geboorte van een volk
sBÊSÊ M i
onderhoudende
verhalen
van christiaan
te winkel
Jpjiaanse jagers die een bison in de sneeuw achtervolgen. Waterverf van Peter Rindisbacher (1806-1834).
heroïsch verhaal
met nare
bijsmaak in grote
tentoonstelling
Ghost Dance" herrtd. laat 19de eeuw
ux; katoen met geschilderde versiering en
gehechte adelaarsveren.
„De geboorte van een volk" luidt de ondertitel van
de tentoonstelling „Far West", die ter gelegenheid
van de 200ste verjaardag van de onafhankelijkheid
der Verenigde Staten tot 16 mei in het Haags
Gemeentemuseum wordt gehouden. Die ondertitel
had even goed „De dood van een volk" kunnen
luiden, want de tragiek van de geschiedenis van
de Verenigde Staten is dat ze voor een deel is
geschreven met het bloed van de oorspronkelijke
inwoners, de Indianen. Dat geeft het in vele opzich
ten toch wel heroïsche verhaal van het openleggen
van een half werelddeel een nare bijsmaak en de
tentoonstelling gaat daar beslist niet omheen.
De geschiedenis van de Far West kent iedereen door
lectuur niet alleen in Amerika zijn indianenverha
len geliefd, door film en door t.v. waar Westerns
ook bij ons wekelijkse kost zijn. Het beeld dat op
deze wijze wordt voorgeschoteld is zwaar geroman-
ticeerd. Indianen zijn edelhartige tekst-zeggers, cow
boys ruwe-bolsters-met-zeer-blanke-pitten en de en
kele schurk die er voorkomt ontgaat zijn welver
diende straf nooit.
De samenstellers van de tentoonstelling hebben die
romantisering heel bewust willen vermijden en zijn
daarmee misschien zelfs hun doel wat voorbijge
schoten. De getoonde voorwerpen zitten keurig in
vitrines of staan op een opstandje, zoals dat bij
kunsttentoonstellingen gebruikelijk is. Hier werkt
het vaak vervreemdend. Je zou je wat meer sfeer
wensen, de indianengeluiden die zachtjes door luid
sprekers klinken werken wat dit betreft niet vol
doende.
Eigenlijk zou men het beste doen met eerst de
catalogus door te nemen. Die legt in een aantal
voortreffelijke studies de verschillende aspecten van
Far West bloot en met de kennis hier opgedaan
wordt het bezoek aan de tentoonstelling toch wel
enorm boeiend, omdat men het getoonde dan moei
teloos in een historisch verband kan zetten.
FRONTIER
De geschiedenis van de Far West is steeds die van
de frontier (grensgebied) geweest. Aanvankelijk liep
die frontier ongeveer gelijk met de rivier de Missis
sippi. In het oosten waren de Britse koloniën die'
zich in 1776 onafhankelijk verklaarden, in Louisiana
waren er Franse kolonisten, rond Mexico Spanjaar
den. Het grote gebied ten westen van de Missis* i
werd de „Amerikaanse woestijn" genoemd.
enorm boomloos gebied waar alleen stug prairiegras
groeide waar miljoenen bisons graasden die de
dunne bevolking van de Indianen alles leverden wat
ze nodig had; voedsel, kleding en onderdak.
Al meer dan honderd jaar leefden blanken en
Indianen betrekkelijk conflictloos naast elkaar er
was wat onderlinge handel. De blanken leverden
geweren,werden, messen en kralen, die door
de Indianen uiterst kundig werd verwerkt in kleding
en opsmuk, zoals men op de tentoonstelling kan
zien. De Indianen leverden onder meer pelzen. Alles
veranderde na de onafhankelijkheidsverklaring. De
ondertekenaars droomden van een groots land, het
machtigste ter wereld waar plaats zou zijn voor elke
Europeaan die in de Oude Wereld niet meer aan
zijn trekken kwam. Ze kwamen met miljoenen. Ze
braken de „Amerikaanse woestijn" open en vernie
tigden van de Indianen vrijwel hun gehele cultuur
en nagenoeg de gehele bevolking.
DE INDIANEN
Van de cultuur der Indianen geeft de tentoonstelling
een redelijk goed beeld. Ten dele pre-Columbiaans,
met name aardewerk van de Pueblo-Indianen in het
zuiden die in enorme nederzettingen leefden die
destijds de „grootste flatgebouwen ter wereld" wa
ren. De prairie-Indiaan was nomade die meetrok
met de bisons waarvan hij afhankelijk was. Van
deze groep zijn wapens te zien, pijl en boog en de
tomahawk. Voorts kleding, vaak ingenieus versierd,
aanvankelijk met Stukjes been, later met de kralen
die door ruilhandel verkregen waren. Men moge
daarbij bedenken dat de kleurigste en mooiste
stukken uit rond 1900 stammen en waarschijnlijk
Houten masker van een meisje met be
weegbare ogen, ca. 1880. Gebruikt door de
Tinglit Indianen.
