OBERAMMERGAU De resolute Engelse dame
op het VW-kantoor krijgt met alle beleefdheid een
kat in de zak: „Nee, mevrouw, u kunt nog geen
kaartjes voor de volgende passiepselen bestellen".
Een theaterdirecteur, die vier jaar voor een geplan
de uitvoering om reservering zou worden gevraagd,
zou van artistieke trots het bloed naar het hoofd
stijgen. In Oberammergau echter worden dergelij
ke verzoeken gerangschikt onder het chapiter:
onafwendbare oud-testamentaire bezoekingen.
VVV-directeur Helmut Gallist: „In 1970 hadden we
zo ongeveer twee miljoen bestellingen, maar we
konden „slechts" 560.000 toeschouwers onderbren
gen. Daarom worden we jaren tevoren bestormd
met aanvragen, zoals met die dame, zo gaat het
nu al sinds lang, dag in, dag uit".
Voor de spelen van 1980 verkoopt Oberammergau
dus nog „nee", maar niet uit overmoed, omdat het
passiespel toch wel zijn afnemers vindt. Een groep
in het Beierse dorp aan de voet van de Alpen verzet
er zich de laatste jaren feller dan ooit tevoren tegen,
dat het domweg rust op de lauweren van het succes.
Onze eeuw mag dan wel als revolutionair gelden,
maar in Oberammergau heeft men de rollen precies
omgedraaid. Terwijl de voorvaderen steeds vol zelf
kritiek vernieuwingen doorvoerden of minstens het
spel sterk bijschaafden, hielden hun nazaten van
de twintigste eeuw de boot van vernieuwingen met
angst in het hart af.
Kennelijk is hun geloof wankelmoediger dan dat
van de Oberammergauers in 1633. In dat jaar was
de pest in het lichaam van een ongehoorzame
dorpszoon, die listig de poortwachters had weten
te omzeilen, het plaatsje binnen geslopen. In zijn
dood sleurde hij talloze dorpsbewoners mee en zoals
ook wel elders gebeurde, legden de overlevenden
de gelofte af, dat zij elke tien jaar een passiespel
zouden opvoeren wanneer de pest zou verdwijnen.
De gesel verliet het dorp inderdaad snel en reeds
in 1634 voegde Oberammergau de daad bij het
woord. De eeuwen door hield men er zich trouw
aan, zij het dat men voor 1680 besloot van dat jaar
af de spelen telkens na een afgerond decennium
op te voeren.
In de streek met zijn riike kloostertraditie vormde
het voor de burgerij geen enkel probleem een
geschikt stuk te vinden. Vlijtige monniken van
omringende kloosters produceerden aan de lopende
band stichtende lijdensspelen en vooral de nabijge
legen Benedictijnerabdij Ettal was van meet af aan
een rijk borrelende bron. De première van bijna
3 1/2 eeuw geleden kon daarom al plaats vinden
aan de hand van een reeds in 1622 geschreven „spel
over het lijden en de dood van onze heer Jezus
Christus".
Hoe lang dit, al dan niet met veranderingen, werd
opgevoerd, daarover verschaffen de Oberammer-
gause kronieken .geen uitkomst. Een verandering
van historische aard vond er echter plaats toen de
'monnik Ferdinand Rosner, eveneens uit Ettal, voor
de uitvoeringen van 1750 een nieuw spel schreef,
dat zelfs door Germanisten van onze tijd als een
uiterst gaaf dichtwerk met prachtige allegorieën
wordt beschouwd. Zijn melodieus klinkende jamben
werden in een latere periode zelfs door Goethe in
zijn „Faust" toegepast.
De hervormers bleven echter op de fraaie Oberam-
mergause speelweide dartelen. In 1820 hadden zij
tenminste genoeg van Rosners barokke taal en deed
de Ettaler pater Othmar Weis zijn intrede met een
brok proza, waarin litteraten sindsdien onafgebro
ken de scherpe tanden van hun kritiek hebben
gezet.
In deze situatie veranderde niets toen de Oberam-
mergause pastoor Josef Daisenberger voor de spe
len van 1860 een „nieuw" schreef, want zijn bewer
king is nagenoeg geheel op de tekst van Weis
.gebaseerd.
Vele decennia lang bezorgde dit spel Oberammer
gau overvolle huizen en deze economische garantie
was er, tezamen met de overtuiging „een volkomen
eigen spel" te hebben, de oorzaak van, dat men
stoer aan het oude vasthield. Desondanks bleef het
verzet groeien en vooral de ontnuchterende uitwer
kingen van de Tweede Wereldoorlog ontmaskerde
Daisenbergers spel als een tekst vol bombastische
taal, waarvan de „spontane" volkskreten een onbe
vangen toeschouwer als je reinste kitsch in de
klinken. Het lot, dat de Joden miljoenenvoudig
getroffen had, was er bovendien de oorzaak van,
dat men aanstoot ging nemen aan de vrij talrijke
anti-semitische kreten. Daisenberger had er zijn
versie mee gegarneerd in een periode, waarin het
katholiek gemeengoed was het Joodse volk collec
tief de schuld aan de moord op Christus op de
schouders te leggen.
Eigenzinnigheid van een geïsoleerde dorpsbevol
king, het vermeende gebrek aan wat beters en angst
zijn publiek te verliezen waren echter vooralsnog
de motieven, waarmee Daisenbergers versie voor
alle eeuwigheid bewaard leek te zijn. In 1970 won
de oude pastoor tenminste weer het pleit en als
enige concessie zuiverde men het stuk van de
anti-semtische passage.
