Janssen:
van
snoezig
vrouwtje
tot
reuzen-
rollade
GODFRIED BOMANS
Kitty
De wanhoop der wereld
TONEELECHTPAAR MET
IN DILIGENTIA
een begenadigd sprookjesverteller
HOORN Het is
de dertigste van de
totaal honderdvijf-
en twintig voor
stellingen die Kit
ty Janssen en An-
dré van den Heu
vel van „Het Zee
paard" zullen spe
len. De Hoornse
schouwburg is
compleet vol en
het publiek zit ge
reed of het twee
goede bekenden
gaat begroeten.
Wanneer Kitty
Janssen opkomt
als de verslonsde,
vetgevreten kroeg-
bazin (de tekst
heeft het zelfs over
„een vette zeug" en
een „reuzen-rolla
de") reageert voor
al het vrouwelijk
deel van het pu
bliek met een ont
hutst „ooooh". Als
of Kitty Janssen
privé zo'n dramati
sche gedaantever
wisseling heeft on
dergaan.
Niets is minder waar. Kitty
Janssen privé ziet er puik uit en
kan vóór de voorstelling dan
ook rustig, zij het met een klein
knipoogje, zeggen: „Ik ga alvast
naar m'n kleedkamer. Ik moet
me nog lelijk maken en dat kost
me zó'n tijd". De actrice Kitty
Janssen is wel degelijk veran
derd. Het grootste deel van haar
toneelleven dartelde ze over de
planken als het Leuke Jonge
Vrouwtje bij wie het haar maar
niet uit de krul wilde raken en
dat fris en vrolijk komedie na
komedie afdraaide. Toen André
van den Heuvel haar vroeg om
samen met hem „Wie is er bang
voor Virginia Woolf'van Albee
te gaan spelen, vroegen heel wat
mensen uit het vak zich mees
muilend af of hier misschien
sprake was van een lichte ver
standsverbijstering. Maar ja
hoor, Kitty Janssen werd hele
maal de schreeuwende, tieren
de, zuipende Martha. Een com
plete gedaanteverwisseling die
ze dan ook trots rond droeg om
te laten zien dat ze ten onrechte
jarenlang was gedoodverfd als
het Nederlandse equivalent van
Doris Day.
Klein meisje
André van den Heuvel, privé en
op het toneel haar partner: „Het
Zeepaard ligt een beetje in het
verlengde van Virginia Woolf.
Daarin hebben Martha en Geor
ge via hun intelligentie een
schijnwereld met een schijnzoon
opgebouwd. Hier is het eigenlijk
omgekeerd. Die vrouw heeft
zich volgevreten en zich in die
havenkroeg verstopt. Ik speel
een zeeman die in dat schreeu
wende mens het kleine meisje
heb ontdekt. En door het hele
stuk heen probeer ik laag na
laag die houding van haar af te
krabben. Ik heb gezien dat on
der dat pak werkelijk iemand
zit, en een erg goed iemand.
André van den Heuvel: „Ik moet laag na laag de ziel van die vrouw afkrabben"
Maar zij zegt: Kom daar niet
aan, dat is van mij. Ze kan haar
gevoelens niet de baas en dan
pakt ze de knuppel van achter
de bar en ze slaat. Maar het
betekent allemaal: Ik hou van
jou".
Schattig
Met „Het Zeepaard" zijn André
van den Heuvel en Kitty Jans
sen bezig aan hun vierde vrije
produktie. Ze richtten indertijd
voor „Virginia Woolf" hun eigen
toneel-zaakje op en het succes
heeft ze sinsdien niet in de steek
gelaten. Na „Virginia Woolf'
kwam voor een grotere bezet
ting „Vrouw zoekt moordvent",
daarna met z'n tweeën in Jan
de Hartogs onverwoestbare
„Hemelbed" en nu terug op de
rauwe aarde met „Het Zee
paard". Kitty Janssen: „Het pu
bliek moet wel even wennen aan
dit stuk. Zo van: Hé, jullie wa
ren met dat Hemelbed zo schat
tig bezig, waarom doen jullie dit
nu? Maar ze moeten alles niet
zo letterlijk nemen. Die vrouw
die ik speel slaat er wel van
alles uit, maar van binnen is ze
van goud. Ze heeft zich na een
leven van ellende alleen in die
kroeg verschanst en staat daar
met een houding van: Niemand
hoeft mij ooit meer iets te flik
ken. Ik vind het heerlijk om nu
eindelijk rollen van m'n eigen
leeftijd te spelen. Jarenlang
moest ik me blijven optutten als
het snoezige vrouwtje. Nu heb
ik eindelijk de kans me te ont
wikkelen als actrice".
