Milieu en economie strijden om de Dollard „Het waddengebied mag niet nog kleiner worden" Vakbekwaamheid voor de peuter „De acute bedreiging van de Dollard is voorbij", zegt Klaas Koornstra en in zijn stem klinken blijde verwachting en optimisme door. Optimisme, dat de jeugd eigen is, want Klaas Koornstra vaste medewerker van de landelijke Vereniging tot Be houd van de Waddenzee, gevestigd in het Wadden huis te Harlingeii is nog jong. Zijn vlasblonde haar piekt alle kanten uit maar het zal hem een zorg zijn. Slechts het élan, waarmee hij zich op de bescherming van het zich tientallen kilometers uitstrekkende Waddengebied werpt, telt. Dat Waddengebied is veel groter dan het stuk, waarovér zich de Nederlandse wetgeving uitstrekt. Het omvat het hele gebied dat ligt tussen Den Helder en het Deense Esbjerg en het is door het ministerie van volkshuisvesting en ruimtelijke orde ning officieel gekwalificeerd als „een internationaal natuurgebied van bijzondere schoonheid met een geti j denlandschap, dat uniek is in Europa, mis schien wel in de wereld." Van dat gebied maakt de Dollard deel uit. De opmerking van Klaas Koornstra over de afge wende bedreiging slaat op het besluit om af te zien van de aanleg van een buitendijks kanaal en een dijk door dit brakwatergebied. De Waddenzeever eniging had dit plan sterk aangevochten en was met een doortimmerd alternatief op de proppen geko men. „Dat plan wordt zij het met een aantal varianten, thans nader uitgewerkt", zegt Klaas Koornstra. „Het houdt de aanleg van een binnendijkskanaal in, dat aansluit op het Winschoterdiep om de coasterbouw te gerieven. Wel zal er nog over de lengte van anderhalve kilometer een stuk kanaal buitendijks worden gegraven, maar de bedreiging van een groot buitendijks kanaal door de hele Dollard is van de baan". Waarom moet de Dollard eigenlijk behouden blij ven? Een vereniging als die, welke vecht voor het behoud van de Waddènzee heeft de antwoorden op die vraag keurig op een rij gezet. De Dollard is het laatste grote, natuurlijke brakwater-getijdengebied aan de Nederlandse en Duitse waddenkust. „De natuurwetenschappelijke waarde van het gebied wordt bepaald door de grote getij-verschillen, door de geleidelijke overgang van fijn slibhoudend be zinksel in het zuiden naar fijnkorrelig zand in het centrale' deel van de Dollard eri in het noordwest en", heet het. Belangrijk is ook dat overal langs de kwelderranden zeeasterbossen worden aangetroffen. Bovendien sluit hier in het oostelijk deel zeewaarts een brede weelderige vegetatiezone van zeebiet op aan, die zeker 1.50 meter hoog wordt Verder komen riet-ei- landen voor en concentraties kweldergrassen. Niet alleen is de specifieke vegetatie van groot belang, de Dollard is ook van betekenis voor broed en trekvogels. Er bevindt zich een broedplaats van bijzonder grote aantallen vogelsoorten, terwijl tien tallen trekvogels uit midden-, noord en noord-oost Europa afhankelijk van de tijd en het uur van de dag in de periode van juli tot mei in grote vluchten zowel het (droogvallend) wad als de kwel ders bevolken. De vereniging is dan ook van mening dat de Dollard een natuurlijke eenheid vormt, waar door het noodzakelijk is hem in zijn geheel te beschermen. Maar de bedreigingen zijn talrijk de van blijheid twinkelende oogjes van Klaas Koorn stra- ten spijt die nog eens breeduit glimlacht bij de overdenking van het succes aangaande de ka- naalgraverij in de Dollard. Een blik op de kaart leert, dat de Dollard ingeklemd ligt tussen drie industriegebieden, waarvan er een weliswaar nog ongebruikt bij ligt (het Eemshaven- complex), maar in welke andere twee driftig activi teiten worden ontplooid. De andere twee zijn Delf zijl en het Duitse Embden, welke laatste gemeente een zeehavencomplex van 800 miljoen D-marken op stapel heeft staan. Een man als de Groninger gedeputeerde dr. H. C. Heerihg (PvdA) zegt Embden economisch