Cabaret
vertelt
de waarheid
zoals
alleen
goede
vrienden
durven
ZWIJGENDE
CABARETIER
BEPAALDE
NIEUWE
BLOEI VAN
CABARET
ken uit de beginjaren, toen zij als beginnelingen nog
zelf de indeling verzorgden, hetgeen veel zegt over
hun karakter. Later kwamen daar secretaressen aan
te pas en werd het allemaal veel onpersoonlijker.
Gerard Cox heeft het altijd erg moeilijk gehad met
recensenten. Men kan dat aan het plakboek zien.
Het lijkt wel of het honderd keer in de hoek is
gesmeten.
Het is onmogelijk om volledig te zijn in een cabaret
kroniek over de jaren '60, maar wat de moeite
waard was staat er in" Hêt Delftsch Studenten
Cabaret met Hans Swelheim, Het Haagse Studenten
Cabaret met Rinus Ferdinandusse, Het Leidsch
Studenten Cabaret met Paul van Vliet en Floor Kist,
en Het Groningsch Studenten Cabaret van Seth
Gaaikema. Van alle betrokkenen staan er nog maar
een paar op de planken.
En wie al helemaal in het vergeetboek is geraakt
is Luc Wijdeveld, die momenteel in Amerika werkt,
maar in zijn Delftse studentenjaren op basis van
grootspraak tegen een meisje, dat zijn bijzondere
aandacht had, op zijn eentje de Studenten Grammo
foonplaten Industrie stichtte, waardoor vrijwel alles
werd vastgelegd in de groeven dat de moeite van
het beluisteren waard was. De commerciële platen
industrie zag in die jaren geen brood in studenten
cabaret en luisterliederen van beginnelingen, maar
de studentenplatenindustrie wist het aantal platen
kopers buiten de eigen kringen zo groot te maken,
dat tenslotte de officiële platelaren er ook heil in
begonnen te ontdekken. Han Peekei mag dan ook
terecht concluderen, dat het rommelige studentenin-
dustrietje, waar intussen heel wat geld en klein-
kunsttalent in omging, als een baker heeft gestaan
aan de wieg van een nieuwe generatie vaderlands
cabaret en liedjeszangers.
De studentencabarets uit die dagen draaiden vooral
rond in een eigen kringetje met de hekeling van
eigen mores. In Delft gniffelde men om „Jantje van
Leyden", waar de ene helft Cor(ps)t en de andere
helft knort. Delft en Leiden zijn voorts als rivalen
in de weer rond perikelen met het lustrummeisje
Marjoleine. Pauls nummer „Clubhuis" blijkt al tot
vaste bewoner ene Bram te hebben, die later als
hippy triomfen zal vieren. Lurelei met Jasperina's
„Callgirl" en Vleugel's „In kerkelijk verband", Jaap
van de Merwe met „Buurman boven in de boom"
en Sieto Hoving's „Niet voor lange tenen" tastten
toen al breder en dieper toe in de taboes.
Kreeg Jules de Corte gelijk of ongelijk of maakte
hij de geesten wakker toen hij schreef: „Wie in
Nederland wil zingen over moeilijkere dingen NO
ik hou van jou, kan zich beter niet vermoeien
zijn nachtrust niet verknoeienIn elk geval
men de oogst overziet dan wel aan de hand
dit album beluistert, moet men vaststellen, dal
schitterend werk uit de handen is gekomen
verschillende mensen, onder wie de vergeten H J»1
van Deventer niet de geringste is.
Het breekbaar-nostalgische „Jeugdgodinnen"
Hans van Deventer over de nimmer vergeten vri
dinnetjes uit zijn jongste jaren tintelt van een si
die men uit elk woord proeft: „Waar zijn de meii
van het verleden met hun ziel en zaligheden"
1967 bekende Hans van Deventer in een interv
in onze krant: „Voor persoonlijk optreden v<x
ik niet veel. Ik heb het wel gedaan, hoor, maar
begon ik drie weken tevoren al zenuwtabletten
slikken. Ik ben gewoon geen figuur voor dat wei
Hij is nu leraar Nederlands aan het „Hugo Groti
te Delft en leeft teruggetrokken.