Risico
De keus van André van den
Heuvel en Kitty Janssen voor
het ongesubsidieerde vrije to
neel, blijkt weinig te maken te
hebben met ideologische onvre
de of wat voor grote woorden
je er meer voor zou kunnen
bedenken. Ze zijn blij dat het
gesubsidieerde toneel weer in de
lift zit (Van den Heuvel: „als het
hun goed gaat, gaat het ons ook
goed") en deden de stap naar de
onzekerheid indertijd alleen om
„vleugels uit te slaan die je an
ders nooit kunt uitslaan". André
van den Heuvel: „Je hebt het
gevoel dat bij gezelschappen al
je mogelijkheden niet uitgebuit
worden. Nu ben je van het be
gin tot het eind bij de produktie
betrokken. Als je je over iets
ergert, hoef je nu alleen maar
jezelf iets te verwijten. Ik maak
zelf de decor-ontwerpen, dat is
nog een restant van de opleiding
als beeldhouwer die ik tot m'n
twintigste gehad heb. Je zoekt
de stukken en je loopt elke keer
weer een groot risico. We heb
ben gelukkig een goede naam
opgebouwd bij de schouwburg
directeuren en van „Het Zee
paard" hebben we 125 voorstel
lingen „verkocht". Van 23 tot en
met 30 december staan we in
Diligentia in Den Haag en we
hebben eigenlijk nauwelijks een
gat voor extra voorstellingen
over. Ik kreeg het stuk twee
jaar geleden toen ik met vakan
tie in Spanje was te lezen. Er
zaten kapers op de kust, dus ik
heb het onmiddellijk genomen.
De schrijver, Edward J. Moore
is zelf acteur en heeft er Off-off-
Broadway, waar het nu nog
loopt, de hoofdrol in gespeeld".
Recht voor z'n raap
Volgend jaar viert het bedrijfje
van André van den Heuvel en
Kitty Janssen het eerste lustrum
en daarvoor liggen ambitieuze
plannen gereed. André van den
Heuvel: „We willen Arthur Mil
ler's „Van de brug af gezien"
gaan spelen. Een stuk dat van
daag nog even sterk is als toen
het geschreven werd. Het heeft
een bezetting van twaalf ac
teurs, dus ik ben in Nederland
Kitty Janssen als de volgevreten kroegbazin na sluitingstijd met vriend André van den Heuvel.
rond aan het kijken wie ik er
voor wil nemen. Het risico
wordt wel nóg groter, met alle
sociale lasten en dergelijke. Ik
heb ook voor het eerst een sub
sidie aangevraagd. „Van de
brug af gezien" past helemaal in
de lijn die we in ons repertoire
willen brengen. Voor ons is de
menselijke betrokkenheid het
belangrijkst. Ook „Van de brug
af gezien" is een hartstochtelijk
stuk, recht voor z'n raap. Toch
is het iets totaal anders dan
„Het Zeepaard". Kitty Janssen:
„Je moet met z'n tweetjes na
tuurlijk oppassen dat de men
sen niet gaan zeggen: O, daar
heb je ze weer. Je moet dan ook
niet drijven op je succes van
gister. We kiezen zeker niet het
meest voor de hand liggend
stuk, of alleen maar succesko
medies. Dat zou te makkelijk
zijn".
Warm stuk
Ondanks de volle ponden harts
tocht en drama die Edward J.
Moore in zijn havenkroeg „Het
Zeepaard" ten tonele voert,
heeft het stuk een stevige dose
ring humor meegekregen. Het is
het oer-menselijke mengsel van
een lach en een traan. André
van den Heuvel: „Hoe moet je
zo'n stuk noemen? Bij „Virginia
Woolf" wordt er ook gelachen.
Maar is dat een komedie? Noem
„Het Zeepaard" maar een volks
liefdesdrama". Kitty Janssen:
„Het is een geweldig warm stuk.
De boodschap is dat je het in
de liefde altijd maar weer moet
proberen, hoeveel ellende je ook
gehad hebt. Misschien een beet
je gekke vergelijking, maar je
stapt toch ook weer in de trein
ondanks die kaping? In de lief
de is het net zo".
Na afloop van de voorstelling
heeft het koppel Van den Heu-
vel-Janssen het publiek volledig
en warmpjes ingepakt. Maar
hen niet alleen. De schouwburg
directeur laat terloops ook even
weten: „Het zijn geweldige men
sen. De aardigste acteurs die ik
hier in m'n schouwburg heb
meegemaakt". Bij het slotap
plaus wordt Kitty Janssen ver
wend met een grote bos bloe
men. Even later achter het to
neel komt de junior-toneel
knecht langs. Kitty Janssen
zoent hem op beide wangen en
roept met een- bijna bestraffen
de ondertoon: „Jongen, dat mag
je nooit meer doen! Ben je gek,
van je zakgeld"!
