Zout op tafel
de Jong
[g
Tranen in karpervijver
van Tsjech Ota Pavel
Vingeroefeningen
van groot talent
HOE HET IN ONS LAND
WERD OPGEDIEND
OMTRENT
BAKBEESTEN
EN
VUURLANDERS
HUMOR IN
KERAMIEK VAN
Er zijn van die schrijvers die
maar een handjevol woorden
op dit ondermaanse hebben
achtergelaten, om wie het
odium hangt dat de jaren hun
talent geen kans hebben gege
ven, maar wier minimale pro-
duktie je juist daarom gaat
koesteren als een brekelijk
kleinood. De Tsjech Ota Pavel
is zo iemand. In Nederland is
hij vrijwel onbekend al werd
er hier een Tsjechische televi
siefilm vertoond die naar een
van z'n verhalen gemaakt
werd, „Een cup voor de eerste
helft".
Ota Pavel was namelijk sport
verslaggever, eerst bij de Tsje-
choslowaakse radio, later bij
het weekblad Stadion. Hij be
geleidde de Amerikaanse tour
nee van het ijshockey-team
van Dukla Praag en was ook
werkzaam als tolk. Tijdens de
Olympische Winterspelen in
1964 in Oostenrijk werd hij
ziek, werd in een psychiatri
sche inrichting opgenomen en
schreef daar „Dukla tussen de
wolkenkrabbers". Daarna
volgde de verhalenbundel
„Een cup van onze lieve heer".
Hij had zich met dat werk en
z'n journalistieke arbeid een
goede naam opgebouwd. Sport
was voor hem niet het belang
rijkste maar hij zocht naar de
herkenbare mens in de sport
man, beschreef gevoelens los
van de prestaties. Met de bun
del „De dood van de mooie
reebokken" begaf hij zich op
het literaire pad. De verhalen
sloegen onmiddellijk aan en
herdrukken volgden. Pavel
overleed op 42-jarige leeftijd
in 1973.
De introduktie van Pavel in
ons land komt op naam van
het literaire tijdschrift „Kente
ring", dat als eerste vertalin
gen van diens verhalen publi
ceerde van de hand van de in
Praag wonende Nederlander
Hans Krijt. Bij uitgeverij
Strengholj is nu een bundel
verschenen met Krijt's verta
lingen onder de titel „Karpers
voor dc Wehrmacht".
Ota Pavels stijl is het tegen
deel van wat je traditioneel
onder „literair" zou verstaan.
Zonder franje, bijna rechttoe
rechtaan, als een journalistie
ke choniqueur die je bijna za
kelijk zou kunnen noemen als
er onder z'n beschrijvingen
van de buitenkant van de ge
beurtenissen niet een weldadi
ge zachte humor, een brok me
lancholie en een sterk senti
ment school. De enige kleur,
die hij er aan meegeeft, is de
kleur van de herinnering, het
zachte verdriet om de dingen
die er niet meer zijn, het me
dedogen met mensen die niet
meer bestaan, met hun lach
wekkende, kleine beslomme
ringen, hun kleinheid en daar
in weer hun grootheid. Pavel
droeg zijn bundel op aan zijn
moeder, „die mijn vader tot
echtgenoot had"
Die vader, de jood Popper die
zoals zovele Tsjechische joden
na de oorlog een „ordentelij
ke" Tsjechische naam aan
nam, is de eigenlijke hoofdfi
guur van het achttal verhalen
van Pavel. Een figuur om aan
je hart te drukken, een kleur
rijke schlemiel in het grote en
een held in het .kleine. Een
kind en een levensgenieter,
een Don Quichotte en Sancho
Panza tegelijkertijd zoals de
Tsjechische schrijver Jiri Ma-
rek hem noemde, een David
constant in de clinch met de
Goliath van het leven. Vader
Popper is handelsreiziger, ver
koopt koelkasten en stofzui
gers voor de firma Electrohix,
dan weer een onduidelijk en
ondeugdelijk soort vliegenvan
ger, is dan weer in de weer
met het kweken van konijnen,
dan weer van karpers, de na
tionale Tsjechische vis (Kerst-
voedsel bij uitstek).
Iets navertellen van de inhoud
heeft nauwelijks zin. Hoe Pop
pers verliefdheid op de vrouw
van*z'n baas in een dikke mist
eindigt, hoe hij zijn konijnen
de vrijheid geeft na een mis
lukt optreden op een tentoon
stelling, hoe hij met de moed
der wanhoop toch nog een ree
bok weet te stropen in de oor
log onder het oog van de Duit
sers, er blijft niet veel van
over in een paar woorden.
