„Een mens gaat eerst de berg op en sjokt daarna weer naar beneden" De eetzaal: monniken met gasten aan tafel In de kaarsenmakerij van de abdir visietoestel De meeste abdijen in Ne derland zijn al geruime tijd uitgerust met zo'n electronisch doorgeefluik. De uitslag in Egmond was dertig tegen, vier vóór. Bij de voorstemmers was ook pater Jan de Glas, die achteraf opge lucht zegt: „Ik was blij, dat hij er niet kwam. Zo'n ding hoort in ons klooster niet thuis". „Terecht", meent Philip Holt, „de televi sie zou het kloosterleven in Egmond totaal veranderd hebben. Een praktisch punt was met name: wanneer wordt er gekeken? De enige tijd, die in onze dagorde over bleef was tussen half acht en half negen 's avonds. Dan worden er meestal natuurfilms, tekenfilms en nieuwsberichten uitgezonden. En daar schaf je zo'n toestel niet voor aan. Toch keren we ons niet af van de wereld. We zijn wel degelijk kinderen van onze tijd, maar we bekijken de dingen liever op afstand, vanuit ons eigen perspectief. Wij willen onze eigen vrijheid bepalen en volgens ons zijn er belangrijker zaken aan de hand dan wat de televisie in je kamer brengt. Daarom hebben we ook geen eigen bezittingen. In een gemeenschap als de onze is het ondenkbaar, dat iemand privé-zaken heeft: een fles wijn onder bed, een kanariepiet in de hoek, prach tige boeken op de plank, eigen stukje merkzeep op de toilettafel. Wij hebben ook geen auto, want een auto kost geld en een man, die hem onderhoudt. Je kunt de boodschappen ook opsparen en ze op de fiets in het dorp gaan halen. Op die manier houd je tijd over, creëer je ruimte. Wij leven zo alternatief, als je maar kunt bedenken, maar wel con stant vanuit een opdracht. En als er gemoderniseerd moet worden dan al leen met de grootst mogelijke wijsheid. Je zou je kunnen voorstellen, dat met de traditie van het zwijgen in onze kloosters gebroken wordt. Maar nie mand peinst erover. Want in de praktijk blijkt, dat de stilte functioneel is. We hebben nu per dag twee maal een half uur conversatie en dat is meer dan voldoende om de belangrijke zaken uit te wisselen. De rest is meestal toch gezwets. Het is trouwens heerlijk om in de refter naast mensen te zitten, die geen mond open mogen doen. Dat be spaart je een hoop ergernis". Telgangers Gods eigen dertig telgangers spoeden zich daarom tot nader order voor de tweede keer zwijgend naar de kerk, ditmaal voor de Lauden. De zon is drie minuten eerder uit een wolkengrot ge kropen en staat als een halve oranje kaas op de horizon. Geografisch be vindt hij zich op dat moment boven de stad Edam. Frans Berkelmans zet wederom in: „Ontwaakt oh mijn glorie, harp, citer ontwaakt. En het morgenrood zing ik wakker". Achter hem gaapt een mede broeder hartgrondig. Waarschijnlijk heeft hij vergeten om bijtijds zijn harp je te stemmen. Er wordt vervolgens ook gezwegen tij dens de maaltijd, die volgt op de Sex ten. In de refter roept Abt Adelbert Gods zegen af over de aangedragen spijzen: melkpap, bruine bonen met jus, aardappelen en watergruwel. Begeleid door het ritmische tikken van lepels en vorken leest de grijze pater Jan Hof met het geluid van een snorrende brom tol een hoofdstuk voor uit een boek over de geschiedenis der Joden. Als de schare der Israëlieten net is opgerukt tot de boorden van de Rode Zee laat één der monniken een mes op zijn bord vallen. De voorlezer stokt midden in de hout moeilijkheden had zei de Franse abt: „Mon enfant, regarde le Seigneur". Ik was toen al een kerel van in de dertig, maar ik vond dat prachtig. Ik heb nooit ergens een hekel aan gehad. Ik ben lang professor geweest, maar dat is voorbij. Een mens gaat eerst de berg op en sjokt daarna weer naar beneden. Ik ben nu aan die tweede fase bezig en dat is ook niet niks. Ik ben momen teel belast met het bestek en 's middags werk ik in de kaarsenmakerij of in de tuin. Natuurlijk doe ik daar alleen het grove werk, want ik heb niet voor tuinman geleerd. Ik vind dat prachtig, want ik heb overal de ruimte Offer Als hij 's avonds terug is gekomen zegt hij: „Eigenlijk lag het beschouwende leven me niet zo. Het is ook in feite tegen de natuur. Een man laat zich niet zo gemakkelijk opsluiten. Vanaf mijn intrede in 1920 heb ik wel degelijk het gemis van een vrouw ge voeld. Ik vond het een offer en dat ervaar ik nog zo. Maar het is in mijn leven nooit een drama geworden. Als ik in de bijbel lees over Jezus. Over de geweldige dingen, die hij heeft gedaan. Als ik me realiseer, dat Deze Mens hier op aarde heeft rondgelopen, dan vind ik, dat die Man best een offertje waard is. Dat wilde ik u eigenlijk nog vertel len. Ik wens u een gezegende nacht". Hij schuift de houten deurklink behoed zaam in het slot en sloft de lange nacht binnen. Voor hem heeft de toekomende tijd al lang geen geheimen meer. LEO THURING Philip Holt: één van de twee gastenpaters De bejaarde monnik Jan de Gast: nu in trui en lange broek Weidse kloostergang: spel van licht en donker volzin, werpt een lange, gepijnigde blik in de richting, vanwaar het rinkelen kwam en schudt het hoofd. Aan de tafel naast hem wordt besmuikt achter de servetten gegrinnikt. Onverbiddelijk Enkele uren later wacht ik op de onverbiddelijke nacht. De inventaris van gastenkamer negen bestaat uit een houten bed met daaronder een witte, stenen nachtspiegel, voorts een tafel, drie stoelen, een wasbak, prullenmand en een schilderij van de wonderbaarlij ke visvangst. De westenwind huilt aan het raam. De bomen in de kloostertuin zingen een lied, waar Kethelby nooit van gedroomd heeft. Vanaf de muiir tegenover het bed kijkt de legendarische Amerikaanse monnik Thomas Merton met geamuseerde zwart-wit blik in mijn richting. Hij schreef uit eigen ervaring, toen hij de monnik een zoeker naar God noemde, die reeds door God gevonden is. Hij schreef ook: „Een monnik is een man Gods, bereid om te sterven teneinde Hem te zien. De monniken in onze wereld dragen het kruis van Christus". „Ik geloof, dat ik iets vergeten heb", zegt pater De Glas bij zijn tweede be zoek, „ik heb u vanmiddag verteld, dat ik een zondagskind ben. Ik heb inder daad nooit de moeilijkheden gehad, waarover een Johannes van het Kruis schreef. Hij zei, dat een monnik door een eindeloze woestijn van eenzaamheid trekt. Gek, maar ik heb me nooit zo druk behoeven te maken. Bij mij kwam het allemaal vanzelf, geleidelijk aan. Als ik vroeger in de Abdij van Ooster De oud-Rijswijker André Zegveld: kwam op bezoek en bleef toen maar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1976 | | pagina 19