Armstoel, 1850-1900, wilgenhout. Bekleding en
„rockers" zijn later toegevoegd.
als maak-goed voor de toeristenindustrie bestem
peld kunnen worden. Er zijn verder al die zaken
die men in Indianenboeken tegenkomt: een echte
scalp, pijpen, tabakszakken, krijgerstooi, trommels
en amuletten. En er zijn tal van schilderijen, soms
van verrassend goede kwaliteit, van ooggetuigen en
ook van kunstenaars die nimmer een Indiaan zagen,
maar geïnspireerd werden door de heroïsche verha
len die over hen verteld weren.
DE GROTE TREK
De regering in Washington was er alles aan gelegen
om het gehele land te bevolken. Een speciale wetge
ving zorgde ervoor dat ieder die dat wenste een
stuk grond kon krijgen. Later kregen ook de spoor
wegen enorme stukken grond die tendele goedkoop
aan nieuwkomers werd doorverkocht. De Indianen
kenden geen bezitsrecht van de grond, zij trokken
her en der de bisons achterna. Maar nu rezen er
conflicten, want hun weidegronden werden van
vandaag op morgen soms ontoegankelijk. De lastige
bisons werden neergschoten, in tien jaar tijd berd-
wenen er 75 miljoen! De Indianen kwamen in verzet,
soms met succes zoals in de blopdige slag waarin
„Generaal" Custers verslagen werd bij Little Big
Horn. Die slag was in 1876 en er waren geen blanke
overlevenden. Maar uiteindelijk moesten zij de on
gelijke strijd wel verliezen. Ze werden verbannen
naar karige reservaten waar ze lossloegen van hun
nomadencultuur en gedecimeerd en armzalig verder
leefden, overgeleverd aan blanke „philantropie".
Het verhaal van de strijd tussen blanken en India
nen wordt in de catalogus goed verteld, op de
tentoonstelling is er niet veel van te vinden; het
markantst wellicht nog zijn twee uitspraken van
generaal „Phil" Sheridan:
„De beste manier om de Indianen kwijt te raken
is de bisons te vernietigen waarvan hij leeft Hoe
meer bisons er gedood worden des te beter, en waar
is trouwens een bison anders goed voor dan te
worden afgeslacht".
en:
,X>e enige goede Indianen die ik ooit zag waren
dood".
Hij sprak niet voor zichzelf alleen, getuige een
ingezonden stuk in een krant:
„Geef ons Phil Sheridan en zend Phil-antropy naar
de duivel".
ARUZALIG
De nieuwkomers die het Indianenland kwamen
bevolken hadden harde jaren voor de boeg. Zij
trokken met hun hele hebben en houden naar een
dikwijls gevaarlijke streek waar zij een nieuw be
staan vrijwel met blote handen moesten opbouwen.
Een armzalig leven stond hun te wachten in een
zelfgebouwd huis dat dikwijls niet meer dan een
krot was. Rondreizende fotografen hebben hen vast
gelegd; in armelijke kleding staan ze voor hun
huizen, soms trots op de uitzonderlijke voorwerpen
een vogelkooi of naaimachine die ze méér
hadden dan hun buren en daarom ook op de foto
moesten. Er zijn ook zelfvervaardigde meubels,
soms duidelijk alleen met de bijl als gereedschap
gemaakt van het enige hout dat voorhanden was:
grenen, dat geverfd werd om het duurder te laten
schijnen. Toch zijn het deze pioniers geweest die
van Amerika de grootste vleesproducent van de
wereld maakten en de graanschuur die een halve
wereld voeden kan. Zij legden de grond van de
welvaart der Verenigde Staten, een welvaart die zij
niet cadeau hebben gekregen.
Amerika werd trots op zijn pioniers toen die wel
vaart eenmaal bereikt was. Er is een nostalgie naar
die tijd, die al rond 1900 begon en die op de
tentoonstelling nog even om de hoek kijkt in de
vorm van een drietal stoelen, die gemaakt zijn van
geweien en dierenhuid. Zulke stoelen waren destijds
geliefd in herenkamers of biljardkamers, omdat ze
een symbool waren van de tijd waarin een volk
geboren werd.
