Veelzijdige en boeiende kijk op dorpstragedie Samensteller Grote Van Dale zet punt achter woordenboek Tod van Reen maakte het zijn lezers niet gemakkelijk in het begin van zijn roman „Landverbeuren". Hij trek een clichedoos open, die gezien de tegenwoordige literai re praktijk al in een zeer grijs verleden met de reiniging is meegegeven. Het is alsof Ton van Reen bij het schrijven van de openingszinnen zich vast bad voorgeno men zoiets als „echte literatuur voor de eeuwigheid" aan ,zijn creativiteit te ont worstelen. Helaas kwam bij niet verder dan de al te geforceerd aandoende passa ge: „De felle kreet van een kind sneed door de stilte die loom over het plein hing. De struiken in de kaffehof rilden ervan. Slapende vogels donderden van hun takken en de druppels dauw in het gras lichtten van schik op. De zon brak uit de aarde en zette het dorp in een witte gloed die een lange hete dag voorspelde". Zoiets is al vele malen eerder en vele malen beter geschreven en zo men het boek na deze zinnen niet meteen als ca deautje heeft weggeschonken aan een ver familielid, dan houdt men zijn hart vast om wat deze Limburgse schrijver nog in petto heeft'. Maar dan plotseling breekt de zon uit de letterbrij en zet het boek in een witte gloed die een aangrijpende intense leeservaring voorspelt. Na een bladzijde of wat is hij bekomen van zijn hoogdravende scheppingsdrift en begint hij te schrijven op een manier, die je onverbiddellijk aan het boek bindt tot en met het allerlaatste woord. Met zijn barokke taalgebruik vol zuidelijke uitdrukkingen en zijn soms bonkige zins bouw weet hij een aangrijpend spannings veld op te bouwen, waarin de sfeer van het dorpspleintje bijna tastbaar wordt. Op dat plein ligt een kind te sterven, terwijl het leven aanvankelijk vrijwel zijn gewone loop gaat. De doorsnee-inwoners, inclusief de vader van de jongen, gaan onbewogen aan het stervensproces voorbij. Het zijn daarentegen degenen die uit de bekrompen gemeenteschap zijn gestoten, die zich het lot van het kind aantrekken: Kaffa, de dorpsgek, die door voortdurende oefening dorpskampioen in het spel landverbeuren is, en Céleste, het café-meisje, dat een zeer slechte reputatie in het dorp heeft. Door zijn ongeneeslijke ziekte heeft ook het kind zich buiten de dorpsgemeenschap geplaatst en daarom vinden de dorpelingen het meer dan genoeg als het sterven tech nisch goed wordt afgewikkeld: biechten, zegenen, afleggen en negraven. Als dat allemaal in orde is, heeft het dorp zich uitstekend van zijn taak gekweten. Voor menselijke hulp is de jongen daarom aan gewezen op de verschoppelingen, die ech ter met de gemeenschap in conflict komen als ze van hun betrokkenheid blijk geven. Rond het bed van de jongen ontwikkelt zich zo een soms stil dan weer hardhandig gevecht, een uitbarsting van emoties waar bij iedereen laat zien wat hij (niet) waard is. Als het kind uiteindelijk sterft, heeft het dorp zich hechter dan daarvoor hervonden en kunnen de randfiguren niet langer wor den getolereerd. De dorpsgek verliest zijn enige reden van aanwezigheid in het dorp, zijn kampioenstitel landverbeuren, en ver trekt met het café-meisje. Het dorp leeft verder, alsof er niets is gebeurd. De woelige gebeurtenissen en hoog op laaiende emoties worden door Van Reen afwisselend fel, afstandelijk, idyllisch, hard en emotioneel beschreven, zonder dat hij één moment zijn greep op het verhaal verliest. Als verteller kruipt hij voortdu rend in de huid van een van de betrokke ne, die hij dan zijn of haar visie op het gebeuren en de andere personen laat ge ven. Als lezer kijk je voortdurend door andere