Maar als je het leest wordt het
allemaal nfeer dan levens
groot, het kleine geluk en die
kleine tragiek. Al zie je op de
achtergrond de wereld van
vóór de oorlog, even later de
oorlog en de Duitsers, erg veel
'grote woorden worden er door
Pavel niet aan vuil gemaakt-
Maar je voelt dat buitengebeu-
ren via details door de gebeur
tenissen heen schrijnen. En als
vader Popper 's nachts de win
terse karpervijver openhakt
om z'n geliefde vissen eerst toe
te spreken en later te stelen
voordat het Duitse leger er
officieel beslag op legt, wordt
dat in al z'n simpelheid opeens
de allergrootste illegale daad
die je je maar kunt voorstel
len.
„Karpers voor de Wehrmacht"
is met vijf sterke, ontroerende
verhalen een „sentimental
journey" waarvoor je graag
iedereen even zou willen uitno
digen. Een boek om van te
houden.
BERT JANSMA
Ota Pavel Karpers voor
de Wehrmacht, uit het Tsje
chisch vertaald door Hans
Krijt, Uitgeverij Strengholt,
19,50.
Frans Kusters heeft bijge
leerd. Toen hij eind vorig jaar
debuteerde met „De reis naar
Brabant" toonde hij zich een
meester op de vierkante centi
meter: zijn ultra-korte ver
haaltjes waren op hun best
zeer geconcentreerde en sfeer-
rijke schetsjes, waarin mees
tal niets gebeurde. Het boek
was een verzameling fotogra
fisch scherp vastgelegde ob
servaties van gewone alle
daagse voorvallen en situa
ties, die door de beschrijving
in een heel ander licht kwa
men te staan.
De nieuwe bundel van Frans
Kusters „De landschapsfoto
graaf" met 29 verhalen is
daarvan voor een gedeelte een
rechtstreekse voortzetting.
Ook nu weer véél schetsjes
met een lengte van maximaal
anderhalve pagina, waarin de
beschrijving en de sfeer be
langrijker zijn dan het onder
werp. Vaak gebeurt dat erg
knap, met veel concentratie en
beheerste spanning, maar op
den duur krijg je wel het ge
voel met een eigentijdse na
bloeier van de Tachtigers te
maken te hebben: het gaat lij
ken op het „kunst om de
kunst".
Maar Frans Kusters is vooruit
gegaan, want in een aantal
andere verhaaltjes laat hij zich
kennen als een uitstekend ver
teller. Dat was juist het zwak
ke punt in zijn vorige boek,
waarin hij bij langere verha
len als er echt iets moest ge
beuren, de greep op zijn mate
rie verloor. Wat dat betreft
heeft hij zich volledig gerevan
cheerd. De „verhalende"
schetsen maken zelfs de beste
indruk.
Zo is „Koning Bariton" over
een student die plotseling door
De Kunst wordt gegrepen, zijn
studie beëindigt, voor halve
dagen bij de gemeentereini
ging gaat werken en eindigt
als café-zanger, in zijn mees
terlijke beknoptheid een
pracht van een verhaal. Door
sterk te relativeren maakt hij
er een schoonheid van een me
lodrama van, waarin de tra
giek van de hoofdpersoon tus
sen alle tranen (van het la
chen) door indringend wordt
getekend.
De spot, van ironie tot en met
sarcasme, is trouwens een
sterk wapen van Frans Kust
ers, dat hij doeltreffend weet
te hanteren. In tie. korte be
spiegelingen „bij een foto op
een dressoir" en over een bio
scoopreclame vol „bruisend"
leven op paarden in de bran
ding slaat hij keihard toe. In
alle eenvoud ontstaat zo bij
voorbeeld het prachtige por
tretje van de werkster naar
aanleiding van haar foto op
het dressoir.
De 29 verhalen in deze bundel
vormen geen eenheid, ook niet
in kwalitatief opzicht. Ze heb
ben, op een paar zeer geslaag
de na, nog iets weg van
vingeroefeningen van een
groot talent. Wel maken ze
zonder twijfel duidelijk, dat
Frans Kusters alles in huis
heeft om het ver te schoppen
in de literatuur. Alleen lijkt hij
nog niet te weten in welke
richting hij het uiteindelijk
moet zoeken.
Zijn laatste boek vraagt er
gewoon om, dat hij zijn nu nog
zo verdeelde aandacht gaat
concentreren op projecten van
langere adem, waarin hij be
halve zijn schrijftalent ook
zijn verhaal kwijt kan. Het zit
er dik in, dat hij rlan iets heel
bijzonders maakt.
JAN NIES
Frans Kusters: De land
schapsfotograaf. Uitgave: De
Bezige Bij, Amsterdam. Prijs:
18.50
Tinnen zout
vat, 1ste helft
16e eeuw.
