Scheper
op
Drentse
hei
Eenzaam met hond en schapen,
maar altijd is er de natuur
De auto moet men een halve
kilometer tevoren achterla
ten. Alleen bussen mogen
vlakbij parkeren, waar voor
de honderden toeristen die
per auto naar de Ruiner
schaapskudde komen, een
voudig geen ruimte is. Van
het parkeerplaatsje leidt een
pad naar de woning van
schaapherder Paul Mos en
de schaapskooi daarnaast.
Een bord licht de bezoekers
in. Men leest er op, dat de
schaapskudde eigendom is
van de stichting „Het Drent
se Heideschaap" en dat zij
bestaat uit de oorspronkelij
ke „Drentse langstaarten", 's
Morgens tegen 10.30 uur gaat
scheper P. Mos met kudde
en hond de heide op. 's Zo
mers zijn er 400 tot 500 die
ren, 's winters bijna 300.
De stichting, die de kudde,
de schaapskooi en de sche
perswoning in eigendom
heeft, maakt gebruik van de
gastvrijheid van Natuurmo^
numenten en C.R.M., die sa
men ruim 1200 hectare heide
beheren, het grootste aan
eengesloten stuk hei, dat
Drenthe nog bezit Twee
handen wassen elkaar
schoon. De schapen hebben
de heide nodig, maar het
omgekeerde geldt ook, want
waar schapen grazen, groeit
het heideveld niet dicht. De
samenwerking is er dus een
met gesloten beurzen.
In „Het Drentse Heide
schaap" werken mensen uit
overheidskring, natuurbe
scherming, landbouw en
V.V.V. enthousiast samen
om de schaapskudde van
Ruinen in stand te houden.
De stichting is na de oorlog
opgericht. Toen waren er
nog echte schaapskudden,
privébezit van een aantal
boeren, die samen een sche-
per in dienst hadden. Maar
hun aantal werd snel minder
en omdat Drenthe zonder
heidschapen geen Drenthe
meer zou zijn, sloegen vrien
den van de traditie de han
den in elkaar. Hun activitei
ten hebben geleid tot het
behoud van de Drentse lang
staarten. In principe heeft
men alleen een ooi en een
ram nodig, om weer een
kudde te vormen. En inder
daad is men klein begonnen.
Nu zijn er „georganiseerde"
schaapskudden in Ruinen,
Holtinge (gemeente Havelte),
Westerbork en aan de kant
van de Hondsrug in Exloo
(gemeente Odoora). Ook op
de Veluwe en bij het Over
ijsselse Wierden lopen ge
subsidieerde schapen rond,
maar de meeste vindt men
dus, net als vroeger, in „de
olde lantschap".
Vroeger..., Harm Tiesing
vertelt ervan in zijn „Land
bouw en volksleven in
Drenthe". „Mijn vader heeft
hem nog gekend, het piente
re boertje uit Borger, die
men daar nu in brons bij het
dorpshuis kan vinden. En
mijn grootvader, die in Bor
ger gewoond heeft, wist vele
verhalen over hem. Bijvoor
beeld dat incident met de
dame uit Amsterdam, die
per trein naar Assen en met
een rijtuig naar Borger ge
komen was. Daar had Tie
sing haar uitgelegd, hoe zij
de scheper met zijn kudde
kon vinden. Mevrouw liet
zich erheen rijden, maar
kwam al gauw teleurgesteld
terug. „Was dat nou de sche
per?" verweet ze Tiesing, „ik
had mij een heel ander dier
voorgesteld."
Als ze zijn stukjes gelezen
had, geschreven door een
man, die zich van koedrijver
en steenroder had opge
werkt tot kleine landbouwer
en secretaris van een water
schap, dan had ze kunnen
weten, dat een scheper een
gewoon mens is, zij het niet
zo'n heel gewoon mens. Tie
sing (1853—1936) had net als
de meeste Drentse jongens
uit zijn tijd, alleen in de
winter lager onderwijs ge
volgd. Maar dat was vol
doende om van hem een
schrijver van belang te ma
ken. Geen romanschrijver,
maar als correspondent van
dagbladen en medewerker
aan tijdschriften een auteur
van gezag, zodra het om
Drentse toestanden ging. Na
zijn dood heeft professor dr.
C. EL Edelman van de Wage-
ningse Landbouwhogeschool
alle kennis en geschriften
van Harm Tiesing bijeenge
bracht in een boek waarvan
kort geleden een herdruk is
verschenen.
De onafzienbare Drentse hei
is verdwenen en de scheper
is een toeristische attractie
geworden, gesubsidieerd
door de overheid. Zijn posi
tie is veranderd, maar zijn
leefwijze nauwelijks en
evenmin zijn mentaliteit.
