste saté-wagetjes, loslopende kippen en geiten,
en in de verte tussen de palmen de glanzende koepel
;en verweerde moskee.
.Het flitst allemaal voorbij. Toeterend en foeterend
baant onze chauffeur zich een weg door het overige
verkeer. De claxon is hier aanzienlijk meer in trek
dan de rem. zo blijkt. En de achteruitkijkspiegel
had net zo goed andersom kunnen zitten.
Ons zorglijk oog valt intussen op een woord, dat
overduidelijk uit de Nederlandse tijd stamt: „Ong-
kos". Het zit onder het dashboard naast een meter-
tje, waarop met de regelmaat van de klok cijfers
verschuiven, zodat al gauw een bedrag van vier
cijfers zichtbaar wordt. Maar dat mag de pret niet
drukken, want de Indonesische rupiah is al lang
letterlijk en figuurlijk geen cent meer waard. Pas
als het vijfde cijfer opduikt gaat het in de papieren
lopen, maar lang vóór het zover is zit de hernieuwde
kennismaking met deze eeuwig wriemelende stad
erojo en worden we bij ons hotel afgezet.
Kampung
Wat zich vanuit de lucht al deed vermoeden blijkt
op de begane grond werkelijkheid: Jakarta is nog
steeds een dorp. Een dorp met dorpse huizen en
hutjes, met dorpse wegen het karrespoor zojuist
ontgroeid en met dorpse gezelligheid. In iedere
straat een praathoek, bij iedere gebeurtenis een
oploopje. De grootste kampung ter wereld.
Maar dan wel een kampung, die tot de allerlaatste
plaats is volgebouwd, die naar schatting zo'n vijf
miljoen mensen herbergt en die dan ook nog onder-
Oud en nieuw, arm en rijk Jakarta bij elkaar op de lip
dak verleent aan het bestuurlijk en economisch
centrum van gans een volk. Een volk van alweer
naar schatting 130 miljoen zielen. En daarmee
begint het andere Jakarta.
Het andere Jakarta, dat zich samenbalt langs de
roemruchte Jalan Thamrin, de slagader van het
nieuwe, driftige leven. Daar is het laag bij de
grondse dorpsleven van de kaart geveegd en ver
vangen door de luchtkastelen van de twintigste
eeuw. Daar staat, hoog en koel, het sjieke warenhuis
Sarinah, waar verwende toeristen hun laatste souve
nirs inslaan. Daar staan met Japans, Amerikaans,
Duits en een handjevol Nederlands kapitaal gefi
nancierde hotels te pronken met hun „steak-festi
vals" en „barbecue-nights". Daar staat het al lichte
lijk naar belegen deftigheid riekende „Indonesia",
nog niet zo lang geleden een trots prestige-project
van het Soekarno-regiem.
Daar staat ook het splinternieuwe, peperdure Grand
Hotel Paripurna, dat volgens zijn advertenties voor
iedere gast een VTP-behandeling in petto heeft en
voor elke echte vip nog iets extra's. Daar staan
rechtlijnige kantoorflats, pretentieuze symbolen van
de nieuwe orde: de dertig verdiepingen tellende
Nusantara building, met rode lichtjes in de top om
DC-negens en ander gevolgelte op afstand te hou
den. En vlak daarbij het kakelverse „Wisma Kosgo-
ro", uitbundig aangeprezen als „de schaduw van de
toekomst"
Glamour
Het zakenleven van Jakarta voltrekt zich in poeneri
ge glamour temidden van oosterse armoe. Nergens
zitten rijken en armen zo hinderlijk bij elkaar op
de lip. Want op niet meer dan een steenworp
afstand van de plaats waar de big boss in het pluche
de dollars laat rollen, daar probeert de modale
Javaan door de verkoop van een schrale kip, zelfge
bakken olie-koekjes, kranten en kalenders, een
onooglijk schilderij, houtsnijwerk of een kris uit
grootvaders tijd de tweehonderd rupiah bij elkaar
te scharrelen, die hij dagelijks nodig heeft om op
de been te blijven. Te weinig om te leven, te veel
om te sterven.
Het centrum van Jakarta, dat is de verbazingwek
kende rijkdom pal naast verbijsterende armoe. Het
ene moment wandelt men langs het met bougainvil
le en geurende kaboja bekroonde domein van een
welgestelde ambtenaar, het volgende ogenblik strui
kelt men over afval van de pasar in een volkswijk.