Eigenlijk net als Jaap Fischer, die onlangs op el|
onder de schuilnaam „Joop Visser" nog even tel
kwam, maar het verleden toch niet meer kon d(
vergeten, zeker om zijn spiritueel-lichtvoet
„Eendje", dat altijd dobberend zal blijven drij'
op het melancholisch vaarwater van veel an
werk.
dt
Gerard Cox staat er ook op o.a. met zijn poëtiü
„Spinnetje", heel wat dichterlijker dan het lat
pikante „Broekje in de branding" en de platiti
„Ik wil het overal met je doen". Het tekent helen)
de ontwikkeling van Gerard Cox, die
cabaretier begonnen in Delft zeer onlangs als g
van de Delftse Cameretten de zaal werd uitgej»
door nota bene 1500 studenten.
Vergeten mensen staan er ook in dit album: Anti
de Candt, Wim Landman, Kees Vick en de mini
vergeten Peter Blanker, Ronnie Potsdammer
Dimitri van Toren. Martine Bijl mag er zijn
„Marijke". Han Peekei zette er ook nog wat
zichzelf op met excuses voor deze jeugdzonde,
gunt anderen de eer, zoals aan Bart de Groot vo
de realisatie van deze albums.
De complete uitgave over een jaar zal een scl e
aan lied en luim en hekelende humor opleven g
Maar als Wim Kaij gelijk heeft, dat elke tekst n
korter kan, dan blijft vooralsnog de zwijger r
Johan Noordmans de vader van het vernieu* 1
vaderlandse cabaret r
TON OLIEMULL I
Johan Noordmans, student te Utrecht, binnenska
mers bij vrienden bekend als cabaretier','een "lief
hebber tussen de schuifdeuren zogezegd, verscheen
in 1955 op het Boekenbal om daar zijn kunsten
in het openbaar te vertonen. Op zijn programma
stond een conférence, een geestige toespraak. Johan
betrad het verhoog met in zijn rechterhand een
blozende appel. Op het moment, dat hij het woord
zou richten tot de menigte en daartoe de mond
wijd opende, stak hij de appel in het gat en nam
hij er een fikse hap uit. Hij schrok er blijkbaar
zelf van, at de mond snel leeg en maakte ander
maal aanstalten om het woord te nemen. Het
draaide echter uit op opnieuw een grote hap. Zo
nam Johan vijf minuten om een appel te eten,
inclusief het klokhuis. Zijn publiek bleef ademloos
aan zijn lippen hangen om alsnog de toespraak in
te kunnen drinken. Na de laatste hap zou het er
toch van moeten komen. Nee, Johan dankte met
een diepe buiging zijn auditorium en verliet waar
dig het verhoog.
Het publiek voelde zich meer dan genomen. Het wist
zich aanwezig en getuige van een groot moment,
de ontdekking dat er op het gebied van het cabaret
tenminste één talent meer bestond dan de toenmali
ge Grote Drie: Kan, Hermans en Sonneveld. Het
was toen al geen geheim meer, dat er op bijna elke
studentensoos in den lande cabaret werd bedreven.
Amateurs, dacht men, studenten hebben ook recht
op creatief vertier en dat is beter dan hangen aan
de tap. Maar in het Leidsch Studentencabaret zong
ene Paul van Vliet het lied „Lege glazen, vuile
borden" met daarin zijn credo: „Daar in die hoek
zit een nijver student, die heeft in plezier geen
plezier, wij zijn met zijn voorbeeld wel blij, maar
houden zijn tempo niet bij, als je ziet hoe een burger
hij is geworden, kwam hij niet eens goed terecht."
Dit waren woorden die duidden op een kentering
in het tijdsgewricht. Na de oorlog tot 1960 moesten
de armen uit de mouwen voor het herstel en de
wederopbouw. Er moest brood op de plank. Pas
toen in dit streven redelijk was voorzien, begonnen
we ons de weelde te veroorloven ook eisen te stellen
aan het welzijn. Was alles wel zo fraai als het
getoond werd? Vergaten we niet een paar dingen
in onze zucht om welvarend te worden? Provo ging
de straat op, maar anderen zagen in het cabaret
een vlijmender middel om het gesprek op gang te
brengen. Hielden de studentencabarets het overwe
gend op steken onder water jegens de eigen mores,
al snel verschenen Jaap v.d. Merwe, Lurelei en
Tingel Tangel om deuren van heilige huisjes open
te trappen, taboes te doorbreken en voorwaarden
te helpen scheppen voor een nieuwe levensstijl.
