Goudvinken
van Goudriaan
oog in oog
met Philips II
Vlamingen zijn toch anders
{tnofe
VERZEKERING
TSGEH DORST
LOKAAL A.C.W
RERUM NOVARUM
POEDELTJES!
Vlaamse realisme en een vage
hang naar lyrisch mysticisme,
die picturaal reeds belichaamd
waren in de Brugse poorters
Jan van Eyck en Hans Mem-
ling, zijn hem niet vreemd. En
toch! Hij is enigszins anders
dan de zakelijke Kortrijkzaan,
ongelijk aan de doortastende
Gentenaar, verschillend van
de vlotte Antwerpenaar.
Krachtiger is de beschrijving
van een andere Vlaming, die
zegt: „De Westvlaming is ern
stig zonder zwaarmoedig te
worden, olijk maar niet licht
zinnig. Veel bezettingen, veel
aanwezigheid van de dood
naast het bruisen van gezonde
zintuigen, veel vroomheid
naast aardse existentie, heb
ben hem de zin voor het be
trekkelijke aangeleerd. Be
stendige omgang met de gril
ligste meteorologie onderwees
hem de levenskunst om de
vrucht van zijn eigen arbeid
hoog te waarderen. Zij van de
zeekant relativeren nog een
graad verder: het burgerlijke
van de wal te meten met de
maat van het machtige zeeele
ment, avontuur inbegrepen,
het onbestendige en wazige
van de wateren te ijken met
de deugdelijkheid van de vaste
grond."
Beeldende uitspraken die de
ziel van de Vlaming echter
evenmin blootleggen als de zo
veel gehoorde Belgenmoppen
dat doen. Blijft te erkennen
dat er in ons buurland in een
vrij korte periode een volk is
ontstaan, dat, om met oud-eer-
ste-minister prof. dr. G. Eys-
kens te spreken, „gesitueerd
op het kruispunt van machtige
invloedssferen en culturen
zich glorierijk deed gelden in
voorbije eeuwen in onvergan
kelijke werken van geest en
Je mag wel, je mag niet.
kunstenaarschap, maar dat
nadien ingesluimerd lag met
dreigende teloorgang van ei
gen volksaard, van taal en be
wustzijn van eigen waarden.
De Vlaamse beweging, ver
trokken in de vorige eeuw met
minieme en schamele midde
len, bracht het licht van nieu
we hoop, die in het verloop
van één mensengeneratie is
opgelaaid tot een vlam".
De Vlamingen zijn dan ook
nog maar pas „een volk in
beweging, een natie in wor
ding", zoals de auteur Manu
Ruys als ondertitel aan een
boek meegaf. Waarbij bewust
niet wordt voorbijgegaan aan
de troebelen die dét weer met
zich kan brengen.
De toerist echter wordt met
zulke zaken slechts gecongron-
teerd door een wat onbehol
pen geschreven bord „De kust
Vlaams" en wat leuzen voor
de aanstaande burgemeesters-
verkiezingen, waarbij het fla
mingantisme natuurlijk ook
een rol speelt
Veeleer wordt zijn aandacht
getrokken - op zoek naar de
ziel van dit volk - door de
andere wijze van taalgebruik.
De opschriften van café's ge
ven al een goed voorbeeld van
het „anders-zijn" van de Vla
ming. Zo anders dat het vaak
onbegrijpelijk wordt. Wat te
denken van aanplakbiljetten
waarin een „groot sportnacht-
bal" wordt aangekondigd en
een „fakteurkensnachtbal". Of
een ander dat oproept tot deel
nemen aan een „grote bak-
schieting en teerlingwerpen
ten voordele van B. C. de Zoe
ten Inval". En een „bakschie-
ting naar kiekens en konij
nen".
tmtinj-Otn Uyl
...gezondheid..! Gemeentepolitiek, altijd al „innemende zaak
Slecht is. wie er slecht van denkt
Philips II figureert nadrukkelijk op de munten, die afkomstig zijn uit de zestiende eeuw.
De kleine munt, afkomstig uit 1597, is de „jongste" van de serie en geeft daarmee
onderzoekers een indicatie over de periode waarin de kostbaarheden in Goudriaan
moeten zijn gedeponeerd.
GOUDCAAN Nog één, en nog een
en weer één. Armenvol heeft hij nu
al. Terwijl het zweet van zijn voor
hoofd gutst en zich langzaam een
volkomen onbekende sensatie van
hem meester maakt, graaft hij zijn
handen steeds dieper, steeds sneller
in de open kruik, die voor hem
tussen een mengsel van stenen en
aarde ligt. Het zijn er zo veel, dat
hij er al een paar heeft laten vallen:
donkere, groen uitgeslagen munten.