Terwijl men zich nu voorbereidt voor 1980 is het
verzet zich echter zo krachtig gaan roeren, dat de
conservatieven eindelijk het onderspit lijken te gaan
delven. Als revolutionair ontpopte zich vooral Josef
Schwaighofer, eens een succesvolle Judas. Hij
wordt echter nu ook van verraad beticht, want toen
hij tien jaar geleden tot regisseur werd benoemd
en een radicale vernieuwing wilde doorvoeren, stuit
te hij op zulk een hecht bastion van verzet, dat hij
zich genoodzaakt zag voor de eer te bedanken.
De man met zijn licht-grijze ogen en fijne gelaats
trekken mag dan wel de zachtmoedigheid zelf zijn,
maar aan het idee Oberammergau een beter spel
te geven heeft hij als een terrier vastgehouden. In
een atelier van de school voor houtsnijwerk, waar-r
hij directeur is, zegt hij: „De situatie is i
anders. Toen was Oberammergau nog niet rijp, i
niet onbevangen genoeg voor een ander spel, m
nu ziet een groot deel van de bevolking in, dal
een nieuwe poging moet worden ondernomen e
daar staat vooral de jeugd achter".
Dit inzicht en de nieuwe mentaliteit zijn er
oorzaak van, dat het gemeentebestuur met Schwai I
hofer opnieuw in zee is gegaan, al is het d;
vooralsnog maar op proef. In welke richting zi
voorkeur gaat, blijkt wel als hij het heeft over h
„hemelse geschenk van de oude tekst". Hiermi
doelt hij op het achttiende eeuwse spel van Rosne
dat hij in zijn poëtische vorm ook voor onze ti
nog als „uitstekend uitspreekbaar" roemt.
Ook hierin zal de houtbewerker echter het mi
moeten zetten, want de oorspronkelijke Rosn
hield zijn spelers liefst twaalf uur lang op
planken vast en de toeschouwers op hun hari
banken. Terwijl het spel in 1970 nog ruim zes ui
duurde, wil Schwaighofer het voor 1980 binnen
vijf uur laten afrollen. Vooral wil hij korte metti
maken met wat hij de „pijnlijke dingen" noemt. 1
oplossing heeft hij gevonden door het passiespel
middags te laten beginnen en 's avonds voort
zetten. De geseling van Christus, het spijkeren v<
zijn lichaam aan het kruis en het doorsteken v<
zijn zijde met een lans kan dan in de discretie vi
de scherhering symbolisch plaatsvinden, zodat
toeschouwers niet meer de indruk hoeven te hebt*
in een griezelfilm verzeild te zijn geraakt.
Terwijl Schwaighofer wat de tekst betreft dus v
terug duiken in een ver verleden, heeft hij
moderne componist Carl Orff verzocht en bere
gevonden de muziek voor het hernieuwde passiesp
te componeren. Voor het gemeentebestuur is hij
verschenen met schetsen, die het verloop van h
spel aanschouwelijk maken en met spelers, d
reeds grote delen van Rosners tekst van buiti
hebben geleerd. Schwaighofer maakte hiermee z
veel indruk, dat het gemeentebestuur hem et
budget van een half miljoen mark verschafte i
de opdracht gaf voort te gaan om in de loop vi
het volgend jaar een compleet spel aan te biede
De gemeentevaderen, die alleen over het wel en w
van de spelen beslissen, hielden echter ook een sl
om de arm, want Schwaighofer kreeg tevens
opdracht een gemoderniseerde versie van Daise
bergers spel te produceren.
Een mislukking sluit hij ook nu weer niet uit: „Va
de bevolking is de keuze erg moeilijk. Het passiesp
is zo grootscheeps van opzet, dat zij er geen eige
lijk inzicht in heeft, hoewel er liefst 1500 Oberai
mergauers zelf op de planken komen".
Aan deze grootscheepse rolbezetting wil Schwaigh
fer ook in de toekomst niets veranderen, want hl
wanstaltig hij Daisenbergers tekst ook vindt, zo ze
prijst hij de kleurrijke massa-scènes, die de pasto
met een zuiver gevoel voor vlakverdeling he<
geschapen. Het is dus niet uitgesloten, dat de tw
geestelijke heren van weleer, Rosner (tekst) i
Daisenberger (tafereel), elkaar in 1980 op de pla
ken van Oberammergau in een gestroomlijnde fus
zullen ontmoeten. Dit is het ideaal, dat Schwaigh
fer voor ogen heeft, maar ook nu weer staat er
tegenstander klaar om de oorspronkelijke en
niets „verminkte" Daisenberger in alle eer en gloi
te herstellen. Hij en een aantal handlangers hebbi
een burgercomité gevormd, dat een volksstemmii
voor het pure behoud van het nu al een eeuw ou<
passiespel wil organiseren.
Het gevaar, dat Schwaighofer dus opnieuw aan b
kruis moet, is daarom nog niet gebannen, maar
Engelse dame kan gerust zijn. Vanaf 1978 zal
haar kaartjes kunnen bestellen. En het consigne a
de mannelijke spelers „baard laten staan" zal
elk geval een jaar daarna worden gegeven, wa
„the show must go on".
FRANS WENNEK1