Volmaakt krijg je het natuurlijk nooit ondanks
vooruitgangsgeloof en zodra een nieuwe leefwijze
zich heeft gevestigd, komt er opnieuw een generatie
die het toch weer anders wil, maar het cabaret zette
wel aan het denken en dit met toepassing van taal,
muziek en vormen zo spiritueel vaak dat men dit
nooit had gezocht achter kaaskoppen en aardappe
leters.
Johan Noordmans kende als cabaretier een kort
stondig bestaan. Voor hem bleef kleinkunst tijdver
drijf, geen roeping. Maar mensen als Paul van Vliet,
Liselore Gerritsen en Seth Gaaikema studeerden af
om volgens vaderlijk advies iets te hebben om op
terug te vallen en kozen daarna definitief voor het
cabaret. Seth en Paul bleven trouwens niet hangen
aan hun op vertier gericht studentencabaret, maar
wierpen met handhaving van de humor het gewicht
van hun mens-kritiek in de schaal. Liselore ging
Paul van Vliet en Liselore groeiden uit elkaar: de eerste van studentencabaret naar cabaret,
de tweede van studentencabaret naar chansonnière.
intussen, een andere weg, ontwikkelde zich tot een
chansonnière volgens de lijn, die al in de jaren '50
werd uitgezet door Jules de Corte, dat brede gebied
tussen lied en luisterlied met veelal zo persoonlijk
verwoorde gevoelens en verwijzing naar het gebeu
ren om haar heen, dat men in het geval van Liselore
kan spreken van ego-cabaret.
Sinds 1960 werkten in ons land meer dan honderd
cabaretgroepen, een eenvoudige rekensom als men
tien jaar Delftse Cameretten met aankomend talent
vermenigvuldigt met de jaarlijks tien groepen die
men daar bezig zag. Als men daaruit zonder te
willen of kunnen streven naar volledigheid het beste
onttrekt, dan schiet er een schat aan kleinkunst
omhoog, die het niet verdient vergeten te blijven
liggen. Dit vond ook Han Peekei, programmamaker
bij KRO-tv en radio. Die overtuiging deponeerde
hij in de kringen van de platenmakers van Bovema.
Zij werden het spoedig eens over een kroniek van
15 jaar kleinkunst en cabaret, neergelegd op twaalf
elpees, gevat in albums van telkens twee stuks,
welke albums bovendien geschreven en gefotogra
feerde geschiedenis bevatten. Op deze wijze gaat
niets verloren wat de moeite van het lezen of horen
waard is. Van de eerste twee inmiddels verschenen
albums is de eerste gewijd aan het lied respectieve
lijk luisterlied en opgedragen aan Jules de Corte
en diens gevleugelde lied „Wie in Nederland wil
zingen". De tweede gaat over het cabaret en kreeg
als titel mee Paul van Vliet's opwekkende woord
„Laat je zoon studeren".
Vóór 1960 voerden cabaret en luisterlied buiten de
Grote Drie om een bijna ondergronds bestaan. De
studenten bewaarden hun cabaret voor de soos of
voor eenmalig optreden in een feestzaal, liedjeszan
gers bepaalden zich tot liefhebbers uit de eigen
rijen. Als een inspirator van het eerste uur fungeer
de in die jaren de Rotterdamse vrouwenarts dr.
Pannekoek, die onder de naam Marinus van Hene
gouwen zelf liedjes schreef, maar bovendien met
grote regelmaat in „De Lantaarn" en elders^Midda-
gen van het Nederlandse Chanson hield, waar figu
ren verschenen als Jules de Corte, Gerard Cox, Seth
Gaaikema, Drs. P., Hans van Deventer en Peter
Blanker. Men kan rustig stellen, dat daar de victorie
van het eigentijdse Nederlandse lied is begonnen,
aangeblazen mede door de kentering van de tijd,
d.w.z. zoveel nationaal inkomen dat we ons uitput
tend bezig konden houden met onze levenshouding
en daar mankeerde blijkens lied en cabaret nogal
wat aan.