niet als concurrent te zien. Feit is evenwel dat de balans van in- en uitgaande schepen duidelijk in het voordeel van de Duitsers doorslaat. Een ontwikkeling, die de Groningers er misschien toe zou kunnen brengen wat minder selectief te zijn bij het aantrekken van industrieën in het noordoos telijke kustgebied van hun provincie. Weliswaar zegt Heering in een gesprek met het drie-maandelijkse orgaan „Kijk op het Noorden", dat „we met elkaar zuinig op de Eems moeten zijn" en dat „we de vervuilingscapaciteit goed in de gaten moeten hou den", anderzijds zegt hij -dat de onlangs in de Groninger Staten aangenomen milieunormennota „geen milieubijbel is en dat die normen richtlijnen zijn, waarover gepraat kan worden." De omstandigheid dat minister Van Doorn van CRM in mei 1976 te kennen, heeft gegeven dat hij het Nederlandse deel van de Dollard onder de natuurbeschermingswet wil brengen, wil dan ook niet zeggen dat de zaak daarmee is opgelost, ook al zou die aanwijzing metterdaad geschieden. Voor lopig gaat de verontreiniging van de Waddenzee middels zware metalen die ondermeer drastisch huishouden onder de zeehondenstand, Industrievestiging Groningse kuststreek is niet de enige bedreiging van het Waddengebied. Op de inventa rislijst van de Vereniging tot Behoud van de Wadden men tal van zaken voor, die menigeen in deze kring sterk verontrusten. Om er een paar te noemen: Olie- en gasboring en het daaraan voorafgaande seis misch onderzoek, plus de aan leg van Noordzeeleiding, die in één geval reeds aan land is gekomen. De (watersport)recreatie, waaronder het soms massale wadlopen. De dreigende inpoldering van een stuk Waddenzee tus sen Zwart Haan en Holwerd in Friesland. De plannen om van de (in gepolderde) Lauwerszee een militair oefenterrein te ma ken. De mogelijke inpoldering van Groningse kwelders ten noorden van het Eemshaven- complex. De watervervuiling door zware metalen via de Rijn. De militaire oefeningen (schietoefeningen vanuit straaljagers) rond Texel, Vlie land en Terschelling. derd voort. Er is bovendien ook het Duitse deel van de Dollard en de Waddenzeevereniging streeft er dan ook naar het gehele gebied onder een internationale, dat wil zeggen Nederlands—Duitse, juridische beschermende parapluie te brengen. „De Dollard moet een Nederlands—Duits natuurmonu ment worden", vindt de gespreksgroep Dollard, maar voorlopig zegt Klaas Koornstra in Harlingen dat waar de Nederlandse overheid het verst is op het gebied van beschermende maatregelen de Duit sers het verst zijn wat betreft het vestigen van industrieën in dit kwetsbare gebied, terwijl de De nen het verst gevorderd zijn aangaande het ophoes ten van plannen over inpolderingen. Echter ook in Duitsland gaan stemmen op om de Dollard als „Naturschutzgebied" aan te wijzen. De president van Nedersaksen liet medio 1975 weten dat er een voorontwerp in de maak is om het Nedersaksische gedeelte van het gebied als zodanig te bestemmen. Het is een teken dat de milieubeschermers welis waar verheugt maar niet kan verhullen dat er een confrontatie op komst is tussen enerzijds de indui d' triepromotors en anderzijds de strijders voor h< o1 behoud van het waddengebied. Dat die krachtm* m ting hard zal worden is zonneklaar, want de miser: bele werkgelegenheidssituatie in noordoost-Gronüj 7. gen heeft dringend een paar stevige injecties nodi| J1 Op dit ogenblik is het Eemshavencomplex 570 h« groot en er zijn hoewel er nog geen bedrijve; ei zijn neergestreken al plannen voor een uitbrei d ding tot 1100 ha. Het industrieterrein van Delfzij u met straks een DSM-vestiging omvat momenteel 85| ha. De industriepromotors willen vooral de petro f chemie in dit deel van Groningen opkrikken m<j w daarbij een zijtak naar de zoutchemie (Akzo). Of een natuurwetenschappelijk zo belangrijke regi zi als het Waddengebied en dan vooral de Dollar een economische explosie aan zal kunnen zoal