Een berg huisvuil op vrijwel iedere straathoek.
Overdag ziet men er kinderen wroeten met lange
stokken, op zoek naar iets eetbaars en 's avonds in
De roemruchte Jalan Thamrin, slagader
van nieuw, driftig leven
het donker concurreren er magere katten met snuf
felende ratten. Wie even van het rechte pad af
dwaalt ziet ze wegschieten, hoort ze plonsen in het
rioolwater.
Hetzelfde water waarin de andere dag, bij het
ochtendgloren, mannen, vrouwen en kinderen hun
toilet maken. Zich wassen, scheren en men
gelooft zijn ogen niet de tanden poetsen. Uiterma
te discrete happenings overigens. Niet de vrouw in
kwestie, maar de toch wel wat gewende westerling
geneert zich als hij plotsklaps geconfronteerd wordt
met de achterhand van een zich wassende dame.
In Jakarta kan dat. Jakarta, een stad vol verrassin
gen, een stad ook met duizend geuren, waarvan de
meesten gelukkig van aangename aard. Vooral 's-
avonds, als op iedere straathoek een handelaar zijn
rijdende cafetaria stalt, zijn petroleumlamp opsteekt
en zijn houtskool aanwakkert, saté roostert, pisang
bakt of stukjes kip braadt, wandelt men van de
ene geur in de andere. Onder de beschutting van
een stukje tentdoek in het knusse licht van de
olielamp kan men dan een warm stukje gezinsleven
op zien bloeien. En wie ze daar zo ziet zitten, vader,
moeder, kinderen, vrienden en magen, tevreden
verenigd rond een sobere hap rijst, gaat zich toch
afvragen wie het beste deel heeft verkoren: de
geslaagde zakenman in zijn sjiek hotel, of de kleine
man in de straat, die nog steeds onverdroten bezig
is de dag te plukken.
Saneren
Het zijn vooral de zegeningen van het moderne
verkeer, die het oude, sfeerrijke Jakarta de das om
doen. Het kan ook nauwelijks anders. Waar vijf
miljoen mensen op een kluitje zitten, reikhalzend
uitldjken naar alles wat nieuw en snel is, daar moet
het onderling verkeer wel adembenemende vormen
aannemen. En waar openbaar vervoer in de vorm
van treinen, trams en bussen vrijwel geheel ont
breekt, daar is een voortdurende wedren tussen
auto's, taxi's, ronkende motoren en gemotoriseerde
bakfietsen onvermijdelijk.
Om deze nimmer aflatende stroom vrij baan te
geven heeft de overheid met vaste hand en een
lineaal kaarsrechte lijnen getrokken dwars door
oude en nieuwe stadswijken. De gemeentelijke bull
dozers deden de rest. En de slachtoffers vonden wel
weer iets anders, ergens aan de rand van de stad,
samen met de ontelbare anderen, die van het platte
land zijn gevlucht omdat de grote stad zo veelbelo
vend scheen. Het gevolg is dat het nieuwe Jakarta
als het ware wordt belegerd door de „squatter-wij-
ken", „bidonvilles", nederzettingen van versleten
houtwerk en roestende golfplaten. Haarden van
ziekte en vervuiling en naar de regering vreest
broeinesten van mogelijke opstand en rebellie.
Redenen waarom ook hier de bulldozers aan hun
opmars begonnen zijn.
Sadikin
De man, die met noeste ijver en harde hand aldus
bezig is van de onafzienbare kampung een min of
meer eigentijds geheel te maken is generaal Ali
Sadikin, de gouverneur van Jakarta. Zijn visie en
doortastendheid worden allerwegen geprezen. Niet
temin is hij bezig met een sisyphus-karwei, vooral
als het gaat om het in cultuur brengen van de
bidonvilles. Zij groeien sneller dan Sadikin kan
ruimen. Ook al krijgt hij soms hulp van de natuur,
zoals een jaar geleden, toen de bandjirs hele wijken
wegspoelden en tienduizenden in één nacht daldoos
werden.
„Er komt een tijd", heeft de gouverneur gezegd,
„dat elke wijk van Jakarta begaanbare wegen heeft,
bewoonbare huizen, schoon water en electriciteit".