Grote zware rijksdaalders lijken het
wel. De kruik is leeg. Hij springt
op en begint te rennen naar zijn
boerderij, waar hij Aaltje in de
keuken weet. Hij roept al van verre:
„Ik graaf munten op. Munten!" Als
getroffen kijkt hij schichtig om zich
heen. Misschien heeft iemand hem
gezien of gehoord. Dan schaamt hij
zich voor die gedachte en baant zich
zwijgend een weg door het hoge
onkruid,
Jan een Aaltje de Roode (allebei nog
net geen dertig) beginnen gelijktijdig
te giechelen. Jan heeft hun letterlijk
fortuinlijke droom weer naverteld.
Voor de zoveelste keer, want sinds
die gedenkwaardige, snikhete mid
dag heeft de telefoon niet stilge
staan. De „Goudvinken" van Goud
riaan worden ze genoemd, nadat be
kend werd dat die 51 grote, ongepo
lijste brokken metaal zestiende-
eeuwse Philipsdaalders bleken te
zijn. Samen vormen de 51 zilveren
munten met de beeltenis van Philips
II volgens het Penningkabinet in
Den Haag. waar ze op dit moment
nader onderzocht worden, een waar
de van 15.000 gulden.
De bejaarde inwoners van Goud
riaan, gehucht in het drassige cen
trum van de groene zee die Alblas-
serwaard heet, knikken bedacht
zaam het grijze hoofd. Ze hebben het
altijd al gezegd. Hun dorp is zo oud,
minstens zeven eeuwen, dat de bo
dem vol moet zitten met schatten.
Niet voor niets werd Jan en Aaltje,
sinds zij drie jaar geleden de oude
boerderij aan Goudriaan's enige
langgerekte kronkelweg kochten,
voortdurend gevraagd of zij de „pot
met gouden tientjes" al hadden ge
vonden. Ze hadden nuchter de
schouders opgehaald en waren ijver
ig verder gegaan met het opknappen
van hun antieke waterboerderij, die
bestaat uit een dakconstructie op
palen en waarvan de muren in vroe
ger eeuwen elk jaar door het water
werden weggespoeld.
En toen overleed Snuffie. Het konijn
had de verhuizing naar een hok met
talloze soortgenoten niet overleefd
en er moest een waardige laatste
rustplaats voor hem gevonden wor
den. Jan begaf zich naar de uitge
strekte tuine keek spiedend rond
naar een geschikte plek. Hij had al
vaker dode dieren begraven en koos
daarvoor altijd een plaats in een
drassig gedeelte waar de schep Wei
nig tegenstand ondervindt Volstrekt
tegen elke vorm van logica in sloeg
hij deze keer de weg in naar de
uiterste linkerzijde van zijn 5000
vierkante meter grond, een gedeelte
waar hij alleen puin en stenen zou
vinden. Een stuk land bovendien
waar het jaar ervoor drie dagen lang
draglines en bulldozers hadden ge
daverd. En uitgerekend op die plaats
ging hij proberen een konijnengrafje
te delven in de steenmassa. „Het is
heel gek", zegt hij terwijl de opwin
ding zichbaar terugkeert", maar de
schep moest en zou daar de grond
in. Ik kan het nog steeds niet verkla
ren". Pas na gebruik van brute been
kracht verdween de schep in de
grond en bijna direct voelde Jan iets
breken. Met zijn hand haalde hij een
steen weg en toen zag hij ze: stapels
groene schijven. Keurig gerang
schikt in een oude kruik, die het had
begeven onder het geweld van de
schep.
In hun panische nieuwsgierigheid
begonnen Jan en Aaltje zo snel mo-
Met stenen kruikje waarin Jan de Roode 51 waar
devolle Philipsdaalders aantrof en dat hij met
zijn schep vrijwel doormidden hakte.
gelijk de munten met een afwasmid-
del van de aanslag te ontdoen om
te kunnen zien wat Jan nou precies
uit de poldergrond had opgediept.
Maar het zat hem allemaal toch niet
lekker. Hij belde een bevriende poli
tieagent, waarvan hij wist dat deze
over enige kennis van antiek be
schikt De man beleefde echter de
schrik van zijn leven, toen hij de
schatgravers in de keuken bezig zag.
Hij brulde hen toe te stoppen met
die barbaarse activiteiten, die onher
stelbare gevolgen hadden kunnen
hebben. Na uitgebreid en vooral
koortsachtig overleg werd besloten
het Penningkabinet te waarschuwen.