Duitse en Nederlandse plannenmakers hopen, is ee vraag die nauwelijks te beantwoorden is. Er zij °l ook plannen voor een tweede smeerpijp bij hoo water naar analogie van die welke westelijk va Pieterburen is neergelegd („Het water in de omg J ving daarvan is helemaal dood", zegt Koornstra Weliswaar is een derde smeerpiin_hii Termunt^. voorlopig van de baan, maar het feit dat men P het geval van hoog water niet wil wachten op d zuivering van het industriewater doet menigeen toe J- wel de wenkbrauwen fronsen. Overigens zij opg merkt dat ook de aardappelmeel-, de strokarton- e v de suikerbietenverwerkende industrie druk bezl zijn met eigen zuiveringsinstallaties, waardoor hj e mogelijk is dat de smeerpijp bij Pieterburen in a s' toekomst niet zo beestachtig vuil water meer zi P uitspuwen als in het begin het geval was. a „Men moet niet vergeten", aldus Klaas Koornstr( T' „dat elk deel van het Waddengebied zijn eigej specifieke waarde heeft. Daarom moet men ook niö zeggen „och het is maar zo'n klein stukje". Wannee bepaalde plannen voor een bepaald gebied wordef gemaakt. Het huidige waddengebied is nog maa[ 15 procent van wat het ooit is geweest. En het mal niet nog kleiner worden." Klaas Going AMSTERDAM De hoofdstad heeft sinds 1 januari de primeur van een bijscholingscursus voor peuterleidsters. De gemeente steunt het experiment dat twee jaar gaat duren, met een eenmalige subsidie en de getuigschriften zullen alleen in Amsterdam waarde hebben. Maar de Stichting Bevordering Vak bekwaamheid Peuterleid(s)ters, van wie het initiatief uitgaat, hoopt dat ze daarna meer cursussen zal kunnen organiseren en dat het Amsterdamse voorbeeld - „we zijn hiermee toonaange vend", zegt stichtingsvoorzitter B. van Rooij - landelijk navolging zal vinden. De tweejarige cursus wordt eenmaal per week gegeven. Er hebben zich 50 gegadigden aangemeld. Op het lesprogramma staan onderwerpen als de ontwikkeling en opvoeding van de peuter waarin een stuk psychologie en pedagogie zit ingebouwd, aktiviteiten binnen de peuterspeelzaal, expressie, gezondheidszorg, management, didaktiek en methodiek, algemene ontwikkeling en gesprekstechniek. „Dit laatste vinden we erg belangrijk in ver band met het contact met de ouders. Die willen we in de praktijk van ons werk laten meedraaien, want het begeleiden van de peuters in hun groei en ontwikkeling moet consequent en continu zijn. Er dient ons inziens een lijn in^ te zitten die bovendien aansluit bij het kleuteronderwijs. Het mag niet voorkomen dat een kind in een peuterzaal op tafel mag dansen, en dan straks in de hoek moet staan als het op de kleuterschool hetzelfde doet. Je mag een kind niet in mootjes hakken". De cursisten hoeven niet over een diploma te beschikken. Wel is vereist dat ze twee jaar in een kindercentrum werkzaam zijn geweest. Van Rooij: „Op die manier willen we iedereen een kans geven - met voorrang voor de mensen die er de meeste behoefte aan hebben. Heel belangrijk vinden we de praktijkbegeleiding tijdens de bijscholing. De docent zal regelmatig bij de peutergroe- pen gaan kijken of het geleerde ook in praktijk wordt gebracht en of de eventuele fouten die er in het verleden bij de peuterleid sters ingeslopen zijn, inderdaad ook weggeslepen worden". Waarom deze bijscholing die alleen om redenen van subsidietechni- sche aard geen opleiding mag heten? Van Rooij: „Wij vinden dat de bestaande opleidingen niet voldoen aan de eisen die volgens ons gesteld dienen te worden. Er zijn twee landelijke stromingen. De ene vindt peuteronderwijs uit den boze en gaat uit van de „vrije opvoeding". Dat begrip is natuurlijk eep tegenspraak in zichzelf. Opvoeding kan per definitie niet vrij zijn omdat het betekent dat je het kind begeleiding geeft bij zijn voortgang in ontwikkeling. Maar goed, die ene stroming wil dat de peuter zijn eigen gang kan gaan onder het motto: „Hij moet in zijn leven nog