ogen op het pleintje, alsof ieder mera draagt, waarvan de beelden t zijn op het moment dat dat bijdrage aan de gebeurtenissen levert. HlLl Berg In wezen zijn het dan ook niet meer <jf kleine schetsjes vanuit steeds een anófoiei optiek, die op een vernuftige wijze tot eenheid gesmeed een doorlopend verb1 vormen. Door deze „estafettebouw" is We i Reen in staat de vele personages lel lang 'secht en geloofwaardig te maken, v/l kenv ,door op de zwakke en trage start na,i Hilv* voortreffelijke roman is ontstaan. zieke Dev getrc Ton van Reen: Landverbeuren. U«f d' Agathon, Bussum. Prijs: 16,50. na 35 jaar redacteurschap tijd is geworden de zorg voor het woordenboek over te dragen. „Aan wie? Dat weet ik nog niet, maar het zal wel niet één persoon zijn. Het werk wordt zo omvangrijk, dat voor de volgende druk het beste een team kan worden gevormd. Voorlopig is dat echter nog niet aan de orde, omdat het een jaar of tien zal duren eer deze druk weer bewerkt moet worden. Intussen blijf ik wel doorgaan met het verzamelen van gege vens, zodat ik toch een vinger in de pap houd". Nadat de heer Kruyskamp heeft laten we ten, dat hij in de toekomst wat meer tijd aan zijn hobbies hoopt te kunnen besteden, ligt de vraag voor de hand in welke bezig heid de geleerde behagen en ontspanning vindt. Bij het stellen van die vraag dient men op het vreemdste te zijn voorbereid, want het is een bekend feit dat weledel- zeergeleerde personen vaak de meest bi zarre of onverwachte vrijetijdsbezigheden hebben. De gigantische hoeveelheid boe ken in de gang en de werkkamer („Een neefje is ooit aan het tellen geweest; hij kwam tot zeventienduizend en is toen op gehouden") zouden wel eens kunnen wij zen op een grote modeltrein op zolder of in de kelder. „Een trein, zegt u? Speelgoed, bedoelt u? Speelgoed? Nee.ik geen speelgoed", zegt hij lichtelijk verbijsterd. „Ik hoop mijn letterkundige belangstelling meer te kunnen botvieren", vervolgt hij wanneer hij de gedachte aan het treintje weer wat te boven is gekomen. „Ik ben van plan meer aan de letterkunde te gaan doen, al zal het niet te veel hedendaagse Nederlandse literatuur worden, want door mijn beroepsdeformatie kan ik het niet laten voortdurend woorden te onderstre- „Elitair?". vraagt de samensteller, die nu een zekere irritatie niet weet te verbergen achter zijn hoffelijkheid. „Daar ben ik het bepaald niet mee eens. Ik geef niet toe aan de tendens om aan woorden als „elite" of „intellect" een denigrerende betekenis te verbinden. Dat zijn kreten, waarmee wordt gediscrimineerd ten aanzien van iemand die zijn neus uitsteekt vanuit een hoek waar men zich gediscrimineerd voelt. En wat die omschrijving betreft: er zijn nu eenmaal termen, al zijn het uitzonderingen, waarbij je niet ontkomt aan een bepaalde appreciatie. In het algemeen heb ik naar objectiviteit gestreefd, maar bij sommige woorden ontkom je niet aan een subjectief element. En wat men er ook over zal schrijven, de popmuziek is naar mijn me ning nog steeds triviaal en lawaaimakerij". Hoe pertinent'deze uitlatingen ook mogen klinken, dr. Kruyskamp is niet doof voor „de stem des volks". Niet voor niets laat de zich in het voorwoord beleefd aanbeve lende samensteller weten, dat op zijn adres aan het Rapenburg in Leiden op- en aan merkingen en bijdragen met dank worden ingewacht, omdat hij onmogelijk alleen het Nederlandse woordgebruik volledig in de gaten kan houden. Het is overigens voor de laatste maal, dat een dergelijke opwek king van het Leidse adres zal zijn voorzien, want de heer Kruyskamp meent dat het LEIDEN De Grote Van Dale onfeilbaar en volledig? „Ja", zal