Wat drijft een man om zijn
halve leven in volledige een
zaamheid op de open vlakte
door te brengen, in weer en
wind, bij regen en zonne
schijn, wanneer hitte de aar
de uitdroogt, of knappende
vrieskou tot je botten door
dringt? Schepers zijn grage
praters, maar zoals de mees
te bewoners van de Neder-
saksische gewesten zwijg
zaam als het over hun inner
lijke leven gaat. Ook Paul
Mos krijgt men daar niet
over aan de praat. Maar
graag vertelt hij honderd uit
over zijn schapen en vooral
over de heide, zijn dagelijk
se paradijs.
„Ik doe het nu al zestien jaar, maar het
verveelt me nooit. Eenmaal heb ik nu vakantie
gehad. Mijn vrouw en ik zijn vorig jaar naar
het Schwarzwald geweest, maar anders zijn we
nooit van huis, dat kan immers niet. Je moet
er elke dag met de schapen op uit. Ja, ook
op zondag, een zondags pak heb ik eigenlijk
niet nodig". Paul Mos is zo bruingebrand, alsof
hij net van de wintersport terug is. Zijn vrouw
schenkt koffie, terwijl hij zich klaarmaakt
voor de dagelijkse wandeling over de hei. Een
paar boterhammen in een zakje, koffie in het
busje, even naar de lucht kijken („Nee, er komt
vandaag geen regen, ik neem alleen maar een
plastic jas mee tegen de wind") en dan nodigt
hij me uit om mee te gaan. Er hebben zich,
hoewel het toeristenseizoen voorbij is, wat
mensen verzameld die het vertrek van de
kudde willen zien. Bijna geen dag, of er komt
wel publiek.
We gaan naar de schaapskooi naast de sche
perswoning en Paul Mos laat de brede deuren
openzwaaien. De kudde golft naar buiten, rus
tig en ordelijk. De scheper gunt zich alle tijd
om de kooi te sluiten, want de schapen weten
de weg en bovendien is Cora er ook nog. Een
Engelse Bordercollie, erg geschikt voor dit
werk. Eenmaal in het veld, neemt de hond het
er van en wentelt hij zich speels in de lange
hei. Maar hij heeft genoeg aan een klein teken
van de baas om weer aan het werk te gaan
en een afgedwaald schaap naar de kudde te
brengen. Mos maakt zich trouwens niet zo druk
om een schaap, dat niet bij de troep blijft. Als
er eentje is, die liever eikels eet dan hei, dan
laat hij het dier wel eens achter bij het groepje
bomen, waar de weg langs voert, 's Avonds
vindt hij het vanzelf wel terug.
De kudde is nu een heel eind voor ons uit De
schapen zijn om een bosje heen getrokken,
maar Paul Mos weet precies, waar hij ze weer
op kan vangen en gaat door met mij de bijzon
derheden te vertellen van zijn werkgebied.
Verderop is een gletsjerven, weet de scheper.
Zijn dieren hebben nooit gebrek aan water,
want dat ven, ontstaan in de ijstijd, staat nooit
droog. Voor onze voeten blinkt ook water, maar
dat ligt er doordat de boeren hier vroeger turf
gestoken hebben. „Kijk maar: er zitten rillen
tussen de greppels, waarop die turven gedroogd
werden". Paul Mos wijst me ook de bijna
dichtgegroeide karresporen, die destijds van
zulke turfkuilen naar de omringende dorpen
leidden. De hei was voor de Drentse boer een
onmisbare leverancier. Hij haalde er zijn plag
gen voor de potstal, stak turf uit de veentjes
of gebruikte zoden als brandstof: zoden van
afgebrande hei.
Heide diende, zo vertelt Paul Mos, wandelend
achter zijn kudde, als brandstof in bakkerso
vens en om er boenders van te maken. Voor
heidebezems werd dophei (erica) gebruikt. Die
groeit in het veld haast evenveel als struikhei.
Hier en daar zien we nog een bloempje zitten,
een teer bol buisje. In juni, wanneer daar
miljoenen van tevoorschijn komen, verven ze
grote plekken rose. Een enkel ericabloempje is
wit. Het paars van de struikhei (calluna) komt
pas in augustus. „Dophei bloeit het hele jaar
door", verklaart Paul Mos. Even later wijst hij
me de derde heidesoort: kraaiheide, wel een
halve meter hoog. De purperen bloempjes zijn
uitgebloeid, maar hier en daar zit nog een zwart
(eetbaar) besje. Verderop moet nog een viérde
soort hei groeien, de zeldzame lavenddheide.
Paul Mos kent veel bijzonderheden van de
heideflora. In die oude karresporen kun je
moeraswolfsklauw vinden, mini-nazaat van bo
ven uit het steenkoolwoud. Daar groeien ook
de blauwe klokjesgentiaan en de gele been-
breek. Er is daar een specifieke vegetatie, net
als op de vochtige plekken, waar het heidekar-
telblad groeit en de vleugeltjesbloem, de veen
bes en de wolverlei en ook de vliegjes etende
zonnedauw met zijn zachte, maar verraderlijke
rode blaadjes. Op die lage plekken worden
tegenwoordig zoden gestoken. Als beheersmaat
regel, om de heide jong te houden en al die
mooie planten een kans te geven.