genoeg leren". De andere stroming vindt dat een kind op een bepaald moment in zijn leven tweeëneenhalf, drie jaar best van iemand anders opvoeding en onderwijs kan krijgen. Hoe jonger men daarmee begint, hoe vroeger hij in een peutergroep met andere kinderen in aanraking komt, des te meer gelijke kansen ontstaan er voor alle kinderen. Dat is geen nieuwlichterij. Montessori en Fröbel gingen al van dit standpunt uit. Waarom zou dat 150 jaar later opeens niet meer kunnen? Het gaat erom dat het kind er plezier aan beleeft zich te ontwikkelen. Het moet zeggen: „Ik mag naar school, hoera". De manier waarop is belangrijk. Maar daar voor ontbreekt ons inziens het juiste apparaat, in dit geval de juiste opleiding tot peuterleidster. Daar zit het gat in de markt dat wij willen vullen. We ontdekten hoe mensen in het hele veld van de De peuteropvang, een eerste stap op weg naar het onderwijs, betekent nog niet gekluisterd zijn aan banken. Wel beginnen de eerste regels al te tellen. kindercentra - daaronder verstaan we iedere vorm van kinderop vang buiten het onderwijs - ondeskundig met peuters omgingen. Toen zeiden we: Aangezien geen enkele van de drie bestaande opleidingen voldoet aan wat wij als nórm zouden willen stellen, moet er een aanvulling komen. Vandaar dit experiment met onze bijscholingscursus. We zijn ons ervan bewust dat hij niet voldoet aan de eisen van het hele veld van de kindercentra, maar dat willen we ook niet. Wij willen geen tweede moeder spelen, maar in alle opzichten de opvoeding door de ouders aanvullen". Het is allemaal begonnen met de Stichting Peuteropvang Amster dam die zo'n vier jaar geleden in leegstaande lokalen met allerlei groepen van start ging. Uitgaande van het binnen de stichting heersende standpunt ten aahzien van de taak en bevoegdheid van peuterleidsters trok men een leidster aan die op dit gebied al twintig jaar ervaring had. Ze gaf eenmaal per maand bijscholing, toegespitst op peuteropvang, aan de peuterleidsters. Op een gege ven moment begon dat zo aardig tè lopen dat groeperingen van buiten zich er bij wilden aansluiten. Daaronder bleken ook mensen te zitten die zich ongediplomeerd met de peuteropvang bezig hielden. „Wat moesten we toen? We wilden het goed aanpakken. We willen niet dat ze zonder papiertje op straat zouden komen te staan, mocht er ooit een voorschrift komen dat je gediplomeerd moet zijn om aan peuteropvang te kunnen doen. Nu wisten we dat in Belgie iedere stad bepaalde diploma's kan verlenen voor bepaalde vakken. We dachten: Waarom zou dat hier met kunnen? We zijn naar de gemeente gestapt en hebben - vooruitlopend op een landelijke regeling - om de instelling van een eigen, Amster dams getuigschrift gevraagd. En dat bleek mogelijk, mits we de opleiding in de vorm van een bijscholingscursus goten. Natuurlijk lopen we risico door ongedi plomeerde cursisten toe te laten. We gaan er maar van uit dat ze toch wel een middelbaar ontwikkelingsniveau hebben - dat ze de peuter een briefje voor de ouders mee kunnen geven waarin geen taalfouten staan. Maar je hebt best kans dat er een docent komt klagen Ik moet die en die nog leren lezen en rekenen. Daarom zal het experiment begeleid worden door een voortdurende evaluatie". - Laatste vraag: In de ogen van de stichting dient de peuteropvang een duidelijke aanvulling te zijn op de opvoeding en het onderwijs dat de ouders geven. Onderwijs - is dat niet te veel gevraagd van een kind van tweeëneenhalf, drie jaar? Van Rooij: „Ach, die leeftijd is maar globaal. Het ligt sterk individueel en het selecteert zichzelf. Een kind dat er met rijp voor is. dat het niet leuk vindt, blijft vanzelf weg. Maar wij vinden dat de mogelijkheid aangeboden moet worden, met andere woor den- dat er peuterleidsters moeten zijn met de vereiste vak- en handelingsbekwaamheid" PIET SNOEREN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1977 | | pagina 16