En de gouverneur heeft bewezen een man van zijn
woord te zijn.
Niets past
Maar vooralsnog maakt Jakarta een lichtelijk ont
redderde indruk. Niets past nog, niets heeft zijn
plaats gevonden in deze stad. De wolkenkrabbers
niet, de 117 meter hoge obelisk niet, waarmee
Soekarno destijds zijn mannelijkheid heeft bewezen,
de monumenten niet, waarin de van nature tengere
Javanen zich hebben opgeblazen tot mannetjesput
ters met spierballen als manilla-trossen. Om nog
maar te zwijgen van de zieltogende overblijfselen
uit de Nederlandse tijd, het voormalige Fort Bata
via, de kanaaltjes, een enkel trapgeveltje en een
verveloze ophaalbrug.
Vooralsnog domineert in Jakarta de chaos. En
vooralsnog wonen er voornamelijk ontheemde men
sen. Ontheemd omdat zij het oude, vertrouwde voor
hun ogen hebben zien afbreken en vervangen wor
den door iets dat niet past en niet binnen hun bereik
ligt Ontheemd omdat zij massaal het platteland
verlaten hebben in de misplaatste hoop ergens
tussen het snel groeiende beton een lucratief plekje
te vinden. Ontheemd vooral omdat zij in het heden
daags rumoer oog en oor voor traditie verliezen,
terwijl het nog zo moeilijk is oog en oor te krijgen
voor de belofte van het nieuwe.
Als er tenminste al van een belofte gesproken mag
worden.
CAS VAN HOUTERT
Vluchtige ontmoetingen
In het nieuwe Jakarta (J: spreek uit Dj)
heeft het meest karakteristieke, meest
kleurrijke vervoermiddel van Indonesië,
de Becak (C: spreek uit tj) het definitief
afgelegd tegen taxi's, opelets en gemotori
seerde bakfietsen. De stedelijke overheid
gaf de doorslag via een decreet, dat de
felbeschilderde driewieler voor eens en
voor altijd naar de onrendabele buitenwij
ken verbande. Een zware slag voor het
alleen al in Jakarta 250.000 koppen tellen
de gilde van becak-rijders.
Men vond dat de becak de vooruitgang
letterlijk en figuurlijk in de wielen reed.
Warme aanhangers van die opvatting
vindt men ondermeer onder de taxichauf
feurs, die bun klandizie snel zagen
groeien. Eén hunner is Ben Basri, die wij
dagelijks treffen op de stoep van het hotel
en die met zoveel aandrang zijn diensten
weet aan te bieden dat elke lust tot
wandelen vergaat.
Basri heeft zijn taxi, die niet van vandaag
of gisteren is, gehuurd bij een grote onder
neming tegen een vast en niet gering
bedrag per dag. Pas als hij dit bedrag bij
elkaar heeft gereden begint zijn eigenlijke
verdienste. Hij verzekert ons dat hij er
een redelijke cent aan overhoudt, al wil
het ook wel eens tegenvallen. In elk geval
staat hij elke morgen bij het krieken van
de dag zijn vehikel te poetsen in de
blijmoedige zekerheid dat het lot hem ook
die dag wel weer gunstig gezind zal zijn.
Op een late namiddag transporteert hij
ons naar een verre buitenwijk, binnens
monds mopperend op de nadelen van het
grote-stadsverkeer en zich intussen de bla
ren op de handen toeterend. Spitsuur:
stoppen, wachten, optrekken, stoppen,
wachten, optrekken, enzovoorts enzo
voorts. Tot overmaat van ramp kan hij
ook nog het adres niet vinden, zodat hij
tien keer moet uitstappen om de weg te
vragen. Een lange, moeizame rit met veel
ergernis en weinig profijt. Alle reden dus
voor een extraatje. Wij drukken hem een
biljet in de hand: duizend rupiah, ofwel
zes gulden. Hij kijkt ons niet begrijpend
aan, probeert het biljet terug te geven en
weigert te geloven dat hier van een be
scheiden „uitkering ineens" sprake is. Dan
grijpt hij onze handen, kust ze een- en
andermaal en roept ons nog na: „God zal
u lonen, toean".
Waarna wij ons lichtelijk gegeneerd uit
de voeten maken.
„Geen wonder", zegt later onze gastheer.
„Je gaf hem een half weekloon".
De groenteman