Vg.
e verhalen heeft Christiaan te Winkel onderge-
cht in zijn nieuwste boek „Vacuüm verpakt",
maakt daarmee zijn debuut als schrijver van
te verhalen, nadat in voorgaande jaren twee
v~Vlans van zijn hand zijn verschenen. Centraal in
verhalen staat de dood met de daarmee onver
mijdelijk gepaard gaande eenzaamheid van de
lisen die hem ondergaan of (moeten) voltrekken,
are kost dus op het eerste gezicht, maar dat
IKi t mee want Te Winkel benadert zijn thema met
I zekere losheid en geamuseerdheid, echter zon-
JK j er een al te vrolijke boel van te maken,
"/derhoudend en niet verstoken van spanning zijn
verhalen, waarin te verwachten diepgang is
jeruild voor oppervlakkig maar aangenaam lees-
lot.
de oppervlakkigheid in de benadering van het
na en de beschrijving van de personen niet als
bezwaar ziet, zal waarschijnlijk ook het hier
y\iaar ruwe en soms al te modieuze woordgebruik
rlief nemen. Het heeft er veel van weg, dat de
rijver daarmee bij voorbaat voor zijn boek een
publiek van middelbare scholieren heeft willen se
lecteren. Het is echter zeer de vraag of deze groep
wel behoefte heeft aan een opgelegde literaire on
volwassenheid.
„Een studie in stoerheid" is de ondertitel van het
openingsverhaal „Polonaise" over een paar mannen,
die aan de zelfkant van de maatschappij leven.
Twee van hen vullen hun tijd met stropen en
beramen tevens een bankroof in een naburig dorp.
Tijdens een strooptocht loopt het fors uit de hand,
wat het begin wordt van een polonaise-achtige
moordpartij waarbij de slachtoffers in het veen
verdwijnen. De gebeurtenissen zijn gesitueerd in
een ferme-jongens-stoere-knapen-sfeer van sombere
lokaliteiten met het zurige aroma van rook en
alcoholgeuren.
Een rasverteller is in staat zo'n reuk uit de pagina's
omhoog te laten walmen, iets wat Te Winkel niet
lukt. Voor een deel is dat te wijten aan de gebrekki
ge dialogen, die vooral in het eerste verhaal veelvul
dig voorkomen. Ze vertragen te sterk, waardoor de
lezer pas weer vat krijgt op de gebeurtenissen als
ze met meer vaart vanaf een afstandje worden
beschreven.
Een extra charme en dimensie worden toegevoegd
door de (om bij de titel te blijven) „polonaise-achti
ge" compositie: de verwikkelingen worden getoond
vanuit voortdurend wisselende standpunten. De be
trokken figuren bouwen hun gezamenlijke relaas op
door ieder hun kijk op en hun bijdrage aan de
gebeurtenissen te verwoorden. Hetzelfde gebeurt,
ook in het laatste verhaal „Inpakken" over een
opgegeven longkankerpatiënt, die op de avond van
zijn sterven het ziekenhuis ontvlucht Tekenend
voor de hele bundel is het zelfs hier ontbreken van
enige echte 'dramatiek en het daarentegen veel
voorkomen van platvloersheden.
Het middenverhaal, dat de beste indruk maakt, is
eigenlijk een morbide grap, die door de ongeëmotio
neerde beschrijving acceptabel is. De hoofdpersoon
vertrouwt aan een bandrecorder toe, hoe hij met
goedvinden van de staat en met hulp van een
ziekelijk op moordwerktuigen gefixeerde vriend een
zelfmoordcentrum inricht. Mensen die hun leven
moe zijn, kunnen er op wettelijk geregelde wijze
een einde aan laten maken. Ze hebben de keuze
uit de elektrische kist, de galg, de kogel en de
guillotine. Het laatste apparaat is aangeschaft door
de vriend, die in zijn jeugd al veel plezier beleefde
aan het afrnaken van vliegen in zelfgebouwde guillo
tines. Tijdens proefnemingen met de aankoop komt
hij onder het vallende mes terecht: een klein inci
dentje, want in het zelfmoordcentrum kijkt men niet
op een dode meer of minder.
Gedetailleerd wordt beschreven hoe een aantal
„gasten" is „geholpen". Door de onderkoelde bena
dering springt geen greintje emotie over uit deze
bizarre vertelling. Wel weet Christiaan te Winkel te
boeien, maar de betovering eindigt bij het laatste
woord. Daarmee is de bundel een onderhoudend
tijdverdrijf voor iemand die een paar uur niets
beters heeft te doen. Niet meer, maar vooral ook
niet minder.
JAN NIES
Christiaan te Winkel: Vacuüm verpakt. Uitgave:
Querido, Amsterdam. Prijs: 18,90.