Nederland ongetwijfeld met overweldigende meerderheid zeggen, als er een enquête naar wordt uitgevoerd, al was het alleen maar om de hoogste autoriteit in woordspelletjes in zijn huishoudelijk gezag te bevestigen. „Neen", antwoorden de professionele muggezifters, die bij het verschijnen van een nieuwe druk een paar dagen vrij nemen om te kijken wat de respectabele heer Van Dale in zijn alwetendheid heeft vergeten. „Lunchpauze" is een van hun vondsten in de onlangs uitgekomen tiende druk, die inderdaad net als zijn voorgangers geen aanspraak op volledigheid kan maken. Om dat te constateren hoef je maar een uurtje te gaan sprokkelen om dan tot je verbijstering of verwondering te moeten vaststellen dat een hoogst alledaags woord als „bouwpakket" in Van Dale geen erkenning heeft gevonden. Of neem het gebeuren rond Nederlands meest beluisterde radiozender, Hilversum 3: een plugger kan in Van Dale opzoeken wat zijn beroep inhoudt, maar als hij beroepshalve wakker ligt om alarm- of troetelschijven dan zal hij zijn dokter aan de hand van het woordenboek niet duide lijk kunnen maken waar hij zich bezorgd om maakt. De kunstfluiter, die dankzij de vertrossing uit het verdomhoekje is geko men en via een stipnotering op de hitpara de is beland, zodat hij zich na het roken van een stikkie een snorfiets kan aanschaf fen en een hotdog kan eten in een bistro, plaatst een gebruiker van Van Dale ook voor onoverkomelijke problemen. Van de woorden in deze voor iedereen begrijpbare, zin komen in het woordenboek immers niet voor: kunstfluiter, vertrossing, verdom hoekje (wel -boekje), stipnotering, hitpara de, stikkie, snorfiets, hotdog en bistro. Is hiermee Van Dale ontmaskerd? Ieder weldenkend mens zal het met samensteller dr. C. Kruyskamp ontkennen, al blijft het natuurlijk jammer dat bij het streven naar volledigheid in het vermelden van gangba re, ingeburgerde woorden een aantal daar van buiten het bereik van de samensteller blijkt te liggen. Maar dat is zijn onvermij delijke lot, waarvan de Leidse neerlandi cus, die sinds 35 jaar voor de Van Dale tekent, zich meer dan wie ook bewust is: „Volledigheid is een heel betrekkelijk be grip. Er zouden dan enige miljoenen woor den in moeten staan, omdat in vrijwel elk boek en elk tijdschrift of dagblad wel een woord staat, dat niet in Van Dale is opge nomen. Het zou betekenen, dat het woor denboek minstens tien maal dikker zou moeten worden, dan het al is. Daarom heb ik me beperkt tot die woorden die in de taalgemeenschap in zeer ruime zin leven. Volmaakte woordenboeken zijn er nu een maal niet, zijn er niet geweest en zullen er niet zijn. Ik troost me met de gedachte, dat een onvolledig woordenboek altijd nog beter is dan helemaal geen woordenboek". „EEN CENTRIFUGE IS NOG GEEN DROOGZWIERDER" Bij een dergelijk standpunt is men geneigd het woord „elitair" in de mond te nemen, zoals ook werd gedaan door critici die tot hun ontsteltenis in het woordenboek lazen dat popmuziek wordt omschreven als: bij jeugdige en onrijpe personen in de smaak vallende amusementsmuziek". pen. De letterkunde is uiteindelijk mijn oude voorkeur, want ik ben destijds in die richting afgestudeerd. Dat ik toch in de taalkunde terecht ben gekomen komt, doordat ik na mijn studietijd een jaar werkloos ben geweest en toen een adver tentie zag voor een medewerker voor het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Die Het bewustzijn van de beperktheid van zijn werk doet de heer Kruyskamp de schouders ophalen bij de gedachte dat huiselijke ruzies bij spelletjes als het scrab ble worden beslecht met de wijsheid van Van Dale. „Het