In die Middagen van het Nederlandse Chanson
mengde zich ook met grote regelmaat Han Peekei,
die nu staat voor „Heel de mens" en „Voer voor
Vogels", maar in zijn woelige tienerjaren liedteksten
schreef en die ook publiekelijk zong. Zijn jeugdzon
de bleef tot op de dag van vandaag een met veel
verve beleden en beoefende hobby en dat ziet men
aan de albums duidelijk af.
Han Peekei: „Het cabaret heeft een opvallende
functie. Het ontleedt de samenleving en maakt
daardoor dingen bespreekbaar. Cabaretiers staan
als een soort boodschappers in ons midden. Elk
maatschappelijk terrein heeft zijn deskundigen en
die moet je geloven, omdat die er voor hebben
gestudeerd. Het cabaret prikt door die ernst en die
deskundigheid heen. Dit leidde hier en daar tot
rellen, ofschoon de cabaretiers als boodschappers
alleen rnaar signaleerden wat er mis ging in de
samenleving. De humor werd hierbij gehanteerd als
een snijmes, het lancet van de heelmeester. Het
cabaret vertelt de waarheid zoals alleen goede
vrienden elkaar durven vertellen. Buiten het cabaret
is dat nergens in de samenleving mogelijk. Elke
cabaretier doet dat in zijn eigen stijl. Zo kun je
bijvoorbeeld van Herman van Veen zeggen, dat men
zijn verbijstering over het leven in zijn werk her
kent en dat men in die herkenning zich veilig voelt,
een nesteling tegen eenzaamheid. Het cabaret heeft
ons bovendien geleerd, dat we voor de kleinkunst
over een uitermate bruikbare taal beschikken. We
hebben op dat punt onszelf onderschat, mogelijk
omdat politici en predikers ons het speels gebruik
van de taal hadden verleerd. Tussen de vroegere
liedjeszanger Hans van Deventer en nu bijvoorbeeld
Robert Long stroomt een vloed van taalvaardig
liedwerk. Heten wij een stug volk, dat in eigen
standpunten volhardt? Mogelijk wel, gezien de hoe
veelheid politieke partijen en zendgemachtigden,
maar dat stelt ons voor de taak tolerant te zijn,
willen we met elkaar in discussie blijven in plaats
van langs elkaar heen te leven. En het is het cabaret
dat door aan het woord te blijven de woorden
aanreikt om verdraagzaam te blijven praten over
de dingen, die voor ons allemaal halszaken zijn. In
Amerika kennen ze het cabaret in onze vorm niet.
Daar zie je dan ook dat popgroepen de functie
vervullen van problemen bespreekbaar te maken.
De popmuziek dient daar hetzelfde doel als hier de
humor van het cabaret, vormen waarmee de discus
sie op gang wordt geholpen.
In de tekstbladen in deze albums vindt men bladen
uit plakboeken van de besproken artiesten. Plakboe-
Martine Bijl toen zij nog pril liedjes begon te zingen.
In het voorjaar zal KRO-tv een
twee uur durende uitzending
wijden aan het Nederlands ca
baret, zoals dat sinds 1960 uit
voerig om zich heen greep en
zich in ons land vestigde als
een vorm van kleinkunst, die
een onmisbare rol ging spelen
in de herkenning van onze sa
menleving. Dit gebeurt in de
regie van Fed Rombouts en aan
de hand van materiaal, dat
door KRO-man Han Peekei
werd aangedragen ten behoeve
van een reeks albums van Bo
vema, gewijd aan cabaret en
luisterlied.
Gerard Cox begon met Jan-Willem ten
Broeke in de Delftse Prinsenkelder voor hij
overstapte naar het grote cabaret.
Han Peekei trad in het verleden vaak
zijn liedjes op.
Seth toen hij nog als studentencabaretier
in de weer was, maar intussen ook liedjes
voor Wim Kan schreef.