Inmiddels had ook de burgemeester
kennis genomen van de eerste
vondst in zijn gemeente en kwam
persoonlijk de „buit" bekijken. Het
was Jan en Aaltje al snel duidelijk
dat zij niets van autoriteiten te vre
zen hadden; zij waren zowel vinders
als eigenaars van de munten, waar
door de hele opbrengst hun toe zou
komen.
„Over oudheidkundige voorwerpen
bestaat een enorm misverstand",
weet Jan nu. „Onstellend veel vond
sten worden niet gemeld, omdat de
mensen denken dat zij de voorwer
pen af moeten staan. Ze verkopen
ze voor een habbekrats uit pure
angst. Wel moeten de vinder en de.
eigenaar van de grond de onbrengst
delen, maar bij ons valt dat samen.
Bovendien is die opbrengst belas
tingvrij". Nog op de avond van de
luctratieve begrafenis werden 42
munten keurig op tafel uitgestald en
de scherven van het kruikje aan
'kaar gelijmd. Omdat er enkele
stukken aan ontbraken, besloot Aal
tje de volgende dag nog eens te
zoeken. Ook zij beleefde toen de
spanning die Jan haar beschreven
had, want tussen de stenen vond zij
nog negen munten.
Het kruikje, dat de vorm van een
bierpul heeft, wordt nu onderzocht
en gratis gerestaureerd door de
rijksdienst voor oudheidkundig bo
demonderzoek in Amersfoort Na te
rugkomst krijgt de bruin geglazuur
de kruik, waarop een afbeelding van
St. Joris en de draak is aangebracht
een fraaie plaats in de oude boerde
rij, want verkocht zal hij niet wor
den. De munten zullen op twee of
drie exemplaren na wel in verzame
laarshanden overgaan. Er is belang
stelling genoeg. Want de „schat van
Goudiraan" heeft inmiddels landelij
ke bekendheid gekregen. Zeker na
dat Felix Meurders Jan om half acht
's morgens via de telefoon in een
rechtstreekse radio-uitzending sleep
te en hem overdonderde met de
vraag: „En Jan, ligt je hele tuin al
open?" Jan heeft toen haarfijn uitge
legd dat deskundigen hem hebben
bezworen dat de kans op nieuwe
vondsten minimaal is. De kruik is
destijds waarschijnlijk pijlsnel ver
borgen of neergelegd door iemand,
die vast van plan was de buit later
op te halen, maar er nooit aan toe
is gekomen.
„Dan ben ik net iets te nuchter om
toch de hele boel open te gooien.
Maar m'n broer is door het dolle
heen. Hij is nu bezig een detector te
maken om het hele terrein af te
zoeken. Dus wie weet"
Wout Batenburg
Daar komt de ware volksaard
bloot, tegelijk met de verwon
dering bij de toerist, die een
nieuw „werkterrein" ontdekt
heeft in zijn vakantie. Het
vastleggen van alle hem
vreemd of grappig voorko
mende dingen in Vlaander-
land, naast de geijkte vakan
tiekiekjes. Dat is alleen al de
moeite waard. Om dan uit te
rusten met een schuimend glas
bier in een eerlijk bruin café,
zoals dat in Brugge, waar men
het opschrift vindt:
„Bier zuipen is zonde
Bier drinken een gebed
Laat ons bidden".
Gerard Croné
Een vroege herfst tekent nu al
met gele en roze pastelstreken
de bomen in het Westvlaamse
land. De altijd malse grazig-
groene weiden langs riviertjes
als de Uzer en de Kemmel-
beek of kanalen als dat van
Brugge naar Sluis of van Pas-
sendale naar Nieuwpoort zijn
bruinig dorre dorstende vlak
ten geworden waarin verma
gerde koeien staan te hol-
ogen. Zelfs de weelderige ga
zons voor de grootse villa's
achter de duinen van Knokke
en Het Zoute liggen er triest
bij nu op straffe van hoge
boeten besproeien verboden
is.
Het geeft de toerist échter de
kans zijn aandacht onverdeeld
te wijden aan de Vlaming zelf,
en dusdoende pas het ware
toerisme te bedrijven: het zoe
ken naar de ziel van het volk
dat men bezoekt In West-
Vlaanderen lijkt dat niet zo
erg moeilijk. De Vlaming ad
verteert graag zijn kwaliteiten,
al is het misschien niet juist
om alle Vlamingen over één
kam te scheren. Een Brugge
ling is anders dan een Ieper-
ling en die weer anders dan
een Dammenaar. Of, over
Bruggelingen gesproken, zoals
Raf. Dusauchoit het zegt: „Hij
deelt de eigenschappen die
men de Vlamingen gaarne toe
schrijft, namelijk van noest te
werken en daarnaar te leven,
van taai te volharden en twin
kelend te schertsen. Het
Schijn of werkelijkheid?