uitgangspunt, dat een woord pas bestaat als het in Van Dale staat is onjuist", zegt hij. „Het omgekeerde is waar: ómdat een woord bestaat, staat het in Van Dale. Men kan er dus mee bewijzen, dat een woord bestaat; niet dat het niet bestaat". De heer Kruyskamp is overigens van me ning, dat hij zijn woordenboek niet heeft gemaakt voor puzzelliefhebbers: „De laat ste drukken zijn terecht gekomen in krin gen, waarvoor Van Dale eigenlijk niet is bestemd. De Grote Van Dale is altijd een woordenboek met een taalkundige opzet geweest, dat bij het hanteren enige ontwik keling van de gebruiker vereist. Als men sen een definitie niet begrijpen, dan ligt dat dus niet aan mij, maar aan de mensen zelf. Ze hebben gewoon een verkeerd woordenboek gekocht". Hoewel hij er geen harde heeft, heeft dr. Kruyskamp de dit proces moet worden geweten onderwijs, dat zich volgens hem weinig bekommert om een gebruik. Dat het zich wel vereenvoudiging van de heer Kruyskamp al even van de spelling is niet om het maar om het woordbeeld vast Dale geworden en heb ik de band m |je a: W.N.T. aangehouden, net zoals deT heer Van Dale in de vorige eeuw Een van de eigenschappen, die een steller van een woordenboek in hebben om zijn taak naar kunnen vervullen, is dat hij wust taalgebruiker moet scherp oog voor de taal. Het verloren gaan van het het woordgeslacht, is zo'n proces, dr. Kruyskamp wordt gesignaleer laatste tien jaar gaat het heel hard. de jongeren hebben geen benul het woordgeslacht. Zinnen als „de bouwkunst in al zijn grootheid" gemeenschap die voor zijn waakt" vinden ze heel normaal, in beide gevallen het bezittelijk woord „haar" had moeten bruikt. Ook het onderscheid en „het" vervaagt, met de „het". Het voornaamwoord „haar" dit proces een andere functie en steeds meer verbonden aan woorden als „gemeenteraad" en land". De manier waarop dat geb afspraak, die los staat van de gen in de taal. Gaat men aan morrelen, dan wordt het alleen overzichtelijker. En dat is nodig, want de spelling is goed te Beweert het onderwijs het moet de schuld daarvan bij systeem worden gezocht en niet spelling". Het bewuste taalgebruik dat dr. Kb kamp voorstaat, is iets anders dan ta<jrv|-| risme, waar hij totaal niets van moetM" ben. „Puristen doen zeer gevaarlijke! gen en schieten tekort in taalgevoel' veroordeelt hij het vooral in België voo (Vai mende streven om onze taal van ie vreemde invloed te ontdoen. „Het vei JTRI den van vreemde woorden is heel n jng als ze op ergelijke en indringende enVe worden gebruikt. Het veelvuldig geb rote 'van het woord „link" bijvoorbeeld is lechi verengelsing die onjuist is, omdat u een goed Nederlands woord, schakel, hebben. Het woord „etage" op de zw ;taat lijst plaatsen is daarentegen volkomen folk juist. Op zichzelf zou „etage" kunnen ieroe den vervangen door „verdieping", n ieids hoe zit het dan in de samenstellingen? moeten we dan met „etagewoning?" consequenties zien de puristen niet, or ie di ze te weinig taalgevoel hebben". „Onlangs las ik nog, dat een groep Bé jte| vond dat we het woord „centrifuge" i e ten verbannen. Ze hadden bedacht te „droogzwierder" veel beter is. Prac M; niet waar? Alleen zijn ze vergeten, d nog ziets als een ultracentrifugeprojec staat. En met de beste wil van de wé i0110' kun je toch onmogelijk beweren, da! «n atoomgeleerden die aan het project ken, het radio-actieve materiaal in droogzwierder doen". R ;em\ ingl De tiende druk van Van Dale's Giing Woordenboek der Nederlandse Taal is ;und uitgave van Martinus Nijhoff te Den Hfeer en kost 175,-. ing

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1976 | | pagina 6