BERT JANSMA
Als een verhaal begint met de
opwekkende woorden „er was
eens" kun je er donder op zeggen,
dat het er nooit is geweest. Al
thans niet binnen de grenzen, waar
de mens al eeuwen met tobberige
vruchteloosheid zijn vreugde en
pijn verzamelt als eerste aanbeta
ling op eeuwige hemelse geneug
ten. „Er was eens" is in feite de
toverformule, waarvan de werking
alleen bekend is bij de alchemis
ten van het woord, die over de
muur van het aardse bestaan kij
ken en over hun waarnemingen op
wonderlijke wijze kunnen rappor
teren. Gemakshalve noemt de sa
menleving deze mensen „sprook
jes-vertellers", zonderlingen der
halve, die beschikken over een
kinderlijk gemoed en vandaaruit
hun gedachtenwereld vullen. Voor
hen kost het geen moeite om bloe
men en bomen met vaste stem tfe
laten spreken en feeën in de vij
vers te ontdekken, die het beste
voor hebben met de armen en be
hoef tigen.
N ie de wereld een beetje kent zal
zich niet verbazen over het feit, dat
er in de loop der eeuwen zo bitter
weinig echte sprookjes-vertellers
op aarde zijn neergedaald. Zolang
immers hun woorden niet au se-
rieux worden genomen hebben ze
bitter weinig in te brengen en ver
dienen ze het zout niet in de pap.
„Hun verhalen", redeneert de scep
ticus, „helper)' de mensheid geen
zier vooruit. De arme drommel
koopt er niks voor en de rijkaard
heeft wel andere dingen aan zijn
hoofd dan kabouters en elfen".
Welk een smartelijke vergissing. De
waarheid is immers, dat een mens
zonder illusies nauwelijks tot leven
komt en met de werkelijkheid zijn
bestaansrecht niet kan verdedigen.
Hij moet van tijd tot tijd zijn toe
vlucht nemen tot de balsem van
een sprookje om zijn pijn te ver
zachten en zijn dagen dragelijk te
maken.
Alleen om die reden is het een
zegen, dat Godfried Bomans tussen
alle bemoeienissen om zijn dage
lijks brood door ook nog kans
heeft gezien om als actieve ambas
sadeur, van de sprookjeswereld op
te treden. Hij begon daarmee als
twintig-jarig student en ging in rus
tig tempo door tot het moment, dat
beroemdheid hem verhinderde zich
nog langer te bemoeien met onbe
staanbare zaken.
Het resultaat van zijn sprookjes
achtige activiteiten werd voor het
eerst zichtbaar in 1946. Toen ver
scheen de eerste druk van zijn
bundel „Sprookjes", een verrukke
lijk boek met superieure tekenin
gen van zijn vriend en Haarlemse
societeitsgenoot Harry Prenen. Ook
toen bleek al op pijnlijke wijze, dat
je de „Sprookjes" van Bomans
nimmer moest uitlenen, ook niet
aan je beste vriend. Ik heb het wel
gedaan en ik heb het geweten: hij
zit nu op winterse dagen bij zijn
open haard met mijn sprookjes
boek en wat het ergst is: hij geniet
met volle teugen. Ik heb hem vele
malen gevraagd om het boek terug
te geven, maar telkens keek hij mij
verbaasd aan en zei: „je hebt nooit
een boek uitgeleend. Ik geloof
waarachtig dat je nu sprookjes ver
telt".
Gelukkig is er nu eindelijk recht
geschied. Ik heb ze weer terug:
„Witte Kerst", „De koning in zijn
hemd", „De blote ziel van koning
Pim", „juffrouw Prillewits", „de
soldaat met het houten been", „de
vier tovenaars", „Vrolijke Hans",
„Prinses Stoepje" en alle andere
parels, die de sprookjesgeest van
Bomans verzamelde. Miniaturen,
die bij herlezing niets van hun
wonderkracht hebben verloren en
de vergelijking met het werk der
allergrootsten als Andersen en
Grimm glansrijk doorstaan. Uitge
ver Elsevier heeft dit meesterwerk
ditmaal laten verluchten door teke
naar Wouter Hoogendijk, een vir
tuoos, die evenals Prenen het ver-
ipogen bezit om het onbestaanbare
zichtbaar te maken.
„Sprookjes schrijven is moeilijk",
noteerde Bomans indertijd, „het
laat zich niet dwingen. Te vroeg
gewekt is het sprookje geforceerd,
gebeurt dit te laat, dan houdt men
een „uitgeslapen" kind in handen.
Het is juist in de schemering tussen
slapen en waken dat het sprookje
ontstaat. Wie zoiets onderneemt is
een soort slaapwandelaar, op weg
naar het betoverde slot. Hij weet
te weinig om snel door te lopen,
te veel om stil te staan".