Louis XV zil
veren zoutvat,
midden 18e
eeuw.
Het hoofd op de schouders, 1966 Platlander, 1969
„Mijn ceramiek is vrij van
elke opgelegde gebruiks-
funktie en geeft alleen maar
de luxe van het strikt over
bodige: je kunt er bijna niets
anders mee doen dan neer
zetten en er naar kijken. Ik
kan alleen dingen maken,
die ik zelf leuk vind, zonder
iets er mee te willen betogen
of te bedoelen, zonder er
zelfs aan te denken, wat er
mee moet gebeuren of waar
ze heen gaan. Mijn persoon
lijke betrokkenheid daarbij
is mijn vakmanschap zo
goed mogelijk uit te buiten
en te ontwikkelen, en onder
wijl mijn fantasie zo veel en
zo onopzettelijk mogelijk te
laten meespelen".
De uitspraak is van keramist
Hans de Jong, die tot 21 no
vember in museum Boy
mans-Van Beuningen te Rot
terdam exposeert onder de
titel „Omtrent bakbeesten en
vuurlanders". Hij komt voor
in de catalogus, die een inlei
dende „tweespraak" bevat
waarin de kunstenaar de ge
legenheid krijgt iets over
zichzelf en zijn kunst te ver
tellen. Hij doet er enkele op
merkelijke uitspraken in,
waarmee hij zich duidelijk
apart zet van andere kera
misten, al ontkent hij uite
raard niet bepaalde invloe
den te hebben ondergaan.
Opmerkelijkst is wellicht dat
hij zonder tekeningen werkt.
Zo blijft er altijd de moge
lijkheid van het toeval, soms
ontstaat zelfs al werkende
een heel andere vorm dan
aanvankelijk was bedoeld.
De Jong, Leidenaar van ge
boorte (1932) kreeg in Am
sterdam een gedegen vakop
leiding die de technische on
dergrond vormt die nodig is
juist bij het uiterst speels en
amusant uitbuiten van alle -
mogelijkheden die zijn mate
rialen hem bieden. In het
overzicht dat in Rotterdam
wordt geboden blijkt dat hu
mor en artistieke degelijk
heid hand in hand kunnen
gaan. Bij hen geen ademin-
houden om de schone vorm
van vaasje of potje maar
veelal oprecht plezier om de
amusante vormen die hij
vond. Pas in tweede instantie
merk je hoe verschrikkelijk
knap het werk óók nog is.
In de vroege werken, aan
vankelijk beïnvloed door
Chinese grafsculpturen, be
wonder je de plastische
kracht van het gele paard, de
sterk gesloten vormen van
fantasie-beesten. Later gaat
hij experimenteren met sa
menstellingen van kubus- en
bolvormen en ontstaan er
kostelijke figuren als Holle
buik en Het hoofd op de
schouders. Weer later komen
groei-motieven met open
springende vruchten, soms
samengevoegd tot friesen of
complete wandversieringen.
Altijd is er een verfijnd ge
voel voor kleuren, soms een
al te opzettelijk gebruik van
ingekraste lijnen die er toe
leiden dat hij soms het ter
rein van de keramist gaat
verlaten en puur grafische
elementen invoegt Bezwaar
lijk? Ach, er ontstaan dan
kostelijke stukken als Plat-
landers en die zijn zó verruk
kelijk dat je er vrede mee
hebt dat Hans de Jong al
werkende zijn eigen vorm
wetten maakt.
Aanvankelijk werkt De Jong
met aardewerkvormen, sinds
1963 in het steengoed dat ho
gere temperaturen vraagt
maar meer mogelijkheden
biedt o.m. wat het glazuur
betreft Zelf zegt hij dat hij
zich niet direct een potten
bakker voelt maar wel grote
belangstelling te hebben voor
de potten van anderen. Toch
is hij in al zijn werk in wezen
een pottenbakker, niet een
maker van keramische sculp
turen. Daarvoor is zijn werk
te materiaalgebonden en
blijft het teveel gebaseerd op
de vormen die de oudste
menselijke kunst eigen zija
En dat is goed, want de
kunstenaar verloochent zijn
eigen metier dus niet.
Het werk van De Jong is
permanent in vele Neder
landse en buitenlandse mu
sea te zien. Voor Boymans
was het een hele toer om een
goed overzicht bijeen te
brengen want het werk is erg
gezocht en dus her en der
verspreid. Toch is die moeite
niet vergeefs geweest, want
zo'n overzicht zegt toch meer
dan de enkele stuks die men
normaal te zien kan krijgen.