De schapen mogen er niet komen, ook al lusten
ze het liefst jonge, korte hei. Ze vreten echter
alles, ook i oudere hei en jonge boompjes. Waar
de schapen komen, krijgen berken-en dennen
opslag geen kans. Als er geen schapen zijn
en verder niemand er iets tegen doet, is een
heideveld gauw in een bos veranderd. Maar er
wordt wel wat aan gedaan. In de verte snort
een motorzaag. Gesaneerde boeren, werkzaam
in een zogenaamd e-project draaien daar de
klok terug. Dennen gaan voor de bijl om plaats
te maken voor open heide. Je zou kunnen
zeggen, dat die mannen voor schaap spelen,
want al onze heidevelden hadden we aan de
schapen te danken. Paul Mos gaat straks in
het middaguur een praatje maken met de
houthakkers. Maar vooreerst is hij tegen mij
nog niet uitverteld. Er is even wat beweging
in de verre kudde. „Ze schrikken van een
haas", zegt de scheper. „Kijk, daar gaat ze: een
dikke oude voedster. Dat het een vrouwtje is,
kun je zo zien: die sluipen weg, de man niet,
die is heerser van zijn terrein". We praten nog
wat door over de fauna. Er zitten hier ook
vossen, twee ervan lopen rond met een zender
tje om hun nek. Biologen maken namelijk
studie van hun gedrag en kunnen zo hun
gangen nagaan. Mos heeft wel eens zo'n vier
voetige zendamateur ontmoet
Er stijgt een leeuwerik omhoog. Van vogels
weet de scheper ook heel veel. „Er zitten
korhoenders in de hoge hei en de roofvogel
stand begint zich aardig te herstellen", vertelt
Mos. „Vooral met de torenvalk gaat het goed.
Sperwers zie je haast niet meer, maar er zit
hier wel een kiekendief".
Over de schapen is natuurlijk veel te vertellen.
Het zijn echte Drentse langstaarten. Ook hun
wol is langer dan van het Texelse schaap, maar
toch tweede keus. Dat komt doordat ze harder
is. Enkele schapen zijn zwart. Bij hobby-spin
sters is hun vacht zeer gezocht. De kudde is
in 1949 gevormd. Toen de eerste scheper 65
werd, is Paul Mos hem opgevolgd. Hij is van
1916, dus volgend jaar wordt hij zestig. Ook
zijn pensioen komt in zicht. Vroeger had hij
een klein boerderijtje. „Ik heb altijd jachtopzie
ner of zoiets willen worden, want de natuur
heeft mij steeds getrokken. Maar de jacht is
kapot gemaakt door de welvaart en bovendien
is het jachtopzienersberoep mij veel te riskant
geworden. Wie telt tegenwoordig nog eën men
senleven? Ik ben blij, dat ik dit heb".
Er bestaat geen school voor schaapherders.
Paul Mos heeft het vak geleerd van zijn voor
ganger en uit de praktijk. Nu loopt er met hem
vaak een jongeman mee, die niets liever wil
dan schaapherder worden. Ook hij is weg van
het buitenleven en van wat de natuur dag in
dag uit te bieden heeft. Paul Mos beleeft elke
dag wel wat nieuws in het veld. „Als ik geen
wild zie (ja, er komen hier ook wel reeën), dan
neem ik mijn loep en ga op m'n knieën een
stukje van het veld bekijken. Wilt u wel gelo
ven, dat je door zo'n glaasje wel vijftien ver
schillende diertjes kunt zien?"
De scheper werpt gedachteloos een kluitje zand
weg. De „kloetenschuppe", een piepklein schep
je aan een lange stok, is zijn herdersstaf. Met
het schepje aan de lange stok kan hij een
projectiel naar een onwillig schaap werpen,
maar meestal stuurt hij daar wel de hond op
af. Eigenlijk is die kloetenschuppe meer een
statussymbool. Hij heeft hem ditmaal speciaal
voor mij meegenomen. Eenmaal heeft hij zo'n
kloetenschup weggegeven. Dat was, toen hij
kardinaal Alfrink ontmoette, die toen in Gro
ningen was. Collega-herders onder elkaar
„Een erg vriendelijke man", vindt Paul Mos.
Zelf is hij niet katholiek, maar verder laat hij
zich over geestelijke zaken niet uit. „Over
geloof praat ik nooit".
Toch blijkt uit een enkele opmerking, dat hij
op zijn eenzame wandelingen niet alleen over
de natuur nadenkt, maar ook wel over de
mensen en hun doen en laten. „Mijn kennissen
vragen wel eens, waarom, ik geen boek schrijf",
zegt hij. „Misschien doe ik dat nog wel. Als
ik met pensioen ben."
ADRIAAN BUTER