„Het groot sprookjesboek" (waar
om dat „groot" er nu opeens bij!
TREVISANS „ONVOORBEELDIGE VERTELLINGEN"
In 1613 publiceerde Miguel de Cervantes,
de schepper van Don Quixote zijn voor
beeldige Vertellingen over waanzin en
misdaad en opvallende mensen en ge
beurtenissen in het leven van alledag.
Hij noemde ze voorbeeldig, omdat men
er naar zijn mening nuttige lessen uit
kon trekken. In 1959 debuteerde de Bra
ziliaan Dalton Trevisan in het Portugees
met Novelas nada exemplares. Bepaald
niet voorbeeldige vertellingen, en in die
onvoorbeeldigheid kan men ook O rei da
terra, De koning der Aarde betrekken,
die hij in 1972 publiceerde.
Dalton Trevisan wilde dus geen nuttige
lessen uitdelen, omdat hij wel wist dat
het voorbeeld van anderen, hoe afsclirik-
wekkend ook, doorgaans toch niets uit
haalt.
De mensen, meent hij klaarblijkelijk, zijn
nu eenmaal niet te veranderen en als ze
's nachts de kreet van de krekel horen,
herkennen ze daarin de wanhoop dezer
onverbeterlijke wereld. August Willem-
sen heeft uit de Novelas nada exemplares
en o rei da terra voor Meulenhoff te
Amsterdam een keus gemaakt en deze
onder de titel De koning der aarde en
andere onvoorbeeldige vertellingen laten
publiceren in het Nederlands. Hij heeft
dat met zorgvuldigheid en smaak gedaan.
Hij laat, en met reden, sommige Portuge
se woorden in zijn tekst staan, maar hij
geeft daarvan achter in zijn boek, zoals
het hoort, de vertaling. De vertellingen,
die in bepaalde zin, dat wil zeggen in
typerende kracht toch voorbeeldig zijn,
blijken alle, zonder enige uitzondering,
gruwelijk. Ze handelen over bloed, wel
lust en moord, steeds weer, in al hun
grote variatie en vindingrijkheid, over de
strijd tussen de seksen, tussen de „koning
der aarde" en de „zoete vijandin".. Dalton
Trevisan, in 1925 in de stad Curitiba
geboren, laat al die gruwelijkheden in
Curitiba gebeuren, de duizend en één
vertwijfelingen van zo vele jaren zonder
vrede. De vertellingen zijn kort, er staan
er in deze bloemlezing, die weinig om
vangrijk is, niet minder dan tweeender
tig-
Trevisan karakteriseert snel, zet de per
sonen onmiddellijk tegenover elkaar in
hun gevechtshouding en laat ze dan el
kaar opvreten als in een hondengevecht
zoals dat op het ogenblik zo in is in de
Verenigde Staten. De koning van de aar
de lijkt een onmens, maar hij heeft niets
koninklijks. Die eerste vertelling in het
boek is al een vernederende satire. De
liefde, het bloed en de dood zijn in deze
vertellingen nauw verbonden, want de
liefde verandert er snel. „Weet je wat het
is om getrouwd te zijn met het bruidje
van je dromen? En jaren later", zo begint
een der vertellingen, „Niet meer de aan
raking van haar hand te kunnen velen,
haar voetstap te kunnen horen, haar
snerpende stem te kunnen verdragen..?"
Niet zelden komt het in deze verhoudin
gen tot moord en doodslag. Verleiders
met briljantine in hun haar, gehandicapte
bruidegoms, weduwen die hun armzalige
„ladykiller" betalen, vrouwen die gema
len glas in de bonensoep van hun man
doen, meisjes die in de verwarrende
strijd tussen de seksen geen uitkomst
meer zien en zich van kant maken, ze
zijn allen menselijk en meestal afschuwe
lijk in hun zinnelijke drift en hun haat
en Trevisan laat dat duidelijk zien. Hij
doet dat in een taal die eenvoudig lijkt,
maar in feite buitengewoon geraffineerd
en betreffend is. Hij doet dit ook zonder
enige merkbare bewogenheid, tenzij soms
een verbeten ironie. Hij suggereert daar-
bij dat Curitiba de wereld vertegenwoor
digt.
JOS PANHUIJSEN
Alsof elk sprookje niet klein ge
noeg is om groot te lijken) vormt
de wegwijzer, die leidt naar het
betoverde slot van Godfried Bo
mans. Een schrijver, die te veel
wist om te drentelen, te weinig om
de dood te ontwijken. Dit boek is
het kostbaarste monument, dat hij
heeft nagelaten.
LEO THURING
Godfried Bomans: „Groot Sprook
jesboek". Uitgeverij Elsevier in
Amsterdam. Prijs ƒ24,50, na 1 ja
nuari 1976/29,50.
Illustratie voor het verhaal „De Waaiman"