Het is een tentoonstelling die
men met veel genoegen ziet
om de sprankelende humor
die uit vele voorwerpen
spreekt Het is vaak lachen
om de bakbeesten en vuur
landers. En lachen m een
museum mag, ook als het in
wezen om voortreffelijke
kunst gaat.
Vg.
exemplaar van de Utrechter
Adam van Vianen, van ge
dreven zilver met als stam
een beeldgroepje van een op
de rug van een sater zittende
bacchante. Een schitterend
stuk en het hoogtepunt van
de tentoonstelling.
Het overige is meestal be
scheidener van omvang en
uitvoering. Uit de late midde
leeuwen zijn er tinnen zout
vaatjes, die meestal met een
scharnierdeksel konden wor
den afgesloten. Later werden
er van tin, en ook wel van
zilver, ringvormige houders
gemaakt, waarin een glazen
bakje geplaatst kon worden,
het eigenlijke zoutvat dus. In
de zeventiende eeuw kwam
het zoutvat op voet tot stand
in verschillende materialen.
Het bakje bleef meestal zon
der deksel. Om te vermijden
dat het zout verontreinigd
zou worden werden aan het
bakje verhogingen aange
bracht, bij Van Vianen zoals
men kan zien in kwaborna
ment, zodat men er een
schaaltje met bijvoorbeeld
vruchten op kon plaatsen.
Omdat een honderdtal zout
vaten toch een te eentonige
aangelegenheid zouden wor
den werd de tentoonstelling
uitgebreid met schilderijen
en tekeningen waar zoutva
ten op voorkomen. Een goe
de gedachte. De tentoonstel
ling wordt er levendiger
door, maar ook wordt de in
formatie ineens een stuk rui
mer. Men kan nu zien, op een
kostelijk schilderij van Jan
Steen bijvoorbeeld hoe een
zoutvat zijn plaats vond tus
sen ander tafelgerei. En ook
wordt duidelijk hoe het zout
werd gebruikt. Op de voor
stellingen ziet men onveran
derlijk hoe het zout als een
bolletje op het bakje staat.
Ons strooizout was vroeger
derhalve onbekend. Hoe het
werd afgenomen Iaat een
prent van Wierix „Christus
in het huis van Simon" zien,
waar een der aanwezigen
met een spatel wat zout van
dat bolletje afschraapt.
Omdat op de prenten, dik
wijls is het Laatste Avond
maal voorgesteld, het zoutvat
uiteraard een bescheiden
plaats inneemt heeft men de
aardige gedachte gehad om
bij elke prent een vergroting
van juist dat fragmentje op
te nemen. Schilderijen en
Zilveren zoutv&t van Adam van Vianen, 1622.
prenten zijn uiteraard geko
zen in verband met de ten
toongestelde voorwerpen, zo
dat een gunstigè wisselwerk
ing ontstaat. Als extra „edu
catief element" is er een klei
ne expositie over de geschie
denis van de zoutwinning.
In een tijd waarin het verza
melen van oude gebruiks
voorwerpen een soort van
nationale rage is geworden
zal een tentoonstelling als
„Zout op tafel" natuurlijk
een zalige aangelegenheid
zijn voor de verzamelaars,
die bovendien in de welver
zorgde catalogus vrijwel al
les bijeen vinden wat over
het Nederlandse zoutvat te
vertellen valt. Maar ook niet-
verzamelaars zullen er ge
noegen aan beleven door de
goed doorgevoerde correlatie
lussen voorwerpen en afbeel
dingen, die de tentoonstelling
tof zoveel meer maakt dan
honderd variaties op één the
ma zonder meer.
Vg.
Het zoutvat heeft een eigen
geschiedenis en die maakt
weer een heel klein stukje
uit van onze totale cultuur
geschiedenis. Maar kun je
aan zo'n bescheiden onder
werp een hele tentoonstel
ling wijden. Museum Boy
mans-Van Beuningen te Rot
terdam vond van wel en die
tentoonstelling „Zout op ta
fel" werd nog erg aardig
ook. Men kan dat tot 28 no
vember zelf gaan constate
ren.
De tentoonstelling is samen
Jan Steen - Soo gewonne, soo verteert.
gesteld uit het eigen bezit en
uit dat van de heer H. J. E.
van Beuningen. Er is een
honderdtal exemplaren te
zien, vervaardigd uit allerlei
materialen als zilver, tin, ke
ramiek en glas van de vijf
tiende af tot een enkel vrij
recent stuk toe.
In ons land zijn er nooit zul
ke kapitale stukken vervaar
digd als het beroemdste van
alle zoutvaten, dat van Ben-
v^nuto Cellini, of de vorste
lijke „schepen" die de Fran
se koningen lieten maken.
Toch is er een voortreffelijk